ECLI:NL:RBROT:2025:11921

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/706205 / JE RK 25-1844
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 1 oktober 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die betrokken is bij de zorg voor de kinderen. De moeder van de minderjarigen is belast met het ouderlijk gezag en woont op een bij de rechtbank bekend adres. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. Tijdens de zitting zijn de minderjarigen gehoord over hun mening en is er een positieve ontwikkeling waargenomen in zowel de kinderen als de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 5 oktober 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening verleend voor dezelfde periode. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.C. Woudstra, kinderrechter, in aanwezigheid van E.N. Laurensse als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/706205 / JE RK 25-1844
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het herstelde verzoekschrift van 27 augustus 2025 met bijlagen van 4 augustus 2025;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 september 2025;
  • de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven, afzonderlijk van elkaar, in een gezinshuis.
2.3.
De kinderrechter van de rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 2 oktober 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 5 oktober 2025.
2.4.
De kinderrechter van de rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 2 oktober 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 5 oktober 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte accommodatie te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht dit nader toe. De communicatie tussen de moeder en het gezinshuis loopt niet altijd goed waardoor het lastig is om zaken te regelen. Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt niet langer bij de moeder en de moeder heeft moeite om dit te accepteren. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de moeder dit een plek geeft, zodat het perspectief voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijk is. De GI vindt het positief dat de moeder aan zichzelf gaat werken. Dit is bevorderlijk voor het hele gezin.
4.2.
De moeder voert ter zitting geen verweer tegen het verzoek van de GI. De moeder heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de afgelopen maanden niet fysiek gezien. Wel is er wekelijks videobelcontact. De moeder ziet dat het goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar heeft tijdens de belmomenten last van onverwerkte trauma’s die naar boven komen. De moeder wil traumabehandeling en heeft een afspraak bij de huisarts ingepland. De moeder wil aan zichzelf werken en het verleden een plek geven. [minderjarige 2] vraagt vaak aan de moeder wanneer ze weer bij de moeder kan komen wonen. De moeder wil dit ook graag.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
De afgelopen maanden is er een positieve ontwikkeling zichtbaar bij zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich goed bij het gezinshuis en krijgen daar de ondersteuning en begeleiding die zij nodig hebben. Ook de moeder laat een positieve ontwikkeling zien. De moeder is betrokken, accepteert de hulpverlening en werkt samen met de GI. Daarnaast ziet de moeder in dat zij hulp nodig heeft en staat zij open voor traumabehandeling. Tegelijkertijd worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een belast verleden en zij hebben langdurige begeleiding en bescherming nodig. Daarnaast heeft de GI een perspectiefbesluit genomen en is het voor de moeder lastig om dit te accepteren. Dit zorgt voor verwarring bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en versterkt het loyaliteitsconflict. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is nog noodzakelijk om de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te waarborgen, passende hulpverlening in gang te zetten en de positieve ontwikkeling te continueren.
5.3.
De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
5.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven beiden in een gezinshuis waar zij zich positief ontwikkelen en hen een veilige, duidelijke en stabiele omgeving wordt geboden. De afgelopen maanden is er ingezet op therapie en behandeling bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is belangrijk dat de behandeltrajecten bij de kinderen worden voortgezet en dat de moeder hieraan actief blijft deelnemen. Hoewel overduidelijk is dat de moeder heel veel van haar kinderen houdt, vraagt hun opvoeding meer van haar dan zij op dit moment kan bieden. De moeder heeft zelf een belast verleden en last van onverwerkte trauma’s. Positief is dat de moeder inziet dat zij hiervoor een behandeling nodig heeft. Om de positieve ontwikkeling te continueren is het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat zij in het gezinshuis kunnen blijven en zij meer duidelijkheid krijgen over hun toekomstperspectief.
5.6.
De machtiging tot uithuisplaatsing is daarom nog steeds nodig. De kinderrechter merkt hierbij op dat de kinderen in een gezinshuis verblijven en hiervoor een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening vereist is in plaats van de vorig jaar verleende machtiging in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter verleent daarom een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van een jaar.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 5 oktober 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening tot 5 oktober 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025 door
mr. M.C. Woudstra, kinderrechter, in aanwezigheid van E.N. Laurensse als griffier, en op schrift gesteld op 10 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.