4.1.2.Beoordeling
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden worden door de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand aangemerkt. Deze hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de hierna te noemen bewijsvragen.
Op 30 mei 2024 ontvangt het operationeel centrum van de politie-eenheid Rotterdam rond 13:13 uur een melding dat in het bos Ravense Hout, gelegen aan de Parallelweg te Hellevoetsluis, gemeente Voorne aan Zee, een overleden persoon is aangetroffen door twee getuigen. Ter plaatse wordt op aanwijzing van de twee getuigen om 13:38 uur door verbalisanten, die aan dit incident worden gekoppeld, een vrouw aangetroffen. De vrouw blijkt geen hartslag meer te hebben; gelet op het tijdstip van de melding en het aantreffen wordt besloten om niet tot reanimatie over te gaan. Twee forensische artsen hebben later die dag het overlijden van de vrouw vastgesteld. Bij de vrouw wordt een loslopende hond aangetroffen. Aan de hand van het telefoonnummer op de penning aan de halsband van de hond en de tenaamstelling van een auto op een parkeerplaats gelegen aan voornoemde Parallelweg kon worden vastgesteld dat de overleden vrouw [slachtoffer] betreft (hierna: het slachtoffer). Forensisch pathologisch onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer wijst uit dat het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van vijf steekletsels aan de romp rechts en de rechterarm. Een (zesde) steekletsel aan het hoofd heeft geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden. Verder volgt uit forensisch onderzoek dat het slachtoffer, nadat zij is gestoken op het voetpad van het bos, versleept is naar een greppel met daarin een geringe hoeveelheid water, waar de twee getuigen het slachtoffer hebben aangetroffen. Deze twee getuigen hebben voorafgaand aan het aantreffen van het slachtoffer ter hoogte van dezelfde locatie een persoon (met vlotte pas) zien lopen door het struikgewas. Hierdoor viel deze persoon op evenals door wat hij droeg: een zwarte hoodie met de capuchon over het hoofd, mondbedekking en (wegwerp/witte chirurgische) handschoenen.
Rond 15:45 uur komt de verdachte, die – naar achteraf is gebleken – in de tussentijd een brief had geschreven aan zijn vader, broer en stiefmoeder en een spraakbericht had gestuurd aan zijn vriendin – aangereden in een auto, stopt deze op de parkeerplaats aan voornoemde Parallelweg, stapt uit en meldt zich vervolgens bij een verbalisant die daar staat en toegang naar de plaats delict beheert. Hij verklaart ten overstaan van deze verbalisant zichzelf aan te willen geven. Gevraagd naar wat hij hiermee bedoelt en zijn antwoord op die vraag, wordt de verdachte door de verbalisant aangehouden en op zijn rechten gewezen. Diezelfde dag wordt de woning waar de verdachte staat ingeschreven, doorzocht en wordt een zwarte rugzak van de verdachte met daarin witte rubberen handschoenen aangetroffen. In de vuilnisbak buiten wordt een kapotte zwarte bivakmuts aangetroffen. Deze voorwerpen worden onder de verdachte in beslag genomen, evenals alle kleding die op het moment van de doorzoeking wordt gewassen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat er op 30 mei 2024, toen hij in zijn woning was, bepaalde gedachten in hem waren opgekomen: gedachten om iemand pijn te doen. Hij heeft toen een zwarte hoodie aangedaan, een bivakmuts opgezet en in de spiegel gekeken hoe hij eruitzag en of hij er eng uitzag. Vervolgens heeft hij deze bivakmuts, witte rubberen handschoenen en een mes in zijn rugtas gedaan. Hij heeft nog getwijfeld of hij niet thuis zou moeten blijven, maar hij is toch met voornoemde spullen naar buiten gelopen. De verdachte heeft ook zijn telefoon meegenomen. In de buurt van de woning is een parkje. De verdachte heeft getwijfeld om daarnaartoe te gaan, maar uiteindelijk is hij met de auto naar voornoemd bos gereden. Wanneer hij daar is aangekomen, denkt hij erover om in de band van een auto, die hij daar geparkeerd ziet staan, te steken en om weer met de auto naar huis te gaan. Hij doet dit niet. Hij stapt uit op de parkeerplaats en loopt het bos in. Daar komt hij, terwijl hij de witte handschoenen al aan heeft, op een bospad een oudere vrouw met een hond tegen, die hij groet en die hem terug groet. Hij had toen de gedachte om haar pijn te doen, maar is toch verder gelopen. Op enig moment komt hij in het bos aan bij de cirkel bij het water, waar bankjes staan. Hij had de gedachte om daar tot rust te komen, maar heeft dit niet gedaan. Hij is het lange pad op gelopen en ziet in de verte een mevrouw (de rechtbank: het latere slachtoffer) lopen. Zij loopt met haar rug naar hem toe. De verdachte krijgt een draaierig gevoel in zijn buik en loopt haar kant op. Intussen doet hij de bivakmuts op en pakt het mes. Hij is tien tot vijftien stappen van haar af en het slachtoffer loopt van hem vandaan. Wanneer hij twee tot drie stappen van haar af is, draait het slachtoffer zich naar hem om. De gedachte om te stoppen en weg te lopen, komt bij hem op, maar het is dan al te laat (de rechtbank: letterlijk weergegeven uit de verklaring van de verdachte “maar toen was het al te laat”). Hij is (op dat moment) tegen het slachtoffer aangesprongen/gelopen, ze komen op de grond terecht en hij steekt haar. Het slachtoffer komt rechtop zitten, vraagt hem wat hij wil, waarop hij zegt ‘geld’, wat eigenlijk niet is wat hij wil, waarna hij een rare ademhaling hoort en vraagt of het gaat. Kort daarna klapt het slachtoffer naar achteren en denkt de verdachte dat zij is overleden. Hij verschuift haar vervolgens naar de greppel, loopt weg naar de auto en rijdt naar huis.
De route van de verdachte in het bos, zoals die uit zijn verklaring volgt, wordt ondersteund door de locatiegegevens van de telefoon van de verdachte. Daaruit blijkt zijn aankomst bij de parkeerplaats om 12:52 uur, waar hij van 12:52 tot 12:53 uur in het bos was, zich om 12:56 uur nog steeds bevond, evenals tussen 13:01 en 13:02 uur. Verder blijkt uit die gegevens dat hij van 13:06 uur tot 13:12 uur in het bos was op de plek waar het slachtoffer is aangetroffen. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat op de buitenzijde van beide onder de verdachte in beslag genomen witte handschoenen – die zijn aangetroffen in de zwarte rugzak – DNA van het slachtoffer is aangetroffen. Op één van deze twee handschoenen is ook het DNA van de verdachte aangetroffen.
Opzet
Uit de vaststaande feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het dodelijke letsel van het slachtoffer, op zijn minst in voorwaardelijke zin. Het meerdere malen steken met een mes in de rechter bovenzijde van de romp van een persoon is naar algemene ervaringsregels geschikt om dodelijk letsel te veroorzaken. Dit kan daarom naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het doden van een persoon of het veroorzaken van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Voorbedachte raad
De rechtbank, die op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel is dat de verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd door meerdere malen met een mes in haar bovenlichaam te steken, beoordeelt vervolgens of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte dit met voorbedachte raad heeft gedaan.
Voor het aannemen van voorbedachte raad, ook wel 'na kalm beraad en rustig overleg', moet komen vast te staan dat de verdachte tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of hiervan sprake is, gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De volgende feiten en omstandigheden die door de rechtbank als vaststaand zijn aangemerkt, zijn naar haar oordeel doorslaggevend voor het oordeel dat sprake is van voorbedachte raad en dus moord:
- In voornoemde woning is de verdachte, nadat er naar zijn eigen zeggen bepaalde gedachten in hem opkwamen, spullen gaan aandoen. De spullen die hij aandoet, betreffen witte latex handschoenen, een donkere hoodie, een donkere broek en een zwarte bivakmuts. De verdachte bekijkt het resultaat in de spiegel om te bezien hoe het staat en of het er eng genoeg uitziet. Vervolgens stopt hij de spullen (de handschoenen en bivakmuts) in een zwarte rugzak, loopt naar beneden en stopt in de keuken nog een (koks)mes in de rugzak. Hoewel hij twijfelt of hij thuis moet blijven, verlaat hij de woning met medeneming van deze spullen;
- Hoewel hij twijfelt waar hij naartoe zal gaan, stapt hij in de auto en rijdt hij naar het bos Ravense Hout. Een autorit waarmee circa negen minuten zijn gemoeid;
- Op de parkeerplaats bij dit bos aangekomen, twijfelt de verdachte of hij in een autoband zal steken en weer terug naar huis zal rijden. Dit doet hij niet;
- De verdachte verlaat de auto en loopt het bos in. Hij doet daarbij op enig moment de witte handschoenen aan;
- Hij twijfelt wanneer hij een oudere vrouw in het bos tegenkomt, waarbij de gedachten om iemand pijn te doen, aanwezig zijn, maar hij laat haar lopen;
- De verdachte loopt verder door het bos in, passeert een bankje, waarbij hij geen gevolg geeft aan de opgekomen gedachte om daar tot rust te komen;
- De verdachte, die doorloopt, ziet vervolgens in de verte het slachtoffer lopen, zet zijn bivakmuts op, pakt het mes en houdt het in zijn linkerhand vast;
- Vervolgens overbrugt hij de afstand van tien tot vijftien stappen tussen het slachtoffer, dat van hem afloopt, en hemzelf;
- Wanneer de afstand tussen de twee à drie stappen is en het slachtoffer zich naar hem toe omdraait, is hij al doende met een sprong in haar richting, als gevolg waarvan hij en het slachtoffer ten val komen, waarna de verdachte haar meerdere malen met het mes in zijn linkerhand steekt, overwegend in haar romp rechts.
Aanwijzingen die tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad kunnen worden aangevoerd zijn:
- De verklaring van de verdachte dat hij voornoemde spullen in de woning niet had aangedaan met de gedachte om iemand om het leven te brengen;
- De omstandigheid dat het slachtoffer een willekeurig persoon betreft en, zoals de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard, ook iemand anders had kunnen zijn.
Aan deze laatste twee aanwijzingen kent de rechtbank, in het licht van alle voorgaande aanwijzingen in andere richting, minder gewicht toe. De verdachte heeft in deze planmatig gehandeld en hij heeft zich in ieder geval op aanwijsbare momenten kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit om eropuit te gaan en iemand pijn te doen (bij het verzamelen van de spullen die hij meeneemt, bij het verlaten van de woning, tijdens de autorit naar het bos, bij het betreden van het bos en gedurende het benaderen van het slachtoffer, dat hij eerst in de verte van hem af ziet lopen). Het gaat, anders dan door de verdediging is betoogd, niet om handelingen die zijn uitgevoerd in een korte tijdspanne. De verdachte heeft wel degelijk een aantal keer de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om iemand pijn te doen. Dat de verdachte het niet specifiek op het onderhavige slachtoffer had gemunt, doet hieraan niets af. De handelswijze van de verdachte kan bij deze stand van zaken, anders dan door de verdediging is betoogd, niet worden geduid als het gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.