ECLI:NL:RBROT:2025:12327

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
83.066039.23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen gewoontewitwassen met betrekking tot ondergronds bankieren en hawalabankieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door raadsman mr. M.L. van Gessel. De tenlastelegging betrof het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van grote hoeveelheden contant geld en bitcoins, waarvan de herkomst vermoedelijk crimineel was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij ondergronds bankieren, specifiek hawalabankieren, en dat er onvoldoende bewijs was voor een legale herkomst van de voorwerpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verklaring had afgelegd over de herkomst van de gelden, wat het Openbaar Ministerie niet in staat stelde om nader onderzoek te doen. De rechtbank beperkte de bewezenverklaring tot de periode van 19 maart 2020 tot en met 8 maart 2021, en oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een criminele herkomst van de voorwerpen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een geldboete van € 100.000. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gewoonte had gemaakt van het plegen van witwassen, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83.066039.23
Datum uitspraak: 14 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] op [geboortedatum] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] , [land] ,
raadsman mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 juli 2024 en 30 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van der Zwan heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen met dien verstande dat de tenlastegelegde periode dient te worden beperkt tot de periode van 19 maart 2020 tot en met 26 november 2021;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een geldboete van € 100.000,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om daaruit een gerechtvaardigd vermoeden te kunnen ontlenen dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De werkwijze van de verdachte kan ook worden verklaard als ondergronds bankieren. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Subsidiair dient de verdachte (partieel) te worden vrijgesproken ten aanzien van de transacties zoals die volgen uit de chatberichten die niet worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier, zoals bevestigende foto’s. Wanneer het bewijs voor een concrete transactie enkel wordt gebaseerd op de inhoud van de chatberichten is er sprake van slechts één bron en daarmee onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
4.1.2.
Beoordeling
Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de gebruiker was van de Encrochat-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] en (later) van de Sky-ECC accounts [accountnaam 3] , [accountnaam 4] en [accountnaam 5] . Verder volgt uit de berichtgeving via deze accounts dat zij zich bezighield met een vorm van ondergronds bankieren. Daarbij ging het om overdrachten van contant geld ter hoogte van in totaal ongeveer € 2.826.044 en (vervolgens) van cryptovaluta ter hoogte van ongeveer 216,23 BTC (hierna: ‘de voorwerpen’). De communicatie daarover liep via anonieme, versleutelde communicatienetwerken; eerst via Encrochat en later via Sky-ECC. De eerste chatberichten zijn verstuurd op 19 maart 2020 en de laatste op 8 maart 2021. Uit de berichten volgen geen, althans onvoldoende, aanwijzingen voor een concreet gronddelict.
Criminele herkomst
Dat er sprake is geweest van een vorm van ondergronds bankieren is op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat er sprake is geweest van een criminele herkomst van de voorwerpen (ECLI:NL:HR:2014:3044). Daarvoor is meer nodig. De vraag is of er in het onderhavige geval voldoende indicatoren zijn om een vermoeden te rechtvaardigen dat er sprake is van een criminele herkomst van de voorwerpen.
In de praktijk is er een vorm van ondergronds bankieren ontwikkeld die niet (noodzakelijkerwijs) de overdracht van criminele gelden betreft, veelal aangeduid als ‘hawala-bankieren’. Ook bij hawala-bankieren wordt geld buiten het gereguleerde circuit van financiële instellingen om overgedragen, om moverende redenen van de gebruikers, zoals bijvoorbeeld een gebrek aan vertrouwen in financiële instellingen, lagere commissies, de onmogelijkheid van overdracht van gelden tussen twee landen (bijvoorbeeld in verband met sancties), etc. Dit kunnen ook legaal verdiende gelden voor een legaal doeleind betreffen, zoals zogeheten remittances. Om die reden is het feit dat er sprake is van ondergronds bankieren op zichzelf onvoldoende bewijs om aan te nemen dat er sprake is van een criminele herkomst van de gelden, maar, anders dan de verdediging stelt, is het wel (ook) een indicator waarop het vermoeden van een criminele herkomst van de voorwerpen mede kan worden gebaseerd. Immers, het is een feit van algemene bekendheid is dat het ondergronds bankieren ook wijdverspreid is in de criminele wereld en daar gebruikt wordt om geldtransacties te onttrekken aan het zicht van toezichthoudende instanties.
In de onderhavige zaak volgen meer indicatoren voor de criminele herkomst van de genoemde voorwerpen. Veel van de overdrachten van de contante gelden vonden plaats op wisselende openbare plekken, door de verdachte zelf, of door een geldkoerier. Dergelijke geldoverdrachten in het openbaar van grote contante geldbedragen brengt grote veiligheidsrisico’s met zich en zijn overigens niet noodzakelijk voor ondergronds bankieren van legale gelden. Het gebruik van tokens bij de overdracht van gelden, zoals blijkt uit de chats, evenmin. Beiden zijn indicatoren van een criminele herkomst van de gelden. Ook het gebruik van versluierd taalgebruik in de chats en bitcoins, in combinatie met het gebruik van de versleutelde communicatienetwerken Encrochat en Sky-ECC (waarvan inmiddels vaststaat dat beiden met name op grote schaal in de criminele wereld gebruikt werden) zijn aanwijzingen dat men een grote mate van verhulling en anonimiteit zocht bij de overdracht van de voorwerpen. Ook dat is niet kenmerkend voor het ondergronds bankieren van legale gelden en is een indicator van een criminele herkomst van de voorwerpen.
Voor de conclusie dat er sprake was van een vorm van ondergronds bankieren van legale gelden (hawala-bankieren) biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt, noch voor de legale herkomst van de voorwerpen.
Al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien maakt dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat de voorwerpen een criminele herkomst hadden. Daar tegenover heeft de verdachte in het geheel geen verklaring afgelegd. Bij gebrek aan een concrete, verifieerbare verklaring van de verdachte omtrent de legale herkomst van de voorwerpen was nader onderzoek door het Openbaar Ministerie niet mogelijk en niet nodig. Daarmee kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Transacties op zichzelf bekeken
Anders dan de verdediging heeft betoogd is het niet nodig om elke transactie op zichzelf te bekijken en te onderbouwen met twee of meer bewijsmiddelen. Slechts de tenlastelegging als geheel moet ondersteund worden door twee of meer bewijsmiddelen. Nog daargelaten dat de bitcoin-transacties worden ondersteund door de blockchainanalyses en dat er voor wat betreft de contante overdrachten sprake is van een duidelijke, zelfde modus operandi van de verdachte bij alle transacties.
Ten laste gelegde periode
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding om de bewezenverklaarde periode te beperken tot de periode van de chatberichten voornoemd. Er is weliswaar aanleiding om te veronderstellen dat de ontvanger van de voorwerpen het witwassen heeft voortgezet – de officier van justitie verwees naar het voortdurende karakter van witwassen – maar de rol van de verdachte was bij het door haar uitgevoerde ondergrondse bankieren eindig op het moment van de betreffende overdrachten, zodat niet geoordeeld kan worden dat zij nadien alleen, dan wel in vereniging, het witwassen van de voorwerpen heeft voortgezet. Voor zover het witwassen is voortgezet had zij daarbij geen rol, althans daarvoor is geen wettig en overtuigend bewijs.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen en de ten laste gelegde periode wordt beperkt van 19 maart 2020 tot en met 8 maart 2021.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
in
of omstreeksde periode van
19 maart 2020tot en met
8 maart 2021te Amstelveen en/of Amsterdam, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleen,meermalen
althans eenmaal (van
) eenvoorwerp
(en
), te weten
in totaal (ongeveer
)216,23 bitcoins
(ter waarde van in totaal ongeveer 2.000.000 euro), althans een
grote hoeveelheid bitcoinsen
/of (een) contant(e) geldbedrag(en) (ter waarde) van in totaal (ongeveer
)2.826.044 euro
, althans (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad
,enheeft overgedragen
, heeft omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader
(s
), wist
(en
),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat
dat/die voorwerp
(en
)- onmiddellijk of middellijk – afkomstig
was/waren uit enig misdrijf, terwijl zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van een jaar met anderen schuldig gemaakt aan witwassen van grote hoeveelheden contante geldbedragen en bitcoins. Zij maakte daartoe afspraken met betrekking tot locaties, tijdstippen en tokens voor geldoverdrachten of cryptotransacties. De verdachte was onderdeel van een wereldwijd opererend netwerk. Haar rol was essentieel omdat zij onder meer opdrachten gaf aan geldkoeriers en fungeerde als broker en bankier. Het witwassen van crimineel vermogen vormt, zeker in deze omvang, een aantasting van de legale economie en is een bedreiging voor de samenleving vanwege de corrumperende invloed ervan op het gewone handelsverkeer. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt bovendien de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. De verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad en heeft slechts gehandeld uit eigen financieel gewin. Aan de strafbare gedragingen is pas een eind gekomen nadat op 9 maart 2021 wereldwijd bekend werd dat de berichten die verstuurd waren via Sky-ECC op internationaal niveau door justitie waren onderschept.
7.3.
Strafblad
Zoals blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 mei 2025 is de verdachte ter zake van valsheid in geschrift en witwassen op 31 maart 2023 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstaf van 30 dagen. Dit vonnis is onherroepelijk. De rechtbank zal daarom bij de straftoemeting rekening houden met de reeds opgelegde straf.
7.4.
Straftoemeting
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd.
De verdediging heeft aangegeven dat de verdachte bereid is een eventuele boete te betalen en gevraagd hiermee rekening te houden bij de strafmaat. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een geldboete, gelet op de lucratieve aard van het bewezen feit, naast een gevangenisstraf een passende straf is. Verder geeft de rechtbank toepassing aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de rechtbank in afwijking van de vordering van de officier van justitie een gevangenisstraf zal opleggen van een kortere duur.
7.5.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is, anders dan door de officier van justitie betoogd, in dit geval gestart op 26 november 2021, zijnde de datum van de doorzoeking. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna vier jaren verstreken.
Er is in deze zaak sprake van bijzondere omstandigheden in die zin dat partijen met elkaar hebben onderhandeld om te bezien wat de mogelijkheden waren voor het maken van procesafspraken. Dat is een omstandigheid die het Openbaar Ministerie niet kan worden aangerekend en voor het aangaan van onderhandelingen met betrekking tot procesafspraken maakt (ook) de verdediging een bewuste keuze wetende dat zulks ervoor kan zorgen dat de zaak, als men er niet uitkomt, doorgaans pas later inhoudelijk behandeld kan worden. Deze periode heeft een jaar geduurd, zo hebben de verdediging en het Openbaar Ministerie ter terechtzitting te kennen gegeven, zodat in dit geval de redelijke termijn op drie jaar wordt gesteld in plaats van vier. Dat betekent dat de redelijke termijn met een jaar is overschreden. Dit zal worden verdisconteerd in de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden. De rechtbank komt daarbij tot een (fors) lagere straf dan geëist door de officier van justitie gelet op het hiervoor overwogene, de beperktere bewezenverklaarde periode, de LOVS-richtlijnen aangaande fraude en hetgeen doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen 1 stuk traangas [beslagnummer] te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen busje traangas zal worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, 9, 23, 24c, 47, 63, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden, alsmede tot een
geldboete van € 100.000,00 (honderdduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
365 dagen hechtenis;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 stuk traangas [beslagnummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. C.M. Derijks en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 oktober 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
in of omstreeks de periode van 18 juli 2019 tot en met 26 november 2021 te Amstelveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen althans eenmaal (van) een voorwerp (en), te weten in totaal (ongeveer) 216,23 bitcoins (ter waarde van in totaal ongeveer 2.000.000 euro), althans een
grote hoeveelheid bitcoins en/of (een) contant(e) geldbedrag(en) (ter waarde) van in totaal (ongeveer) 2.826.044 euro, althans (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.