In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoeker, die sinds 2006 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft op 4 maart 2025 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, bestaande uit acht schuldeisers, waarvan twee preferente en zes concurrente. De totale schuldenlast bedraagt € 13.433,91. Verzoeker heeft een regeling aangeboden waarbij hij 14,41% aan de preferente schuldeisers en 7,2% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Zeven van de acht schuldeisers stemden in met de regeling, maar LeaseGemak weigerde, omdat zij het aangeboden bedrag te laag vond.
De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen en vastgesteld dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn medische en psychische beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van LeaseGemak. De rechtbank heeft daarom LeaseGemak bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure op nihil vastgesteld, aangezien verzoeker niet door een advocaat werd bijgestaan. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.