ECLI:NL:RBROT:2025:12128

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/2154
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) ongegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, die haar uitkering over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 had herzien en per 1 mei 2024 had ingetrokken. Tevens was er een terugvordering van € 268,30 en € 1.210,57 opgelegd, alsook een boete van € 450,69. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Eiseres had haar inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van inkomsten uit bijschrijvingen en kasstortingen, wat leidde tot de herziening van haar uitkering. De rechtbank legt uit dat het college terecht de te veel betaalde bijstandsuitkering terugvordert en de boete oplegt. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de gemachtigde van eiseres niet duidelijk had gemaakt dat er alleen beveiligd gecommuniceerd mocht worden. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de herziening van de uitkering op grond van de Participatiewet (PW) van eiseres over de periode van 1 januari 2023 tot en met
31 december 2023, de intrekking van die bijstandsuitkering per 1 mei 2024, de terugvordering van respectievelijk € 268,30 en € 1.210,57 en de aan eiseres opgelegde boete van € 450,69. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Het college vordert de aan eiseres te veel betaalde bijstandsuitkering terecht terug en legt ook terecht een boete op. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Het college heeft met een besluit van 17 juni 2024 de uitkering van eiseres over de periode van 1 augustus 2023 tot en met 30 september 2023 herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 1.001,54. Eiseres had haar inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van inkomsten uit bijschrijvingen en kasstortingen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar ingediend. Met een besluit op bezwaar van 2 september 2024 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4.1
Met een besluit van 18 september 2024 (primair besluit I) heeft het college de uitkering van eiseres herzien over de periode van 1 januari 2023 tot en met
31 december 2023 en een bedrag van € 268,30 van eiseres teruggevorderd.
4.2.
Met een besluit van 18 september 2024 (primair besluit II) heeft het college de uitkering van eiseres met ingang van 1 mei 2024 beëindigd en een bedrag van € 1.210,57 van eiseres teruggevorderd.
4.3.
Met een besluit van 25 september 2024 (primair besluit III) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 450,69.
5. Met het bestreden besluit op bezwaar van 23 januari 2025 zijn de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en het college heeft een verweerschrift ingediend.
7. De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
8. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 een inkomensafhankelijke combinatiekorting van de Belastingdienst heeft ontvangen. Aan de beëindiging van de uitkering per 1 mei 2024 ligt ten grondslag dat de inkomsten van eiseres vanaf dat moment hoger zijn dan de bijstandsnorm. De boete is opgelegd omdat eiseres geen inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot bijschrijvingen en kasstortingen over de periode van
1 augustus 2023 tot en met 30 september 2023.
De beroepsgronden
9. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
10. Eiseres voert aan dat de hoorplicht is geschonden, omdat ze de uitnodiging van
10 december 2024 voor de hoorzitting op 8 januari 2025 niet zou hebben ontvangen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat hij het college geen toestemming heeft gegeven om zijn e-mailadres te gebruiken. Als er e-mails zouden worden verstuurd, wilde hij alleen e-mails ontvangen die beveiligd zouden zijn verstuurd. Volgens de gemachtigde blijkt dit uit het feit dat hij in zijn bezwaarschriften achter zijn e-mailadres heeft gezet: “veilig-mailen-via-zivver”. De gemachtigde heeft daarom de e-mails die niet beveiligd zijn verstuurd, niet geopend. Het college had daarom de uitnodiging voor de hoorzitting niet per (niet beveiligde) e-mail, maar per post moeten sturen of telefonisch contact met hem moeten opnemen.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft niet uit de bezwaarschriften van de gemachtigde van eiseres hoeven afleiden dat niet per e-mail met hem kon worden gecorrespondeerd of dat dit alleen beveiligd via Zivver mocht plaatsvinden. De rechtbank merkt in dit verband op dat het bestreden besluit ook alleen per onbeveiligde mail naar het e-mailadres van de gemachtigde is gestuurd en tegen dit besluit is vervolgens wel tijdig beroep ingesteld. Dit wijst erop dat (bepaalde) onbeveiligde mails kennelijk wel werden geopend.
11. Eiseres stelt dat de hoogte van de terugvordering van € 5.079,01 die in het primaire besluit II zou zijn genoemd, niet juist is en zij betoogt dat de terugvordering op een bedrag van € 5.529,70 vastgesteld zou moeten worden. Verder zou bij de in dat besluit vastgestelde terugvordering van € 1.210,57 geen rekening zijn gehouden met verrekening.
11.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het bedrag van € 5.079,01 is grotendeels gebaseerd op eerder ontstane terugvorderingen en hieraan liggen eerdere besluiten ten grondslag. Dit betekent dat het ten aanzien van een bedrag van € 3.868,44 om een schriftelijke mededeling over nog terug te betalen bedragen gaat. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, onder meer de uitspraak van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:331, is een schriftelijke mededeling over een nog terug te betalen bedrag, waarover in het verleden al besluiten zijn genomen, niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
11.2.
Volgens het college is er verder geen sprake geweest van verrekening. De terugvordering van € 1.210,57 is dan ook op de juiste gronden vastgesteld. Overigens is op de zitting door het college toegezegd dat aan eiseres, buiten deze beroepszaak om, een overzicht verstrekt zal worden van wat nog terugbetaald moet worden.
12. Het terug te vorderen bedrag van € 268,30 zou volgens eiseres € 267,30 moeten zijn. Eiseres baseert deze berekening op dagen, terwijl het college bij het berekenen van dit bedrag is uitgegaan van maanden.
12.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De bijstandsuitkering wordt per maand verstrekt en niet per dag, zodat de inkomsten ook per maand worden berekend.
13
.Eiseres voert verder aan dat het bedrag van € 1.001,54 dat over de periode van
1 augustus 2023 tot en met 30 september 2023 is teruggevorderd, niet juist is vastgesteld en dat als gevolg daarvan de hoogte van de boete ook niet juist is.
13.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Met het besluit op bezwaar van 2 september 2024 zijn de bezwaren van eiseres tegen deze specifieke terugvordering ongegrond verklaard en eiseres heeft daartegen geen beroep ingesteld. Het college is daarom terecht uitgegaan van het bedrag van € 1.001,54 voor de bepaling van de hoogte van de boete.
14. Verder voert eiseres dat er eerst een waarschuwing gegeven had moeten worden en niet direct een boete kon worden opgelegd.
14.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Er kan op grond van artikel 2, zevende lid, aanhef en onder a van de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAWE, IOAZ Rotterdam 2017 (de Beleidsregels) alleen een waarschuwing worden gegeven als er geen sprake is van een benadelingsbedrag. Dat is in dit geval niet zo.
15. Tot slot voert eiseres aan dat de boete niet binnen zes maanden na afloop van het onderzoek is opgelegd, dat deze niet vooraf is aangekondigd of gemotiveerd en dat het college niet de mogelijkheid heeft om na te vorderen.
15.1.
Deze beroepsgronden slagen niet. Volgens artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregels, wordt het besluit tot het opleggen van de boete genomen binnen een termijn van 13 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen. Volgens het tweede lid wordt, indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat gelegen is tussen 13 weken en 26 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, het boetepercentage verlaagd met 5%. De datum van het onderzoek is dus niet bepalend maar de verzenddatum van het boetevoornemen, welke datum in dit geval 17 juni 2024 is. De boete is uiteindelijk opgelegd met het besluit van 25 september 2024, zodat dit een moment gelegen tussen 13 en 26 weken na 17 juni 2024 betreft, waardoor het boetepercentage door het college terecht is verlaagd met 5%.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

ParticipatiewetArtikel 17, eerste lid

De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18a, eerste lid
Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 32, eerste lid
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze: (voor zover van belang)
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid, eerste zin
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Boetebesluit socialezekerheidswetten

Artikel 2, eerste lid
Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
Artikel 2, vierde lid
Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAWE, IOAZ Rotterdam 2017
Artikel 2, zevende lid, aanhef en onder a
Er wordt een waarschuwing gegeven in plaats van een boete als er geen sprake is van een benadelingsbedrag.
Artikel 7, eerste lid
Het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen binnen een termijn van 13 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen.
Artikel 7, tweede lid
Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat gelegen is tussen 13 weken en 26 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt het boetepercentage dat op grond van de artikelen 2 en 3 wordt opgelegd, verlaagd met 5%.