ECLI:NL:RBROT:2025:11818

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
10952387 CV EXPL 24-5397
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam geoordeeld over een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Ventum Security Services B.V. (VSS). De werknemer vorderde betaling van achterstallig salaris, vakantietoeslag en niet genoten vakantiedagen, terwijl de werkgever stelde dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd door een ontslag op staande voet. De werknemer was op 30 juni 2023 niet komen werken en had zich ziek gemeld na een verkeersongeval op 24 juni 2023. De werkgever kon echter niet aantonen dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de getuigenverklaringen tegenstrijdig waren en er onvoldoende bewijs was dat de werknemer op de genoemde datum had gewerkt. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst pas op 27 november 2023 was geëindigd en dat de werknemer recht had op betaling van achterstallig salaris, vakantietoeslag en niet genoten vakantiedagen. De werkgever werd ook veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties en jaaropgaven, en moest de proceskosten betalen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10952387 CV EXPL 24-5397
datum uitspraak: 26 september 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. L.J. van Rooijen,
tegen
Ventum Security Services B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Voogt.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘VSS’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 25 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte, met producties van VSS;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 18 maart 2025;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 20 mei 2025;
  • de conclusie na getuigenbewijs van VSS;
  • de conclusie na getuigenverhoor van [eiser] .

2.De verdere beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] is op 28 november 2022 bij VSS gaan werken op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden in de functie van aspirant beveiliger. [eiser] wil dat de kantonrechter VSS veroordeelt tot betaling van achterstallig salaris, niet genoten vakantiedagen en vakantietoeslag tot en met 27 november 2023. VSS is het niet eens met de vordering van [eiser] . Volgens VSS is [eiser] op 30 juni 2023 op staande voet ontslagen en is daarmee de arbeidsovereenkomst tot een einde gekomen. VSS heeft een tegeneis ingesteld en wil dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 4.950,- aan studiekosten.
2.2.
In het tussenvonnis van 25 oktober 2024 is de tegeneis van VSS om [eiser] te veroordelen tot betaling van € 4.950,- aan studiekosten afgewezen. Verder heeft de kantonrechter VSS opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 30 juni 2023 rechtsgeldig is geëindigd door het aan [eiser] door VSS gegeven ontslag op staande voet zoals verwoord in de ongedateerde brief die als productie 4 bij antwoord met eis in reconventie in het geding is gebracht.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat VSS niet is geslaagd het haar opgedragen bewijs te leveren. Dit heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en VSS niet op 30 juni 2023 is geëindigd. VSS wordt in dit vonnis veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris, vakantietoeslag en niet genoten vakantiedagen tot en met 27 november 2023. Ook wordt VSS veroordeeld om aan [eiser] de salarisspecificaties over november en december 2022 en de jaaropgave 2022 en 2023 te verstrekken. Hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen en welke bedragen VSS moet betalen zal hierna worden toegelicht.
In conventie:
Getuigenverklaringen en producties
2.4.
Ter voldoening aan haar bewijsopdracht heeft VSS bij akte producties (13 tot en met 16) in het geding gebracht. Daarnaast heeft VSS [naam 1] , werkzaam bij VSS, [naam 2] (ook wel aangeduid als [naam 3] ), werkzaam bij VSS en [naam 4] , aandeelhouder en bestuurder van VSS laten horen. Van de verklaringen is proces-verbaal opgemaakt.
2.5.
[eiser] heeft in contra-enquête zichzelf en [naam 5] , zijn vader, laten horen. Van de verklaringen is proces-verbaal op gemaakt.
2.6.
[naam 1] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“(…)
Ik heb met [naam 4] besproken dat [eiser] en haar broer ontslag zouden krijgen. We hebben besproken dat [eiser] op 30 juni 2023 ontslag zou krijgen. De aanleiding daarvan was dat [eiser] samen met de broer van [naam 4] eerder was weggegaan van het werk waar zij samen waren bij een opdrachtgever van VSS. Zij zijn toen allebei eerder van het werk weggegaan en hebben toen s' avonds daarna samen een ongeluk gehad met de bedrijfsauto. (…)
Toen ik de volgende dag contact opnam met [eiser] en hem vroeg hoe het met hem ging en of hij naar het ziekenhuis was geweest, heeft hij verteld dat hij de dinsdag of de woensdag een afspraak in het ziekenhuis had en dat hij letselschade zou claimen. Ik vond dat niet zuiver en toen heb ik besproken met [naam 4] om [eiser] op zijn laatste werkdag te ontslaan, ook in combinatie met eerdere waarschuwingen. Die laatste werkdag was op 30 juni 2023. Op die dag heb ik hem een ontslagbrief gegeven. Ik heb hem toen gesproken op zijn werkplek bij het Nationale Nederlanden gebouw, naast het Centraal Station in Rotterdam. U vraagt me waarom ik daar met hem ging praten. Dat was omdat hij daar aan het werk was en ik wilde het afronden voordat hij naar huis zou gaan. Ik was daar rond 13:45/14:00. Die tijdstippen weet ik zo precies, omdat ik daarna naar de moskee ben gegaan voor het middaggebed. (…)
Toen ik hem sprak, was daar verder niemand bij. Ik heb hem buiten, voor de uitgang van de expeditie van het Nationale Nederlanden gebouw, gesproken. Daar heb ik hem de ontslagbrief overhandigd. U vraagt me hoe [eiser] reageerde en vraagt me of ik hem aangekondigd had dat ik zou komen. Ik had me niet aangekondigd. [eiser] was verbaasd toen hij mij zag en vroeg me: "kan ik je helpen, is er iets aan de hand?" (…)
Ik heb [eiser] toen verteld dat hij ontslag kreeg vanwege het vroegtijdig verlaten van de werkplekken en dat de druppel was de avond van het ongeluk. Hij reageerde daarop door te herhalen wat hij al die eerdere keren dat hij vroegtijdig de werkplek had verlaten, heeft gezegd namelijk dat NS-medewerkers hadden gezegd dat hij eerder mocht weggaan. (…)
Ik had twee exemplaren van de ontslagbrief. Eén heb ik overhandigd aan [eiser] en de
andere heb ik zelf gehouden en daarop heb ik ingevuld, met de hand, dat [eiser] het er niet mee eens was dat zijn dienstverband werd beëindigd. (…)
Ik heb die ontslagbrief zelf geschreven met hulp van internet. (…)
U vraagt me naar schriftelijke waarschuwingen. Het klopt dat de schriftelijke waarschuwingen bij de processtukken niet aangetekend zijn verzonden aan [eiser] . Ik heb meerdere malen [eiser] mondeling gezegd dat hij niet te laat op het werk mocht komen en ook niet eerder van het werk mocht vertrekken. (…). Er zijn twee of drie officiële waarschuwingsbrieven naar [eiser] gegaan (…). U houdt mij voor dat [eiser] het standpunt inneemt dat hij de officiële waarschuwingen en mondelinge waarschuwingen nooit heeft ontvangen en vraagt me wat ik daarover wil zeggen. Het klopt niet dat hij geen waarschuwingen heeft gehad. Er zijn gesprekken met hem geweest op locatie, op kantoor en telefonisch. (…)
U toont mij productie 5 van de dagvaarding, de Whatsappcorrespondentie die betrekking heeft op 30 juni 2023. Ik kijk naar het rechterblokje onderaan en zeg dat dit een Whatsappgesprek is met mij en ik denk met [eiser] . Ik had aangegeven aan [eiser] dat ik rond 14:30 kon komen. Hij vond dat niet fijn, omdat dat al tegen het eind van zijn werkdag was. [eiser] had mij gevraagd langs te komen. Hij had pijn. Ik heb hem gezegd dat ik niet eerder dan 14:30 langs kon komen. Ik wilde voor het gesprek met [eiser] naar de moskee voor het middaggebed. Uiteindelijk ben ik na het gesprek met [eiser] op 30 juni 2023 naar de moskee gegaan. (…)
Het klopt dat er in november 2023, 7 of 11 november, een gesprek is geweest op kantoor tussen [eiser] en zijn vader aan de ene kant en mij. Ook was daar [naam 3] bij. De aanleiding van dat gesprek was een telefoontje van de vader van [eiser] , die vroeg om een financiële afwikkeling en een eindafrekening. Ik heb toen aangeboden om naar kantoor te komen. U vraagt me of toen nog het ontslag is genoemd. Dat kan ik me niet meer herinneren. (…)
Op vragen van mr. Van Rooijen antwoord ik het volgende. (…)
Hij vraagt mij ernaar hoe het kan dat ik al aanwezig was voor het einde van de werktijd om op 30 juni 2023 aan [eiser] ontslag op staande voet te geven. (…) en of [eiser] naar buiten kwam. Ik antwoord daarop dat op een rustig moment een medewerker naar buiten kan lopen en daarvoor het rolluik kan openen om bijvoorbeeld buiten een sigaret te roken. Ik heb geprobeerd om [eiser] voor het einde van zijn dienst te spreken, omdat ik hem tijdens diensttijd zijn ontslag wilde geven. Ik wilde het afronden voordat hij naar huis zou gaan. Ik was die dag ook in werkkleding. Mocht [eiser] weggaan, dan zou ik zelf zijn uur of anderhalve uur overbruggen. (…).
Op die dag in november 2023 dat [naam 3] , ik en [eiser] en zijn vader bij elkaar zaten in gesprek, heb ik ook nog aan de orde gesteld dat de oorzaak van waarom we hier zitten met zijn vieren is dat [eiser] te vroeg van het werk weggaat en te laat aanwezig is op het werk en dat dit een kwestie is van werkmentaliteit, die niet kan.”
2.7.
[naam 2] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“(…)
Het klopt dat ik in november 2023 op het kantoor van VSS aanwezig was toen daar een gesprek was tussen de vader van [eiser] en [naam 1] . Ook [eiser] zelf was in die ruimte aanwezig, maar heeft niet deelgenomen aan het gesprek. (…)
In november 2023 hadden de vader van [eiser] en [eiser] een afspraak gemaakt om op kantoor van VSS langs te komen omdat [eiser] nog niet een afrekening had gehad.
[naam 1] heeft uitgelegd waarom dat zo was. Hij heeft toen ook uitgelegd waarom [eiser] een ontslag op staande voet was gegeven. (…). Het was zijn vader niet bekend dat zijn zoon op staande voet was ontslagen. U vraagt me hoe de vader dat uitte. Ik weet nu niet meer hoe hij dat verbaal uitte. Ik weet in ieder geval wel dat hij zowel non-verbaal als verbaal aangaf dat hij niet bekend was met het ontslag op staande voet met zijn zoon en de reden daarvoor. (…)
Op vragen van mr. Voogt antwoord ik het volgende. Mr. Voogt toont mij productie 12 bij - naar hij zegt- de brief van 28 augustus 2024. Hij zegt dat dat een Whatsappgesprek is en vraagt me daarnaar te kijken. Hij leest mij voor het tekstbericht van 14:36: "O jeej, dat zat eraan te komen. Daar was ik al bang voor... goed. Ik ga er maandag mee aan de slag. Goed weekend nog!". Mr. Voogt vraagt me of ik dat gesprek nog kan herinneren. Ja. Ik doelde in dit gesprek erop dat [naam 1] heeft gezegd dat het vaker was gebeurd dat [eiser] de werklocatie had verlaten.
Ik weet dat [eiser] daarvoor eerder waarschuwingen heeft gekregen van [naam 1] , ik weet niet hoeveel, maar ik denk minimaal twee of drie keer. Het waren schriftelijke waarschuwingen. Volgens mij heeft [eiser] ook een keer mondeling een waarschuwing gekregen.
Dat gesprek vond plaats tussen [naam 4] , de directrice van VSS, en mij. (…)
De kantonrechter vraagt aan mij of ik nog een aparte bevestigingsbrief van het ontslag moest maken. Ik heb dat volgens mij wel gedaan. De kantonrechter leest mij voor het tekstbericht van 14:44, waarin staat: "Ja, ik heb al zijn papieren verzameld. Ligt klaar op tafel om te tekenen... ". Met dat tekenen bedoel ik dat die stukken getekend moesten worden door de directrice. Op de vraag wat er getekend moest worden, antwoord ik dat het dienstverband van [eiser] beëindigd zou worden. In die bevestiging moest ook de reden komen van het ontslag en dan zou er een afrekening worden gemaakt en moesten de bedrijfsspullen ook ingeleverd worden. Ik weet dat ik de brief niet zelf op de post heb gedaan.
(…)
Op vragen van mr. Van Rooijen antwoord ik het volgende. Het klaarzetten van de ontslagbrief ter tekening hoort bij de exit. Zo'n brief zet ik normaliter klaar. In zo'n brief wordt bevestigd dat iemand met ontslag gaat. Het is een brief van de werkgever aan de werknemer. Op de vraag van mr. Van Rooijen of daarin de reden wordt vermeld van het ontslag en per wanneer het ontslag ingaat, antwoord ik: ja. In het geval van [eiser] ging het om herhaaldelijke waarschuwingen van het verlaten van de werkplek. Het ontslag was per 30 juni 2023. Het klopt dat ik die ontslagbrief heb opgesteld.
(…)”
2.8.
[naam 4] heeft, voor zover van belang het volgende verklaard:
“(…)
Toen ik mijn broer die avond van het ongeluk aan de telefoon had, wist ik nog niet dat hij en [eiser] vroeger van het werk waren vertrokken. Dat kwam ik pas te weten toen ik de volgende dag aan [naam 1] vroeg wat de roosters van de jongens waren. [naam 1] weet meer van die tijden omdat hij de roosteraar is en van de planning is. Toen ik er zo achter kwam dat mijn broer en [eiser] te vroeg waren vertrokken, heb ik [naam 1] toestemming gegeven om ze allebei te ontslaan.
[naam 1] heeft mij verteld dat hij ontslagbrieven heeft gestuurd. Ik had hem gezegd dat hij dat moest doen en heb hem bevestiging gevraagd of hij dat ook had gedaan. Hij vertelde dat hij de brieven gestuurd had. Ik had hem ook gezegd dat hij de brieven per aangetekende post moest verzenden, maar dat heeft hij niet gedaan, hij heeft ze per gewone post gestuurd. (…)
U vraagt mij wie die brief heeft gemaakt. Het kan zijn dat [naam 1] dat met de boekhouder heeft gedaan, maar dat weet ik niet zeker. Ik heb de bewuste brief niet gezien. (…)
U zegt me dat [naam 1] als getuige heeft verklaard dat hij de ontslagbrief persoonlijk aan [eiser] heeft overhandigd. Daar weet ik niets van. Hij heeft tegen mij gezegd dat hij de ontslagbrief heeft verstuurd aan [eiser]. U zegt mij ook dat [naam 1] heeft verklaard als getuige dat hij de brief zelf heeft gemaakt. Misschien heeft hij dit alleen gedaan, misschien met de boekhouder. Ik heb hem dit nooit gevraagd.
U zegt mij dat [naam 3] als getuige heeft verklaard dat zij de brief heeft opgesteld. [naam 3] ken ik als [naam 3]. Het kan zijn dat zij de brief heeft opgesteld, maar dat weet ik niet. [naam 1], [naam 3] en de boekhouder werken allemaal samen, zij doen het werk in het bedrijf. (…)
[naam 1] heeft mij niets verteld over de reactie van [eiser] op het ontslag op staande voet.
(…)
U vraagt mij te kijken naar het tweede blokje van het gesprek van die productie 12. Daarboven staat '[naam 3] Kantoor'. Daarboven staat de tekst in het blokje '[naam 3]. Kun je
[eiser] zijn exit klaarmaken ajb.'. Daarmee bedoel ik de ontslagbrief. Ik ben inderdaad degene die dat vraagt aan [naam 3] en ik ben het tot wie zij haar vraag richt in het tweede blokje. (…)
U zegt mij dat onder de datum 1 juli 2023 aan [naam 3] wordt gevraagd of het nog gelukt is met [eiser] en dat [naam 3] in het daaropvolgende blokje antwoordt dat ze al zijn papieren heeft verzameld en dat die klaarliggen op tafel om te tekenen en dat dat gevolgd wordt door de tekst in het blokje daar na 'Top. Ik ben zo op kantoor. Tot zo.'. U vraagt mij wat er moest gebeuren.
De ontslagbrief zou ingeleverd worden. [eiser] moest nog tekenen voor het inleveren van zijn spullen zodat wij weten welke spullen we al terug hebben.
U vraagt mij hoe deze tekstberichten zich verhouden met wat ik eerder verklaarde dat [naam 1] de ontslagbrief via de post heeft verstuurd aan [eiser].
Ik bedoel algemene papieren die verzameld moesten worden waarvoor [eiser] moest tekenen. Ik heb die papieren niet gezien. Ik heb [eiser] ook niet op kantoor gezien. Ik heb wel gevraagd toen ik op kantoor was of alles ingeleverd was, kleding, hesje en spullen van de klant. Ik meen dat [eiser] bepaalde stukken niet had ingeleverd. U vraagt mij wat ik moest tekenen. Ik kan er niets over zeggen.
U zegt mij dat u mij een stukje uit de verklaring van [naam 3] als getuige voorleest en wel pagina 7 en daar de 4e alinea. U leest mij die hele alinea voor, zegt u en u zegt dat die alinea gaat over het tekstbericht van 14:44 op 1juli 2023 van de productie 12 waar ik zojuist naar heb gekeken. U vraagt mij wat ik over die alinea kan zeggen. Ik kan er niks over zeggen. U zegt mij dat [naam 3] in dat tekstblokje en in die bewuste alinea van haar verklaring als getuige zegt dat er wat getekend moest worden. Wat moest u als directrice tekenen. Ik vraag u wanneer dat dan was. U zegt mij dat [naam 3] dit als getuige verklaart over het tekstbericht van 14:44 op 1 juli 2023. Ik vraag u wanneer [eiser] dan zou komen. Ik kan mij veel dingen niet herinneren.
U zegt mij dat u mij vragen wilt stellen over productie 12 bij conclusie van antwoord in reconventie en vertelt mij dat dit stuk een schriftelijke verklaring van de vader van [eiser] is, waarin de vader spreekt over een gesprek op kantoor bij VSS dat plaatsvond in november 2023. Ik was niet aanwezig bij dat gesprek. Ik weet wel dat de vader van [eiser] mij heeft gebeld tijdens dat gesprek op kantoor. Ik heb hem gezegd dat hij voor verdere afspraken bij [naam 1] moest zijn. De reden dat de vader van [eiser] mij toen belde was omdat hij graag wilde dat [eiser] toch bij ons verder zou gaan met werken. De vader van [eiser] probeerde het weer goed te maken. Ik heb de vader van [eiser] toen over de telefoon verteld wat er was gebeurd en hem ook over het ontslag op staande voet gesproken. De vader van [eiser] wist dat zijn zoon ontslag op staande voet had gekregen. Hij vond dat ook jammer. (…)
Het klopt dat [eiser] eerder is gewaarschuwd voor het vroegtijdig weggaan van het werk. Dat werd meestal gedaan door [naam 1], omdat [naam 1] vaak contact had met de klant.
(…). Ik weet niet of er daadwerkelijk waarschuwingsbrieven met mijn handtekening naar [eiser] zijn gegaan. (…)”
2.9.
[eiser] , heeft voor zover van belang het volgende verklaard:
“(…)
Ik heb op 30 juni 2023 niet gewerkt. Ik heb [naam 1] niet gezien bij de expeditie op 30 juni 2023, zoals hij als getuige heeft verklaard. Ik was die dag namelijk gewoon thuis.
(…)
Ik heb [naam 1] nog ergens in november 2023, volgens mij was dat op 17 november 2023, op het kantoor van VSS gezien. Ik was daar om werkkleding terug te geven. Ik had daarover een mail van VSS gekregen, ik meen van [naam 1], waarin iets in de trant van dat ik mijn werkkleding en mijn passen terug moest geven stond. Ik kwam dat doen en daarvoor was ik bij VSS op kantoor. Ik heb die dag een deel van de spullen teruggegeven, een ander deel was ik vergeten. Mijn vader was met mij meegegaan en was bij dat gesprek. Mijn vader wilde weten wat het probleem was tussen mij en VSS. Hij wilde weten waarom ik niet meer werkte bij VSS en wat er aan de hand was. Ik heb hem vooraf gezegd dat hij maar mee moest gaan omdat ik het ook niet wist. Ik was uit het rooster gehaald en was niet meer ingepland. [naam 1] is degene die bepaalt of je werkt of niet werkt. (…)
U zegt mij dat u wat vragen wilt stellen over productie 5 bij de dagvaarding. Die productie zegt u betreffen whatsapp-gesprekken. U laat mij het gesprekblokje rechtsonder van die productie zien en vraagt mij of dat mij iets zegt.
Dat is een gesprek tussen [naam 1] en mij. Voor het datumblokje van 3 juli app ik aan [naam 1] dat ik niet kan komen werken. Dat is op de 30e juni 2023 gebeurd. Ik meen dat mijn dienst begon om 07:30. [naam 1] appt mij dat hij de dienst kon overnemen om 14:30. Dat zou dus pas zijn op het moment dat mijn reguliere dienst bijna klaar was. Dat had dus geen zin. Ik zou dan al die hele dag gewerkt hebben, maar ik heb juist niet die dag gewerkt omdat ik dacht aan mijn gezondheid en dus niet ben gekomen om te werken. Na het ongeval stonden er nog een paar diensten ingepland voor mij, maar ik weet niet hoeveel weken dat waren. Ik kon net zoals op 30 juni 2023 ook die weken daarna niet werken in verband met letsel aan mijn nek. In dat blok met whatsappcommunicatie tussen [naam 1] en mij staat nog dat [naam 1] nog even gaat bellen met de opdrachtgever en het mij zou laten weten. Ik heb daarna niets meer van [naam 1] gehoord.
U zegt mij dat [naam 1] als getuige heeft verklaard dat ik gevraagd zou hebben om langs te komen en dat ik pijn had. Ik had pijn, dat klopt, maar ik heb hem niet gevraagd om langs te komen, maar om mij ziek te melden. Dat zijn twee aparte dingen. Voor de dienst van 30 juni 2023 heb ik mij ziekgemeld. (…)
Het klopt dat mijn vader niet wist van het ontslag op staande voet en dat is ook niet aan de orde geweest tijdens het gesprek in november 2023.
(…)
Op vragen van mr. Van Rooijen antwoord ik het volgende. Ik heb geen brieven van VSS ontvangen met waarschuwingen over te vroeg vertrekken van de werkplek. (…)
Mr. Van Rooijen vraagt mij wanneer ik op de hoogte raakte van het ontslag op staande voet. Ik kreeg de ontslagbrief via een e-mail met stukken te zien. Dat waren stukken die mijn advocaat (…) had gekregen van de advocaat van VSS (…).
Mr. Voogt zegt mij dat ik aangeef op 30 juni 2023 niet te zijn gaan werken, zonder dat dat vooraf besproken is met de klant of VSS. Ik verklaar daarop dat ik [naam 1] heb geappt, dat ik mij ziek heb gemeld, niet ben gekomen en thuis ben gebleven.
In productie 5 van de dagvaarding in de whatsapp-correspondentie van het blok rechts bovenaan wijst mr. Voogt op dat [naam 1] zegt dat kan ik nu niet veranderen. Dat was naar aanleiding van mijn vraag of de dienst van NN ook niet kon doorgaan. Mr. Voogt houdt mij voor dat dat een gesprek was op 29 juni 2023 en vraagt mij hoe het dan kan dat ik op 30 juni 2023 of daarna niets meer van [naam 1] of de klant heb gehoord. Ik had mij ziekgemeld. De dienst stond nog wel open en er moest vervanging geregeld worden. Het maakte mij echter niet meer uit wat er gebeurde, want ik had mij ziekgemeld en daarmee was het voor mij klaar.
2.10.
[naam 5] , heeft voor zover van belang het volgende verklaard:
“(…)
Het klopt dat ik in 2023, het kan kloppen dat het in november kan zijn geweest, maar de datum weet ik niet meer precies, samen met mijn zoon op het kantoor van VSS ben geweest. Op dat kantoor waren aanwezig, de man van de eigenaresse. Die eigenaresse was er zelf niet. En er was nog een medewerkster, maar die deed niet mee met het gesprek.
Mijn zoon had een aanrijding gehad. Ik heb mijn zoon daarna naar het ziekenhuis gebracht. Mijn zoon had een hersenschudding. Mijn zoon heeft na die aanrijding niet meer voor VSS gewerkt. Ik heb mijn zoon gevraagd waarom werk jij niet. Hij heeft toen gezegd dat hij zich ziek heeft gemeld bij VSS. Ik heb hem gevraagd of hij dan loon kreeg, maar dat was niet zo. Ik heb mijn zoon gezegd dat wij naar het bedrijf moesten gaan om te praten hoe het nou zat. Mijn zoon en ik zijn naar het bedrijf gegaan om te weten te komen wat het probleem nou precies was. De man van de eigenaresse wilde het probleem uitleggen en heeft zijn vrouw gebeld. Ik heb de eigenaresse via de telefoon gesproken en heb haar gevraagd naar het probleem en dat we dat moesten oplossen. Ik heb ook gevraagd naar [eiser]'s opleiding en een diploma voor [eiser]. Tijdens dat gesprek is niets gezegd over een ontslag. (…)
Er is nooit gesproken over een ontslag op staande voet dat VSS aan [eiser] zou hebben gegeven. Niet tijdens dat gesprek op kantoor, niet tijdens het telefoongesprek met de eigenaresse tijdens het bezoek op het kantoor en ook niet nadat ik de eigenaresse nadien nog een keer gebeld heb om haar te vertellen dat [eiser] niet op haar voorstel wilde ingaan.
(…)
Het was mijn idee om samen naar VSS gegaan om te gaan bespreken hoe het nou kwam dat [eiser] geen loon of onkostenvergoeding kreeg terwijl hij zich ziek had gemeld.
(…)”
Geen rechtsgeldig ontslag op staande voet
2.11.
Op grond van de getuigenverklaringen en de producties, in onderling verband en samenhang bezien, is de kantonrechter van oordeel dat VSS niet is geslaagd het haar opgedragen bewijs te leveren. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.12.
De getuigenverklaringen aan de zijde van VSS zijn zodanig verschillend dat dit tot gevolg heeft dat de door VSS beschreven gang van zaken over het ontslag op staande voet niet is komen vast te staan.
2.13.
Om te beginnen verklaart [naam 1] zelf tegenstrijdig over het moment waarop hij op de werkplek aanwezig was om met [eiser] te spreken en of hij [eiser] van te voren had geïnformeerd over zijn komst. [naam 1] heeft eerst verklaard dat hij rond 13.45/14.00 uur daar was, dat hij dat zo precies weet omdat hij daarna naar de moskee is gegaan en dat hij zijn komst niet had aangekondigd en [eiser] verbaasd was toen hij hem zag. Later verklaart [naam 1] echter, naar aanleiding van vragen over Whatsappcorrespondentie die betrekking heeft op 30 juni 2023, dat hij had aangegeven dat hij rond 14.30 kon komen, dat [eiser] dat niet fijn vond omdat het al aan het einde van zijn werkdag was en dat [eiser] hem had gevraagd langs te komen omdat hij pijn had. Volgens de verklaring van [naam 1] kon hij niet eerder komen omdat hij voor het gesprek naar de moskee wilde gaan, maar dat hij uiteindelijk pas na het gesprek naar de moskee is gegaan.
2.14.
Voorts wordt de door [naam 1] beschreven gang van zaken niet bevestigd door de getuigenverklaringen van [naam 2] en [naam 4]. Volgens de verklaring van [naam 1] heeft hij de ontslagbrief zelf met hulp van internet geschreven en die brief op 30 juni 2023 aan [eiser] overhandigd. Volgens de verklaring van [naam 2] heeft zij de ontslagbrief opgesteld. Dit lijkt ook te volgen uit de Whatsappcorrespondentie die als productie 12 aan de zijde van VSS in het geding is gebracht, waarvan [naam 2] verklaart dat dit een gesprek tussen haar en [naam 4] is waarin [naam 4] haar vraagt om [eiser] zijn exit klaar te maken. Volgens de verklaring van [naam 2] hield dit ook in het maken van de ontslagbrief. Dat [naam 1] de brief vervolgens aan [eiser] heeft overhandigd wordt niet door [naam 2] bevestigd, zij verklaart uitsluitend dat zij de brief niet zelf op de post heeft gedaan. Volgens de verklaring van [naam 4] heeft [naam 1] ( [naam 1] ) haar verteld dat hij de ontslagbrief per gewone post heeft gestuurd, terwijl zij had aangegeven dat dit per aangetekende post moest. Op de vraag wie de ontslagbrief heeft gemaakt heeft [naam 4] aanvankelijk verklaard dat het kan zijn dat [naam 1] ( [naam 1] ) de brief met de boekhouder heeft gemaakt, maar dat niet zeker te weten. Geconfronteerd met de Whatsappcorrespondentie die als productie 12 aan de zijde van VSS in het geding is gebracht verklaart [naam 4] dat zij het is de vraagt “[naam 3]. Kun je [eiser] zijn exit klaarmaken ajb’ en daarmee bedoelt de ontslagbrief. Op nadere vragen over de precieze gang van zaken blijft [naam 4] het antwoord schuldig.
2.15.
De getuigen aan de zijde van VSS verklaren aldus anders over wie de ontslagbrief heeft gemaakt en hoe die brief bij [eiser] terecht zou moeten zijn gekomen. Daar staat de verklaring van [eiser] en de vader van [eiser] tegenover. [eiser] heeft verklaard niet op 30 juni 2023 te hebben gewerkt en die dag ook niet met [naam 1] te hebben gesproken. Hij verklaart dat hij na het ongeval niet meer kon werken, dat hij zich ziek heeft gemeld bij VSS en dat hij daarna niet meer heeft gewerkt. Ook de vader van [eiser] verklaart dat zijn zoon na het ongeval niet meer heeft gewerkt. Ook kan uit de verklaring van de vader worden afgeleid dat hij niet bekend was met een ontslag op staande voet en zich afvroeg waarom zijn zoon niet meer werkte.
2.16.
Afgezien van het feit dat de getuigenverklaringen van VSS zodanig verschillend zijn dat dit tot gevolg heeft dat de door VSS beschreven gang van zaken over het ontslag op staande voet niet is komen vast te staan, zijn ook de producties 13 tot en met 16 die VSS in het geding heeft gebracht onvoldoende om van de juistheid van de door VSS gestelde gang van zaken uit te gaan. Niet in geschil is dat VSS voor 30 juni 2023 opdracht had om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren en [eiser] op 30 juni 2023 stond ingeroosterd. [eiser] heeft echter verklaard dat hij niet is gaan werken die dag en zich heeft ziekgemeld. De inkoopnota voor werkzaamheden op 30 juni 2023, het rooster van VSS waarop te zien is dat [eiser] op 30 juni 2023 staat ingedeeld, de urenregistratie van VSS en de factuur waarop de werkzaamheden van 30 juni 2023 bij de opdrachtgever in rekening worden gebracht zijn onvoldoende om daaruit af te leiden dat [eiser] op 30 juni 2023 heeft gewerkt. Het betreft stukken van VSS zelf. Een betalingsbewijs van de factuur ontbreekt en ook is er geen verklaring van de opdrachtgever dat [eiser] op 30 juni 2023 de werkzaamheden heeft uitgevoerd.
2.17.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat ook in het geval de gang van zaken van het ontslag is gegaan zoals door [naam 1] beschreven, het ontslag op staande voet geen stand zou houden. Een van de formele vereisten die aan het ontslag op staande voet wordt gesteld is dat het onverwijld moet worden gegeven. Aan dat vereiste is niet voldaan. Volgens de verklaring van [naam 1] en [naam 4] hebben zij de dag na het ongeval besproken dat [eiser] ontslag zou krijgen, wegens het wederom te vroeg verlaten van de werkplek. De dag na het ongeval was 25 juni 2023 terwijl VSS zich op het standpunt stelt dat [naam 1] [eiser] op 30 juni 2023 op staande voet heeft ontslagen. Het feit dat [eiser] nog voor 30 juni 2023 stond ingeroosterd is geen reden om tot die dag te wachten om het ontslag op staande voet te geven. Als er sprake is van een dringende reden, dan is dat juist aanleiding om de werknemer geen werkzaamheden meer te laten verrichten. Het feit dat volgens [naam 1] [eiser] nog op 30 juni 2023 heeft gewerkt, is daarom ook een contra-indicatie voor het bestaan van een dringende reden.
Arbeidsovereenkomst is geëindigd op 27 november 2023
2.18.
Omdat niet is komen vast te staan dat [eiser] op 30 juni 2023 op staande voet is ontslagen is de arbeidsovereenkomst tussen partijen pas op 27 november 2023 geëindigd.
2.19.
Het primaire verweer van VSS dat de loonvordering van [eiser] , voor zover deze betrekking heeft op de periode na 30 juni 2023, wegens het ontslag op staande voet voor afwijzing gereed ligt, slaagt daarom niet.
Is een deskundigenoordeel nodig?
2.20.
Subsidiair heeft VSS zich op het standpunt gesteld dat de loonvordering van [eiser] moet worden afgewezen omdat hij geen deskundigenoordeel van het UWV bij de dagvaarding heeft gevoegd (artikel 7:629a lid 1 BW). De kantonrechter deelt dit standpunt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.21.
Op grond van artikel 7:629a lid 1 BW wijst de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW af, indien bij de eis niet een verklaring van een deskundige van het UWV is gevoegd omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen, bedoeld in artikel 7:660a BW.
2.22.
Op grond van het bepaalde in lid 2 van artikel 7:629a BW kan van het overleggen van de in lid 1 bedoelde verklaring worden afgezien wanneer de werkgever de verhindering als gevolg van de arbeidsongeschiktheid niet betwist of het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd.
2.23.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in dit geval het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van [eiser] worden gevergd, omdat niet gebleken is dat VSS voorafgaand aan de procedure de arbeidsongeschiktheid van [eiser] heeft betwist. [eiser] is er daarom vanuit gegaan dat de arbeidsongeschiktheid tussen partijen niet in geschil was, zodat er geen reden was voor het aanvragen van een deskundigenoordeel van het UWV (zie ECLI:NL:GHSHE:2022:1174).
2.24.
Weliswaar bevat de Whatsappcorrespondentie over de periode 29 juni 2023 tot en met 7 juli 2023 tussen [eiser] en [naam 1] die bij dagvaarding als productie 5 in het geding is gebracht geen officiële ziekmelding, maar het moet VSS aan de hand van die berichten wel kenbaar zijn geweest dat [eiser] van mening was dat hij ziek was. Zo appt [eiser] op 29 juni 2023 “
Kan die van NN ook niet doorgaan?”en “
Ik heb nog last van mijn nek en ik weet niet of ik kan werken” en op 30 juni 2023 “
Is het niet mogelijk als iemand dan ziek word of niet kan werken dat ze dat doorgeven en dat het dan aangepast kan worden? en op 7 juli 2023 “
[naam 6] ik heb volgende week paar diensten staan en heb nogsteeds last van mijn nek en kan daardoor niet werken kunnen die worden eruitgehaald”. Aan de hand van de brief van 15 november 2023 van de gemachtigde van [eiser] moet het VSS wel duidelijk zijn geweest dat [eiser] zich op het standpunt stelde dat hij niet meer heeft gewerkt omdat hij ziek was. Niet is gebleken dat VSS naar aanleiding van die brief aan de gemachtigde van [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat er sprake is van een ontslag op staande voet en VSS subsidiair betwist dat [eiser] arbeidsongeschikt is. Dat VSS niet heeft gereageerd op de brief van de gemachtigde dient voor rekening en risico van VSS te blijven.
2.25.
De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat [eiser] in de periode 30 juni 2023 tot en met 27 november 2023 arbeidsongeschikt was. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] op 24 juni 2023 betrokken was bij een verkeersongeval en dat uit de Whatsappcorrespondentie zoals hiervoor onder 2.24 is opgenomen volgt dat [eiser] na het ongeval klachten heeft geuit. Verder staat vast dat het UWV aan [eiser] vanaf 27 november 2023 een ziektewetuitkering heeft toegekend. Met het toekennen van de ziektewetuitkering vanaf 27 november 2023, is het aannemelijk dat [eiser] in de periode daarvoor ook arbeidsongeschikt was. VSS is daarom gehouden om aan [eiser] het achterstallige salaris tot en met 27 november 2023 te betalen.
Arbeidsomvang
2.26.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] terecht een beroep op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW doet en stelt de arbeidsomvang vast op 95,33 uur per vier weken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.27.
Het rechtsvermoeden is van toepassing op arbeidsverhoudingen die ten minste drie maanden hebben geduurd en het beoogt houvast te bieden in situaties waarin de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is overeengekomen, alsmede in situaties waarin de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur.
2.28.
In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat deze wordt aangegaan voor minimaal 20 uur in de week. Uit de gegevens die VSS aan het UWV heeft verstrekt (zie productie 4 bij de dagvaarding) en onder punt 13 van de dagvaarding deels is overgenomen, blijkt dat [eiser] in de regel meer uren per week werkzaam was dan de 20 uur die zijn overeengekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur. De stelling van VSS dat partijen een zekere flexibiliteit zijn overeengekomen, volgt de kantonrechter niet. In de arbeidsovereenkomst zijn daar geen aanknopingspunten voor te vinden en VSS heeft niet gewezen op andere afspraken tussen partijen waaruit dit kan worden afgeleid. Van een situatie zoals aan de orde in het arrest van het Hof Den Haag van 29 oktober 2023, ECLI:NL:GHDHA:2013:3943 is daarom geen sprake.
Minimumloon tijdens ziekte ex artikel 65 lid 1 cao Particuliere Beveiliging
2.29.
Op grond van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaarde cao Particuliere Beveiliging (hierna: CAO) heeft [eiser] tijdens ziekte aanspraak op betaling van 70% van (minimaal) het (minimum) loon. (artikel 65 lid 1 CAO).
2.30.
VSS heeft aangevoerd dat het uurloon van [eiser] € 13,64 bruto bedraagt, [eiser] heeft dit niet betwist. Omdat 70% hiervan minder bedraagt dan het vanaf 1 juli 2023 geldende wettelijk minimumloon van € 12,79 bruto per uur zal bij de berekening van het loon worden uitgegaan van een uurloon van € 12,79 bruto per uur.
VSS moet € 6.400,59 bruto aan achterstallig loon betalen
2.31.
Volgens de berekening van VSS betreft de periode 1 juli 2023 tot en met 27 november 21 weken. [eiser] heeft dat niet betwist, bij de berekening van het nog verschuldigde loon zal daarom worden uitgegaan van 21 weken.
2.32.
Per week heeft [eiser] gemiddeld 23,83 uren gewerkt (95,33 uur : 4 weken). [eiser] heeft per week daarom aanspraak op betaling van € 304,79 bruto (23,83 x € 12,79 bruto). In totaal heeft [eiser] daarom aanspraak op € 6.400,59 bruto aan achterstallig loon
VSS moet € 680,10 bruto aan vakantietoeslag betalen
2.33.
VSS heeft aangevoerd dat op 19 mei 2023 aan [eiser] een bedrag van € 748,94 bruto aan vakantietoeslag is uitgekeerd. Ter onderbouwing daarvan heeft VSS gewezen op de loonspecificatie van 19 mei 2023. Uit deze specificatie blijkt inderdaad dat het door VSS genoemde bedrag aan vakantiegeld is uitbetaald. [eiser] heeft dit niet weersproken.
2.34.
Daarnaast heeft VSS aangevoerd dat over de periode na 20 mei 2023 tot en met 30 juni 2023 [eiser] een bedrag van € 168,05 bruto aan vakantietoeslag heeft opgebouwd. Daartoe heeft VSS verwezen naar de loonspecificatie van 14 juli 2023. Uit deze specificatie blijkt inderdaad dat [eiser] dit bedrag aan vakantietoeslag heeft opgebouwd. [eiser] heeft dit niet weersproken. De betaling van dit bedrag heeft VSS opgeschort wegens het niet inleveren van alle bedrijfskleding. Naar het oordeel van de kantonrechter kan VSS zich thans niet meer op opschorting beroepen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aan VSS een tas overhandigd en gesteld dat daarin de bedrijfskleding zit die hij van VSS in gebruik had. VSS heeft in de nadien gewisselde processtukken niet meer gesteld dat zij nog bedrijfskleding mist.
2.35.
Over de periode 1 juli 2023 tot en met 27 november 2023 heeft [eiser] nog € 512,05 bruto aan vakantietoeslag opgebouwd (€ 6.400,59 x 0,08). VSS wordt daarom veroordeeld om € 680,10 bruto (168,05 + 512,05) aan vakantietoeslag te betalen.
VSS moet € 1.531,01 bruto aan niet genoten vakantiedagen betalen
2.36.
Op grond van de CAO bouw je als je fulltime werkt per jaar 172,8 uur of 24 dagen vakantie op en aldus per 4 weken 1,85 vakantiedagen of 13,3 vakantie-uren (artikel 59 CAO). Een fulltime dienstverband is 36 uur per week, zodat per gewerkt uur 0,0923611111 vakantie-uren worden opgebouwd (13,3 uur : 4 weken : 36 uur per week).
2.37.
Aan de hand van het overzicht dat [eiser] in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van zijn vordering (zie productie 8 bij dagvaarding) heeft VSS erkend dat [eiser] in ieder geval 669 uur heeft gewerkt. Omdat het dienstverband niet op 30 juni 2023 is beëindigd moeten daar ook nog de uren tot 27 november 2023 bij worden geteld.
Uitgaande van het overzicht van [eiser] zou hij tot 27 november 2023 in totaal 1.125,22 uren hebben gewerkt.
2.38.
Over de periode tot 27 november 2023 heeft [eiser] aldus 103,93 vakantie-uren opgebouwd ( 1.125,22 uur x 0,0923611111).
2.39.
VSS zal daarom worden veroordeeld om € 1.531,01 bruto aan niet genoten vakantiedagen te betalen (103,93 vakantie-uren x € 13,64 bruto uurloon x 1,08 vakantietoeslag).
2.40.
Voor zover VSS de betaling van dit bedrag ook heeft opgeschort wegens het niet inleveren van alle bedrijfskleding, is de kantonrechter van oordeel dat VSS zich thans niet meer op die opschorting kan beroepen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aan VSS een tas overhandigd en gesteld dat daarin de bedrijfskleding zit die hij van VSS in gebruik had. VSS heeft in de nadien gewisselde processtukken niet meer gesteld dat zij nog bedrijfskleding mist.
VSS moet wettelijke verhoging betalen
2.41.
Als het loon niet op tijd wordt betaald is de werkgever daarover een verhoging verschuldigd (artikel 7:625 BW). In de gegeven omstandigheden dat VSS er vanuit ging dat zij [eiser] op staande voet had ontslagen, VSS ten aanzien van de eindafrekening een beroep op opschorting heeft gedaan omdat [eiser] de bedrijfskleding nog niet had ingeleverd en [eiser] pas per 15 november 2023 aanspraak heeft gemaakt op betaling van achterstallig salaris, ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
VSS moet rente betalen
2.42.
VSS heeft de aan [eiser] verschuldigde bedragen niet tijdig betaald. VSS is daarom gehouden over de nog openstaande bedragen wettelijke rente te betalen. De rente wordt zoals gevorderd vanaf de dag van dagvaarding toegewezen.
Salarisspecificaties en jaaropgaven verstrekken
2.43.
In het tussenvonnis is opgenomen dat partijen hebben afgesproken dat VSS alle salarisspecificaties over de periode vanaf 28 november 2022 en de jaaropgave 2022 en 2023 binnen 14 dagen na de zitting aan [eiser] zal toesturen.
2.44.
In de conclusie na enquête heeft [eiser] aangegeven dat VSS deze afspraak alleen is nagekomen voor wat betreft de salarisspecificaties over 2023. Hoewel VSS op deze stelling niet meer heeft kunnen reageren, is de kantonrechter van oordeel dat daar ook geen aanleiding voor is. Voor zover VSS de stukken inmiddels heeft vertrekt, is er geen bezwaar om deze nogmaals aan [eiser] te verstrekken.
2.45.
VSS zal daarom worden veroordeeld om de salarisspecificaties van november 2022 en december 2022 te verstrekken en de jaaropgave 2022 en 2023.
2.46.
Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden van € 50,- per dag dat VSS niet aan deze veroordeling voldoet met een maximum van € 2.500,-.
Loonaangifte bij het UWV
2.47.
In het tussenvonnis is opgenomen dat partijen hebben afgesproken dat VSS binnen 14 dagen na de zitting bij het UWV een correcte opgave zal doen van het loon dat aan [eiser] is betaald.
2.48.
In de conclusie na enquête heeft [eiser] aangegeven dat VSS deze afspraak niet is nagekomen. Hoewel VSS op deze stelling niet meer heeft kunnen reageren, is de kantonrechter van oordeel dat daar ook geen aanleiding voor is. Wat de achterliggende reden voor het verzuim ook is, VSS is verplicht om loonaangifte te doen.
2.49.
VSS zal daarom worden veroordeeld om over de periode 22 mei 2023 tot en met 18 juni 2023 loonaangifte te doen bij het UWV.
2.50.
Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden van € 50,- per dag dat VSS niet aan deze veroordeling voldoet met een maximum van € 2.500,-.
VSS moet de proceskosten betalen
2.51.
De proceskosten komen voor rekening van VSS, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die VSS aan [eiser] moet betalen op € 135,97 aan dagvaardingskosten, € 0,75 aan BRP, € 87,- aan griffierecht, € 1.525,50 aan salaris voor de gemachtigde (4,5 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.884,22. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.52.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en VSS daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
3.1.
veroordeelt VSS om aan [eiser] te betalen:
het netto equivalent van € 6.400,59 bruto aan achterstallig salaris;
het netto equivalent van € 680,10 bruto aan vakantietoeslag;
het netto equivalent van € 1.531,01 bruto aan niet genoten vakantiedagen;
€ 861,17 aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de hiervoor onder a t/m d genoemde bedragen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt VSS om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken:
de salarisspecificaties over november 2022 en december 2022;
de jaaropgaven 2022 en 2023;
op verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag dat VSS niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.500,-;
3.3.
veroordeelt VSS om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis bij het UWV loonaangifte te doen over het tijdvak van 22 mei 2023 tot en met 18 juni 2023 onder verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag dat VSS niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.500,-;
3.4.
veroordeelt VSS in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.884,22;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
754