In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werkneemster, aangeduid als [verzoekster], heeft van 28 februari 2022 tot 20 maart 2025 bij de werkgever, aangeduid als [verweerster] B.V., gewerkt. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst op 4 maart 2025 mondeling opgezegd, maar de kantonrechter oordeelt dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, waardoor de opzegging niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever een fout heeft gemaakt door de arbeidsovereenkomst als beëindigd te beschouwen, maar oordeelt dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Hierdoor kent de kantonrechter geen billijke vergoeding toe aan de werkneemster, ondanks dat de opzegging in strijd met de wet was. De kantonrechter heeft wel een gefixeerde schadevergoeding van € 3.167,34 toegewezen, evenals een aanvullende transitievergoeding van € 86,77. De werkgever is ook veroordeeld tot het verstrekken van een correcte eindafrekening en het betalen van proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.