In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke kwestie betreffende de compensatie van kinderopvangtoeslag. Eiseres, die in Rotterdam woont, had compensatie van € 68.400,- aangevraagd voor de periode van januari 2009 tot en met februari 2010, welke haar was toegekend. Echter, voor de periode van maart 2010 tot en met december 2012 werd de compensatie afgewezen omdat eiseres vanaf maart 2010 niet meer als doelgroeper werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen terecht had geconcludeerd dat eiseres over de jaren 2011 en 2012 niet voor compensatie in aanmerking kwam. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij gebruik had gemaakt van geregistreerde kinderopvang en dat zij in die jaren een doelgroeper was. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het recht op compensatie bij de aanvrager ligt. Eiseres had tijdens de zitting verklaard dat zij in de opvang bij het Leger des Heils had gewoond en dat haar kinderen verplicht naar de kinderopvang gingen, maar de rechtbank vond deze stelling onvoldoende onderbouwd. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar de rechtbank bepaalde wel dat de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht van € 53,- moest vergoeden en dat eiseres recht had op een vergoeding van haar proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.