ECLI:NL:RBROT:2025:11839

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
11708319 VZ VERZ 25-3560
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werkneemster, aangeduid als [verzoekster], heeft van 28 februari 2022 tot 20 maart 2025 bij de werkgever, aangeduid als [verweerster] B.V., gewerkt. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst op 4 maart 2025 mondeling opgezegd, maar de kantonrechter oordeelt dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, waardoor de opzegging niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever een fout heeft gemaakt door de arbeidsovereenkomst als beëindigd te beschouwen, maar oordeelt dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Hierdoor kent de kantonrechter geen billijke vergoeding toe aan de werkneemster, ondanks dat de opzegging in strijd met de wet was. De kantonrechter heeft wel een gefixeerde schadevergoeding van € 3.167,34 toegewezen, evenals een aanvullende transitievergoeding van € 86,77. De werkgever is ook veroordeeld tot het verstrekken van een correcte eindafrekening en het betalen van proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11708319 VZ VERZ 25-3560
datum uitspraak: 9 oktober 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
woonplaats: [plaats 1] ,
verzoekster,
gemachtigden: mr. S. Scheltinga en mr. F. van Opstal,
tegen
[verweerster] B.V.,
vestigingsplaats: [plaats 2] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. I. Visscher.
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] met bijlagen;
  • het verweerschrift van [verweerster] met bijlagen;
  • de brief van [verzoekster] van 28 augustus met één bijlage;
  • de e-mail van [verweerster] van 1 september 2025 met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigden van [verzoekster] ;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [verweerster] .
1.2.
Op 4 september 2025 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoekster] met haar gemachtigden en namens [verweerster] de heer
[persoon A] (HR-adviseur) met de gemachtigde van [verweerster] .
1.3.
Na de zitting is de zaak voor de duur van twee weken aangehouden geweest, zodat partijen met elkaar een minnelijke regeling zouden beproeven. Per e-mail van 17 september 2025 heeft de gemachtigde van [verweerster] de rechtbank bericht dat partijen geen minnelijke regeling met elkaar hebben kunnen bereiken en heeft zij namens beide partijen om een beschikking verzocht.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoekster] heeft vanaf 28 februari 2022 tot 20 maart 2025 bij [verweerster] gewerkt, feitelijk op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en in eerste instantie via een uitzendbureau. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao Facilitaire Contactcenters van toepassing (hierna: de cao). [verweerster] heeft [verzoekster] op 4 maart 2025 mondeling laten weten dat de laatste tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden en dat deze op 20 maart 2025 zou eindigen. Dit heeft [verweerster] vervolgens bevestigd in een brief van 6 maart 2025. Een discussie tussen [verzoekster] en [verweerster] (via de gemachtigden) volgde. [verzoekster] stelde zich op het standpunt dat zij inmiddels op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst was bij [verweerster] . [verweerster] was het daar niet mee eens en baseerde haar standpunt op een bepaling uit de toepasselijke cao, die het mogelijk maakt om af te wijken van de wettelijke ketenregeling, wanneer er sprake is van een functie met een onvoorspelbaar karakter, die projectmatig of seizoensgebonden is.
Omdat partijen buiten rechte geen oplossing konden bereiken, heeft [verzoekster] het verzoekschrift in de onderhavige zaak ingediend, waarin zij onder meer om een billijke vergoeding verzoekt. Nadat [verweerster] het verzoekschrift had gelezen kwam zij tot de conclusie dat [verzoekster] inderdaad een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had, in ieder geval omdat zij inmiddels meer dan 36 maanden in dienst was geweest bij [verweerster] . [verweerster] heeft vervolgens [verzoekster] hierover geïnformeerd en aangegeven dat [verzoekster] wat betreft [verweerster] haar werkzaamheden kon en mocht hervatten. [verzoekster] heeft geweigerd van dit aanbod gebruik te maken en beschouwt de arbeidsovereenkomst als (niet rechtsgeldig) geëindigd per 20 maart 2025.
2.2.
[verzoekster] vraagt nu in deze procedure onder meer om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. [verweerster] vindt dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen. De standpunten van partijen komen, voor zover van belang, hieronder aan de orde.
[verzoekster] heeft recht op een billijke vergoeding, maar de kantonrechter stelt de billijke vergoeding vast op nihil
2.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de mededeling dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden en zou eindigen per 20 maart 2025 moet worden beschouwd als een opzegging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, nu duidelijk is geworden dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In het geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan er geen sprake zijn van een aanzegging van het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Dit brengt ook mee dat aan het subsidiaire verzoek tot betaling van de aanzegvergoeding niet wordt toegekomen.
2.4.
[verzoekster] heeft in principe recht op een billijke vergoeding (artikel 7:681 lid 1 onder a BW en artikel 7:671 BW), omdat [verweerster] de arbeidsovereenkomst in strijd met de wet heeft opgezegd. [verzoekster] is namelijk niet akkoord gegaan met de opzegging en [verweerster] had volgens de wet niet het recht om de arbeidsovereenkomst op te zeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. In geval van een opzegging van een arbeidsovereenkomst in strijd met de wet heeft de werknemer recht op een billijke vergoeding.
Bij het toekennen van een billijke vergoeding en het bepalen van de hoogte daarvan gaat het er echter uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. In deze zaak acht de kantonrechter geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever en is er naar zijn oordeel geen sprake van schade voor [verzoekster] door de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Daarom stelt de kantonrechter de billijke vergoeding vast op nihil. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
2.5.
Het is de kantonrechter voldoende duidelijk geworden dat [verweerster] per ongeluk een fout heeft gemaakt door de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Om bedrijfseconomische redenen had [verweerster] besloten alle tijdelijke arbeidsovereenkomsten met haar werknemers niet te verlengen. Een werknemer die namens [verweerster] handelde ging er vanuit dat de laatste tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde en had daarbij niet scherp dat [verzoekster] inmiddels al ruim 36 maanden in dienst was bij [verweerster] , waardoor in ieder geval een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan. Toen [verweerster] erachter kwam dat [verzoekster] wel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had, heeft zij haar fout direct willen herstellen door aan [verzoekster] aan te bieden dat zij haar werkzaamheden kon hervatten en dat [verweerster] aan [verzoekster] het loon zou betalen over de periode dat [verzoekster] als gevolg van de opzegging niet had gewerkt. Dit aanbod heeft [verweerster] op de zitting herhaald en daarbij haar excuses aangeboden. De fout die [verweerster] heeft gemaakt acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden erg slordig, maar niet ernstig verwijtbaar. De kantonrechter acht geen feiten en/of omstandigheden gebleken die erop zouden kunnen duiden dat er sprake zou zijn van een vooropgezet plan om [verzoekster] uit de organisatie te werken. In dit kader speelt een rol dat [verweerster] tijdens de zitting onbetwist heeft verklaard dat zij zeer tevreden was over het functioneren van [verzoekster] .
Bij dit alles neemt de kantonrechter bovendien mede in aanmerking dat in de discussie die voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift is gevoerd [verweerster] er niet op is gewezen dat [verzoekster] inmiddels ruim 36 maanden in dienst was bij [verweerster] . De kantonrechter acht aannemelijk dat als dit anders zou zijn gelopen, [verweerster] hoogstwaarschijnlijk haar fout eerder zou hebben erkend en haar opzegging zou hebben willen intrekken, voordat er feitelijk een berusting was in het ontslag.
2.6.
Daar komt bij dat, als [verzoekster] het aanbod van [verweerster] om haar haar werkzaamheden te laten hervatten en haar loon te betalen over de niet gewerkte periode als gevolg van de opzegging zou hebben aanvaard, er geen sprake zou zijn geweest van inkomensschade als gevolg van de opzegging. [verzoekster] heeft ook geen overtuigende reden gegeven waarom zij ervoor heeft gekozen dat aanbod niet te aanvaarden. Onder die omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding om, naast de overige vergoedingen waarop [verzoekster] recht heeft, ook nog een bedrag aan billijke vergoeding toe te kennen.
Tegen welke datum mocht [verweerster] de arbeidsovereenkomst opzeggen?
2.7.
De opzegtermijn voor [verweerster] bedroeg één maand. Partijen twisten er nu over of [verweerster] de arbeidsovereenkomst tegen iedere dag van de maand mocht opzeggen of dat zij conform de wet de arbeidsovereenkomst alleen tegen het einde van de maand mocht opzeggen. In de cao staat:
“2.12 OPZEGTERMIJN
Afspraken over de opzegtermijn:
  • De opzegtermijn is voor jou en je werkgever altijd één maand;
  • De termijn begint de dag nadat je schriftelijk hebt opgezegd;
  • Je kunt op elke dag van de maand opzeggen.
Bovenstaande afspraken zijn in afwijking op artikel 7:672 BW.”
[verweerster] leest deze bepaling zo dat de mogelijkheid om op elke dag van de maand schriftelijk op te zeggen, waarna de termijn van één maand begint, zowel voor de werkgever als de werknemer geldt. [verzoekster] interpreteert deze bepaling zo dat de mogelijkheid om op te zeggen tegen iedere dag van de maand alleen voor de werknemer geldt en niet voor de werkgever.
2.8.
Volgens vaste rechtspraak zijn voor de uitleg van de bepalingen van een cao in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis. De kantonrechter vindt het opvallend dat in deze cao de werknemer als het ware wordt aangesproken met “je” of “jij” en dat als een regel voor zowel de werkgever als de werknemer geldt, dit ook consequent zo in de cao in lijkt te staan. Voor de proeftijd geldt bijvoorbeeld dat expliciet in de cao staat dat de proeftijd altijd even lang is “voor jou en je werkgever”. Voor de opzegtermijn staat in de cao dat de opzegtermijn voor zowel de werkgever als de werknemer één maand is. Daarnaast staat er dat de werknemer tegen iedere dag van de maand mag opzeggen, terwijl er niet staat dat zowel de werkgever als de werknemer de arbeidsovereenkomst tegen iedere dag van de maand mag opzeggen.
De kantonrechter acht geen aanknopingspunten aanwezig om ervan uit te gaan dat ook de werkgever tegen iedere dag van de maand mag opzeggen, terwijl dit niet expliciet in de cao staat. De kantonrechter houdt er daarom voor dat de werkgever wel conform de wet tegen het einde van de maand moet opzeggen.
[verweerster] moet een gefixeerde schadevergoeding betalen, berekend tot 1 mei 2025
2.9.
Voor deze zaak betekent dat dat [verweerster] bij inachtneming van de opzegtermijn de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2025 mocht opzeggen en niet met ingang van een eerdere datum. Dit brengt mee dat [verweerster] de vergoeding voor onregelmatige opzegging aan [verzoekster] moet betalen, die gelijk is aan het loon dat [verzoekster] nog zou hebben gekregen als [verweerster] op
6 maart 2025 wel opgezegd zou hebben met ingang van 1 mei 2025 (in plaats van met ingang van 20 maart 2025). [verzoekster] heeft de vergoeding voor onregelmatige opzegging gesteld op
€ 3.167,34 bruto. Volgens haar is dit bedrag gelijk aan haar salaris over de periode 20 maart tot 1 mei 2025. [verweerster] heeft dit bedrag qua hoogte niet betwist, zodat € 3.167,34 bruto aan gefixeerde schadevergoeding zal worden toegekend.
Rente over de gefixeerde schadevergoeding
2.10.
De gevorderde rente over de gefixeerde schadevergoeding wordt als onweersproken eveneens toegewezen.
[verweerster] moet nog een deel van de transitievergoeding betalen
2.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerster] een transitievergoeding moet betalen aan [verzoekster] . [verweerster] heeft de volgens haar aan [verzoekster] toekomende transitievergoeding ook al aan haar uitbetaald. Bij de berekening van de transitievergoeding is zij uitgegaan van het einde van het dienstverband met ingang van 20 maart 2025. [verzoekster] heeft er echter gelijk in dat de hoogte van de transitievergoeding moet worden bepaald aan de hand van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als de werkgever deze regelmatig zou hebben opgezegd, in dit geval 1 mei 2025. Dit laatste volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad. [1] [verzoekster] heeft dan ook recht op het door haar verzochte bedrag van € 86,77 bruto aan aanvullende transitievergoeding. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Rente over de transitievergoeding
2.12.
De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a BW).
Correcte eindafrekening en onterecht verrekende verlofuren?
2.13.
[verweerster] is er bij de eindafrekening van het dienstverband van uitgegaan dat [verzoekster] een negatief verlofsaldo heeft en heeft dat verrekend. In het verzoekschrift heeft [verzoekster] gesteld dat [verweerster] een incorrect verlofsaldo heeft verrekend en dat zij van [verweerster] niet de gevraagde toelichting daarover heeft gekregen. [verweerster] heeft in reactie daarop in deze procedure als toelichting gegeven dat – simpel gezegd – [verzoekster] in 2025 (veel) meer verlofuren heeft opgenomen dan zij had opgebouwd. [verzoekster] heeft dit punt uiteindelijk niet meer betwist. Er wordt dan ook van uitgegaan dat [verzoekster] aan het einde van haar dienstverband een negatief verlofsaldo had.
2.14.
Namens [verzoekster] is op de zitting naar voren gebracht dat [verweerster] niet het recht heeft om het negatieve verlofsaldo te verrekenen, omdat zij [verzoekster] er bij het opnemen van het verlof niet op heeft gewezen dat zij te veel verlof zou opnemen. Namens [verzoekster] is hierbij gewezen op de verplichting van [verweerster] om zich als goed werkgever te gedragen. [verweerster] heeft hierover specifiek naar voren gebracht dat [verzoekster] bij het opnemen van het verlof in het systeem kon zien hoeveel verlofuren zij nog had, berekend tot 20 maart 2025 en - zo begrijpt de kantonrechter - dat zij bij het opnemen van het verlof er dus bewust voor koos om meer verlof op te nemen dan waar zij recht op had, als het dienstverband op 20 maart 2025 zou eindigen. Dit laatste brengt mee dat aan [verweerster] niet kan worden tegengeworpen dat zij [verzoekster] er niet expliciet op heeft gewezen dat zij te veel verlof opnam.
2.15.
Echter, de kantonrechter is in deze zaak onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat het in strijd met goed werkgeverschap is dat [verweerster] achteraf het negatieve verlofsaldo verrekent. De kantonrechter licht dit oordeel als volgt toe.
Het negatieve verlofsaldo is eigenlijk ontstaan door de onregelmatige opzegging door [verweerster] . De situatie is nu eenmaal zo dat tussen partijen op enig moment een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, die hoogstwaarschijnlijk niet zou zijn geëindigd in 2025 als [verweerster] de arbeidsovereenkomst niet onregelmatig zou hebben opgezegd. Achteraf gezien hoefden partijen er niet van uit te gaan dat de arbeidsovereenkomst per 20 maart 2025 of op een later moment in het kalenderjaar 2025 zou eindigen. Daardoor zou [verzoekster] bij het opnemen van de verlofuren geen rekening hoeven te houden met mogelijke negatieve financiële consequenties van het laten ontstaan van een negatief verlofsaldo in het eerste kwartaal van 2025. Als de arbeidsovereenkomst niet zou zijn geëindigd, dan zou [verzoekster] het negatieve verlofsaldo kunnen compenseren doordat zij nog verlof zou opbouwen.
2.16.
De kantonrechter concludeert uit één en ander dat de vordering om een correcte eindafrekening te verstrekken, waarbij ervan uitgegaan wordt dat [verweerster] de ingehouden vergoeding in verband met het negatieve verlofsaldo aan [verzoekster] moet terugbetalen, toewijsbaar is. Dit betekent dat [verweerster] nog loon aan [verzoekster] zal moeten betalen. Over dit (achterstallige) loon is [verweerster] de gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) verschuldigd. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%. Deze nevenvorderingen worden dan ook toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
2.17.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat [verweerster] voor het grootste deel ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die [verweerster] aan [verzoekster] moet betalen op € 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en
€ 135,00 aan nakosten. Dit is totaal € 1.039,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
De aparte vergoeding voor de eigen bijdrage wordt afgewezen. De hoogte van het salaris voor de gemachtigde is gebaseerd op landelijk vastgestelde tarieven. Die staan op rechtspraak.nl. Daarin zitten ook de kosten van de eigen bijdrage.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.18.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] het deel van de transitievergoeding van € 86,77 bruto te betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] een gefixeerde schadevergoeding van € 3.167,34 bruto te betalen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 20 maart 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] een correcte eindafrekening van het dienstverband te verstrekken, waarin is verwerkt dat [verweerster] de ingehouden vergoeding in verband met het negatieve verlofsaldo aan [verzoekster] moet terugbetalen;
3.4.
veroordeelt [verweerster] om de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW en de wettelijke verhoging van 10% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW aan [verzoekster] te betalen over het loon dat [verweerster] conform de correcte eindafrekening nu nog aan [verzoekster] moet betalen, vanaf de datum van de opeisbaarheid van dat loon tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoekster] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.039,00, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
757

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1286