8.2.Er is in de Drechtsteden een schaarste aan sociale huurwoningen en er zijn veel personen met spoed op zoek naar een (andere) woning. Die personen kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een voorrangsverklaring. Met een voorrangsverklaring heeft iemand voorrang boven andere woningzoekenden. Dat betekent dat iemand met een voorrangsverklaring meer kans maakt op een bepaald type woning dan andere woningzoekenden, mits de woning aan de voorwaarden voldoet. Omdat woningen schaars zijn, zijn de voorwaarden voor voorrangsverklaring streng: als een woningzoekende voorrang krijgt, betekent dat immers dat anderen langer moeten wachten.
9. Eiseres woont met haar gezin in bij haar ouders. Dat betekent dat zij niet beschikt over zelfstandige woonruimte en niet voldoet aan één van de voorwaarden zoals hiervoor genoemd in artikel 2.1.2, eerste lid, van de verordening. Eiseres kan daarmee geen toegang krijgen tot de voorrangsregeling. Ook is niet gebleken dat eiseres voldoet aan de in artikel 2.1.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening genoemde uitzonderingen. De vraag of er weigeringsgronden van toepassing zijn en of eiseres al het mogelijke hebben gedaan om een oplossing te vinden voor hun huisvestingsprobleem staat dan ook niet ter beoordeling.
10. Indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor één van de voorrangsgronden, kan op grond van de hardheidsclausule alsnog een voorrangsverklaring worden toegekend. Uit artikel 5.3 van de verordening volgt dat het college daarover beslist naar een eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
11. Eiseres voert in dat kader aan dat zij met haar partner en vier minderjarige kinderen bij haar ouders woont. De broer van eiseres woont er ook. Eiseres en haar partner slapen met drie van de kinderen in één slaapkamer. Eén van de kinderen van eiseres slaapt bij de grootouders in de slaapkamer. De ouders van eiseres gebruiken de woning tevens bedrijfsmatig (keukenmontage) waardoor de woning met bijbehorend erf onveilig en ongeschikt is voor de kinderen van eiseres, gelet op zwaar materieel, vrachtverkeer en scherpe voorwerpen. School en hulpverleners signaleren dat de kinderen gedragsproblemen, spanningen en ontwikkelingsachterstanden ontwikkelen. Verder heeft eiseres erop gewezen dat zij schulden heeft, waardoor het vinden van een woning moeilijk is. Het gezin verkeert daardoor volgens eiseres in een ontwrichtende situatie.
12. Uit het bestreden besluit en ook wat op de zittingen is besproken voert het college een zeer terughoudend beleid ten aanzien van het gebruik van de hardheidsclausule, gelet op het zeer grote tekort aan betaalbare huurwoningen in de regio en de aard van een voorrangsverklaring. Bij ruime toepassing van het beleid verliest een voorrangsverklaring zijn betekenis. Een dergelijke restrictieve toepassing vindt de voorzieningenrechter niet onredelijk.
De voorzieningenrechter begrijpt, en dat de erkent het college ook, dat de situatie in de woning van haar ouders verre van ideaal is voor eiseres en haar gezin en dat zij een stabielere situatie voor haar gezin wenst. De situatie van eiseres en haar gezin onderscheidt zich niet of onvoldoende van andere gezinnen in een vergelijkbare situatie. Uit de verklaring van de school van de kinderen volgt niet dat er sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres schulden heeft. De voorzieningenrechter begrijpt uit het beroepschrift verder dat eiseres daarnaast haar best doet om een woning te vinden, door meerdere platforms te raadplegen voor woningen en zich ook in te schrijven buiten de regio, maar dat maakt niet het het college in dit geval gebruik had moeten maken van de hardheidsclausule. Er is geen sprake van een dusdanige uitzonderlijke, schrijnende situatie dat het college op grond van de hardheidsclausule alsnog een voorrangsverklaring had moeten verlenen. Van strijd met het motiverings-, en zorgvuldigheidsbeginsel is niet gebleken.
Beroep op het EVRM en het IVRK
13. Eiseres stelt verder dat het college in strijd met het recht op een gezinsleven gehandeld als bedoeld in artikel 8 van het EVRMheeft gehandeld. Daarnaast beroept zij zich ten aanzien van haar kinderen verder op de artikelen 3 en 27 van het IVRK.
14. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat artikel 8 van het EVRM geen recht op woonruimte garandeert.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat artikel 8 van het EVRM als doel heeft het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven.Niet is gebleken dat in de situatie waarin eiseres en haar gezin verkeren geen sprake kan zijn van een gezinsleven. Dat eiseres en haar partner de wens hebben om dat gezinsleven in een eigen woning uit te oefenen, leidt niet tot een ander oordeel.
15. Ten aanzien van het beroep op de artikelen 3 en 27 van het IVRK overweegt de voorzieningenrechter dat deze artikelen rechtstreekse werking hebben, in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel dient de voorzieningenrechter in dit verband te beoordelen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Uit hetgeen hiervoor is overwogen bij de vraag of de hardheidsclausule moest worden toegepast blijkt dat het college de belangen van de kinderen van eiseres onder ogen heeft gezien, maar hierin geen aanleiding heeft gezien om over te gaan tot toekenning van een voorrangsverklaring.
16. Het beroep op het EVRM en IVRK kan dan ook niet slagen.