ECLI:NL:RBROT:2025:12336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/2551
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Dienst Toeslagen

Op 10 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 19 juni 2024, waarin het beroep van opposante niet-ontvankelijk was verklaard. Opposante, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, heeft verzet aangetekend omdat zij meent dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting heeft geoordeeld. De verzetrechter heeft vastgesteld dat Dienst Toeslagen op 9 december 2024 een gewijzigd standpunt heeft ingediend, waaruit blijkt dat de ingebrekestelling op 19 februari 2024 door hen is ontvangen. Dit heeft geleid tot twijfel over de eerdere uitspraak, waardoor het verzet gegrond is verklaard.

De verzetrechter heeft geoordeeld dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden en dat Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op het verzoek van opposante. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechter heeft tevens de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en bepaald dat Dienst Toeslagen binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken. Bij overschrijding van deze termijn verbeurt Dienst Toeslagen een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast is bepaald dat Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan opposante moet vergoeden en dat zij € 1.133,75 aan proceskosten moet betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechter was verhinderd de uitspraak te ondertekenen, maar de griffier heeft de uitspraak verzonden naar de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2025 op het verzet van

[opposante], opposante,

(gemachtigden: mr. S. Arakelyan en mr. A. Zarwaf),
tegen uitspraak van de rechtbank van 19 juni 2024 in het geding tussen
opposante
en

Dienst Toeslagen,

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Opposante is in verzet gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 juni 2024 in het geding tussen opposante en de Dienst Toeslagen.
Bij die uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard.
De verzetrechter heeft het verzet op 17 december 2024 op zitting behandeld. Opposante is, zonder bericht vooraf, niet verschenen. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of de rechtbank bij uitspraak van 19 juni 2024 het beroep van opposante terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter in de procedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is geoordeeld dat het ingestelde beroep niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, omdat opposante niet heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank aannemelijk te maken dat Dienst Toeslagen de ingebrekestelling eerder dan 6 maart 2024 heeft ontvangen, waarmee als vaststaand moet worden aangenomen dat het beroep prematuur is ingesteld.
3. Bij brief van 9 december 2024 heeft Dienst Toeslagen een gewijzigd standpunt ingediend, inhoudende dat opposante met het overgelegde verzendbewijs voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Dienst Toeslagen de ingebrekestelling op 19 februari 2024 (digitaal) via Belastingdienst Filetransfer heeft ontvangen. De verzetrechter is van oordeel dat reeds daarom twijfel is ontstaan over de buiten-zittinguitspraak. Het verzet is dus gegrond. Dat betekent dat die uitspraak vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
4. De verzetrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het verzoek en doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb ook uitspraak op het beroep.
5. Niet (langer) in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Opposante heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door Dienst Toeslagen zijn meer dan twee weken voorbij gegaan. Niet is gebleken dat Dienst Toeslagen alsnog heeft beslist op het verzoek. Het beroep is daarom gegrond.
6. Opposante heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Dienst Toeslagen heeft geen dwangsombeschikking afgegeven. De verzetrechter zal daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vaststellen op € 1.442,-.
7. De verzetrechter zal bepalen dat Dienst Toeslagen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken.
8. De verzetrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat Dienst Toeslagen een rechterlijke dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De verzetrechter stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De verzetrechter ziet geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen, hiertoe verwijst de verzetrechter naar de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet Dienst Toeslagen het door opposante betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt opposante een vergoeding van haar proceskosten. Dienst Toeslagen moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt opposante een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt), een verzetschrift 0,5 punt) en heeft aan de zitting van de verzetrechter deelgenomen (1 punt). Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde een factor 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan 2,5 x 0,5 x € 907,- is in totaal € 1.133,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door de Dienst Toeslagen te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-;
- draagt Dienst Toeslagen op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een besluit bekend te maken op het bezwaar;
- bepaalt dat Dienst Toeslagen aan opposante een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- bepaalt dat Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan opposante vergoedt;
- veroordeelt Dienst Toeslagen tot betaling van € 1.133,75 aan proceskosten aan opposante.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Voor zover is beslist op het verzet is het niet mogelijk om daartegen verzet of hoger beroep in te stellen. Voor zover is beslist op het beroep kan een partij, die het niet eens is met deze uitspraak, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.