ECLI:NL:RBROT:2025:11939

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/6220 en ROT 25/6708
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een voorrangsverklaring op grond van sociale indicatie door het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres, die een voorrangsverklaring had aangevraagd op grond van sociale indicatie. Eiseres, die met haar partner en vier minderjarige kinderen tijdelijk bij haar ouders woont, heeft haar aanvraag zien afwijzen door het college van burgemeester en wethouders. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college in redelijkheid tot deze afwijzing heeft kunnen komen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de voorrangsregeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres geen zelfstandige woonruimte heeft en dat de uitzonderingsgronden uit de Huisvestingsverordening niet van toepassing zijn. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter heeft het verzoek ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook de toepassing van de hardheidsclausule beoordeeld, maar oordeelt dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die een voorrangsverklaring rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/6220 en ROT 25/6708

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. el Ouath),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats] , het college

(gemachtigden: H. Lambregts, H. Tikstra en H. Karel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een voorrangsverklaring. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd. Het college heeft deze voorrangsverklaring, ook na te hebben beoordeeld of er aanleiding was om de hardheidclausule toe te passen, kunnen afwijzen. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek afgewezen.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 2 juni 2025 heeft het college de aanvraag van eiseres voor een voorrangsverklaring afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. [1]
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar partner ( [naam] ) en hun gemachtigde. Het college is zonder voorafgaand bericht niet verschenen.
2.2.
Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft het college de rechtbank, op 26 augustus 2025, geïnformeerd dat op 25 augustus 2025 een beslissing op bezwaar is genomen (verzenddatum 26 augustus 2025), waarin het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard. Eiseres is in de gelegenheid gesteld beroep in te stellen tegen dat besluit. [2]
2.3.
Eiseres heeft beroep [3] ingesteld tegen dit besluit (het bestreden besluit), waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende de beroepsprocedure bij de rechtbank.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 september 2025 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar partner en de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
3. Eiseres woont sinds 5 juni 2024 met haar partner en vier minderjarige kinderen in bij haar ouders, nadat het gezin is teruggekeerd uit Turkije. Zij heeft op 8 april 2025 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring op grond van sociale indicatie. Bij het primaire besluit heeft het college deze aanvraag afgewezen. Met de beslissing op bezwaar is de afwijzing van de aanvraag in stand gebleven. Eiseres is inwonend bij haar ouders en beschikt daarmee niet over de vereiste zelfstandige woonruimte in de regio. Ook zijn geen van de uitzonderingsgronden uit artikel 2.1.2, eerste lid, onder c, van de Huisvestingsverordening gemeente [plaats] 2025 (de verordening) op de situatie van eiseres van toepassing is. Daarmee heeft eiseres geen toegang tot de voorrangsregeling. Het college heeft geen aanleiding gezien op basis van de hardheidsclausule een voorrangsverklaring af te geven.
3.1.
Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij wordt behandeld als ware in het bezit van een voorrangsverklaring.
Heeft eiseres een spoedeisend belang?
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
4.1.
Eiseres woont met haar partner en vier kinderen tijdelijk in bij haar ouders. De ouders hebben eiseres meerdere keren medegedeeld dat het gezin de woning moet verlaten. Zij hadden de woning uiterlijk 30 september 2025 moeten verlaten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat er een spoedeisend belang is en zal zij de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.
Ook een uitspraak op het beroep?
5. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook op het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit. [4]
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
6. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college de aanvraag van eiseres om in aanmerking te komen voor een voorrangsverklaring heeft kunnen afwijzen, omdat zij niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de aanvraag van eiseres om in aanmerking te komen voor een voorrangsverklaring heeft kunnen afwijzen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Bij een aanvraag om een voorrangsverklaring wordt allereerst beoordeeld of de aanvrager aan de voorwaarden voldoet om toegang te krijgen tot de voorrangsregeling (artikel 2.1.2 van de Verordening). Als de aanvrager toegang heeft tot de voorrangsregeling, moet beoordeeld worden of geen van de weigeringsgronden van toepassing zijn (artikel 2.1.5 van de verordening), Indien ook hier aan voldaan, dan dient de aanvrager aantoonbaar al het mogelijke gedaan te hebben om een oplossing te vinden voor de woonsituatie (artikel 2.1.6 van de verordening).
8.1.
In artikel 5.3 van de verordening is tenslotte nog een hardheidsclausule opgenomen op grond waarvan het college naar eigen, redelijk oordeel kan beslissen toch een
voorrangsverklaring toe te kennen in gevallen waarin de verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
8.2.
Er is in de Drechtsteden een schaarste aan sociale huurwoningen en er zijn veel personen met spoed op zoek naar een (andere) woning. Die personen kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een voorrangsverklaring. Met een voorrangsverklaring heeft iemand voorrang boven andere woningzoekenden. Dat betekent dat iemand met een voorrangsverklaring meer kans maakt op een bepaald type woning dan andere woningzoekenden, mits de woning aan de voorwaarden voldoet. Omdat woningen schaars zijn, zijn de voorwaarden voor voorrangsverklaring streng: als een woningzoekende voorrang krijgt, betekent dat immers dat anderen langer moeten wachten.
9. Eiseres woont met haar gezin in bij haar ouders. Dat betekent dat zij niet beschikt over zelfstandige woonruimte en niet voldoet aan één van de voorwaarden zoals hiervoor genoemd in artikel 2.1.2, eerste lid, van de verordening. Eiseres kan daarmee geen toegang krijgen tot de voorrangsregeling. Ook is niet gebleken dat eiseres voldoet aan de in artikel 2.1.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening genoemde uitzonderingen. De vraag of er weigeringsgronden van toepassing zijn en of eiseres al het mogelijke hebben gedaan om een oplossing te vinden voor hun huisvestingsprobleem staat dan ook niet ter beoordeling.
Hardheidsclausule
10. Indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor één van de voorrangsgronden, kan op grond van de hardheidsclausule alsnog een voorrangsverklaring worden toegekend. Uit artikel 5.3 van de verordening volgt dat het college daarover beslist naar een eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
11. Eiseres voert in dat kader aan dat zij met haar partner en vier minderjarige kinderen bij haar ouders woont. De broer van eiseres woont er ook. Eiseres en haar partner slapen met drie van de kinderen in één slaapkamer. Eén van de kinderen van eiseres slaapt bij de grootouders in de slaapkamer. De ouders van eiseres gebruiken de woning tevens bedrijfsmatig (keukenmontage) waardoor de woning met bijbehorend erf onveilig en ongeschikt is voor de kinderen van eiseres, gelet op zwaar materieel, vrachtverkeer en scherpe voorwerpen. School en hulpverleners signaleren dat de kinderen gedragsproblemen, spanningen en ontwikkelingsachterstanden ontwikkelen. Verder heeft eiseres erop gewezen dat zij schulden heeft, waardoor het vinden van een woning moeilijk is. Het gezin verkeert daardoor volgens eiseres in een ontwrichtende situatie.
12. Uit het bestreden besluit en ook wat op de zittingen is besproken voert het college een zeer terughoudend beleid ten aanzien van het gebruik van de hardheidsclausule, gelet op het zeer grote tekort aan betaalbare huurwoningen in de regio en de aard van een voorrangsverklaring. Bij ruime toepassing van het beleid verliest een voorrangsverklaring zijn betekenis. Een dergelijke restrictieve toepassing vindt de voorzieningenrechter niet onredelijk.
De voorzieningenrechter begrijpt, en dat de erkent het college ook, dat de situatie in de woning van haar ouders verre van ideaal is voor eiseres en haar gezin en dat zij een stabielere situatie voor haar gezin wenst. De situatie van eiseres en haar gezin onderscheidt zich niet of onvoldoende van andere gezinnen in een vergelijkbare situatie. Uit de verklaring van de school van de kinderen volgt niet dat er sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres schulden heeft. De voorzieningenrechter begrijpt uit het beroepschrift verder dat eiseres daarnaast haar best doet om een woning te vinden, door meerdere platforms te raadplegen voor woningen en zich ook in te schrijven buiten de regio, maar dat maakt niet het het college in dit geval gebruik had moeten maken van de hardheidsclausule. Er is geen sprake van een dusdanige uitzonderlijke, schrijnende situatie dat het college op grond van de hardheidsclausule alsnog een voorrangsverklaring had moeten verlenen. Van strijd met het motiverings-, en zorgvuldigheidsbeginsel is niet gebleken.
Beroep op het EVRM en het IVRK
13. Eiseres stelt verder dat het college in strijd met het recht op een gezinsleven gehandeld als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [5] heeft gehandeld. Daarnaast beroept zij zich ten aanzien van haar kinderen verder op de artikelen 3 en 27 van het IVRK. [6]
14. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat artikel 8 van het EVRM geen recht op woonruimte garandeert. [7] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat artikel 8 van het EVRM als doel heeft het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. [8] Niet is gebleken dat in de situatie waarin eiseres en haar gezin verkeren geen sprake kan zijn van een gezinsleven. Dat eiseres en haar partner de wens hebben om dat gezinsleven in een eigen woning uit te oefenen, leidt niet tot een ander oordeel.
15. Ten aanzien van het beroep op de artikelen 3 en 27 van het IVRK overweegt de voorzieningenrechter dat deze artikelen rechtstreekse werking hebben, in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel dient de voorzieningenrechter in dit verband te beoordelen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Uit hetgeen hiervoor is overwogen bij de vraag of de hardheidsclausule moest worden toegepast blijkt dat het college de belangen van de kinderen van eiseres onder ogen heeft gezien, maar hierin geen aanleiding heeft gezien om over te gaan tot toekenning van een voorrangsverklaring.
16. Het beroep op het EVRM en IVRK kan dan ook niet slagen.

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat eiseres geen voorrangsverklaring krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen de uitspraak, voor zover het ziet op het verzoek om een voorlopige voorziening, kan daartegen geen hoger beroep of verzet worden ingesteld.
Tegen de uitspraak, voor zover het ziet op het beroep, kan een partij die het daar niet mee eens is een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer ROT 25/6220
2.Gelet op artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zaaknummer ROT 25/6708
4.Artikel 8:86 van de Awb maakt dat mogelijk.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
6.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
7.ECLI:CE:ECHR:2001:0118JUD002723895