ECLI:NL:RBROT:2025:12392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/9333
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. De heffingsambtenaar had op 31 januari 2024 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 675,87 voor een bedrijfsruimte in [plaats 2]. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de aanslag enkel betrekking heeft op de zuiveringsheffing en dat de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf is gebruikt. Eiseres heeft in haar bezwaar en beroep voornamelijk WOZ-gerelateerde gronden aangevoerd, die niet relevant zijn voor de zuiveringsheffing. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de voorlopige aanslag, gebaseerd op het waterverbruik van het voorgaande jaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De uitspraak is gedaan door mr. C. Laukens, in aanwezigheid van mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling
( [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 september 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij aanslagbiljet van 31 januari 2024 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten 2024 opgelegd van € 675,87 voor [adres] in [plaats 2] .
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de voorlopige aanslag zuiveringsheffing gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, vergezeld door taxateur [naam taxateur] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De aanslag die is opgelegd gaat alleen over de zuiveringsheffing. Voor die heffing wordt de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf gebruikt. Toch heeft de gemachtigde van eiseres in bezwaar alleen WOZ-gerelateerde bezwaargronden opgenomen.
3. In het beroepschrift zijn wederom WOZ-gerelateerde gronden opgenomen. De gemachtigde van eiseres noemt bijvoorbeeld dat de waarde van het vastgoed apert onjuist is vastgesteld. Maar in deze zaak is helemaal geen waarde vastgesteld. De gemachtigde van eiseres voert verder aan dat geen geschikte referentiepanden zijn gebruikt en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de onderhoudssituatie.
Kortom hetzelfde standaard beroepschrift en dezelfde “pinpointbrieven” als in alle andere zaken, die allemaal te maken hebben met de waardering van onroerend goed en niets te maken hebben met de zuiveringsheffing. Enkel de brief van 11 juli 2025 van de gemachtigde van eiseres bevat een grond die zeer algemeen gericht is op diverse lokale heffingen en mogelijk van toepassing zou kunnen zijn op de zuiveringsheffing, namelijk dat de heffingsambtenaar (on)voldoende inzicht heeft/geeft in de ramingen van baten en lasten.
4. Gezien de standaard geformuleerde WOZ-gerelateerde bezwaargronden die de gemachtigde vaak gebruikt, behoefde het college in de uitspraak op bezwaar niet in te gaan op de kostenberamingen. Naar het oordeel van de rechtbank was de heffingsambtenaar ook niet gehouden om in beroep op deze grond in te gaan, nu de gemachtigde enkel in algemene termen en volkomen ongespecificeerd heeft verwezen naar een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden en de ramingen niet eerder heeft opgevraagd, laat staan gemotiveerd heeft betwist. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dit stuk ook niet in de beoordeling betrekken.
5. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting standpunten ingenomen die specifieker op deze zaak betrekking hebben. De rechtbank zal die wel beoordelen. Daarbij bewaakt de rechtbank de goede procesorde, waarbij de beoordeling van standpunten achterwege blijft als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen, onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet heeft onderbouwd hoe het ingenomen water van 688 m3 voor 2023 is berekend. Volgens de gemachtigde van eiseres is er maar één aansluiting.
6.1.
De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat de voorlopige aanslag is gebaseerd op het aantal vervuilingseenheden van de definitieve aanslag van het jaar daarvoor. Dat is niet onzorgvuldig, tenzij de heffingsambtenaar ook zonder grondig onderzoek had moeten begrijpen, dat hij voor de voorlopige aanslag niet terug kon grijpen op het voorgaande jaar. [1] Dat is niet het geval, aangezien niet is gebleken dat er aanwijzingen waren dat het watergebruik van de bedrijfsruimte aanzienlijk gewijzigd was. De heffingsambtenaar heeft bij het verweerschrift een bijlage van het waterverbruik overgelegd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de meterstanden van de twee aansluitingen van eiseres zijn uitgelezen en daaruit blijkt dat het waterverbruik 688 m3 in 2023 bedroeg. Daarbij hoort een vervuilingswaarde van 15,8. De voorlopige aanslag voor 2024 is vastgesteld op 8,6 vervuilingseenheden. De heffingsambtenaar heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd hoe de voorlopige aanslag tot stand is gekomen, zeker nu eiseres het ingenomen water en de twee aansluitingen niet gemotiveerd heeft betwist en pas ter zitting deze gronden heeft aangevoerd.
7. Voor het overige heeft de gemachtigde van eiseres geen gronden naar voren gebracht. Het beroep is daarom ongegrond.
Schadevergoeding
8. Voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat geen aanleiding. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ontvangen op 7 maart 2024. De redelijke termijn is op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan dus niet verstreken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de voorlopige aanslag gehandhaafd blijft. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Laukens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7526.