ECLI:NL:RBROT:2025:12413

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/706964 / FA RK 25-7116 en C/10/707465 / JE RK 25-1999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking voorlopige voogdij en verlening voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 1 oktober 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaken van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2025. De kinderrechter heeft de voorlopige voogdij, die eerder was toegewezen aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, ingetrokken. Dit besluit is genomen omdat de ouders, die aanvankelijk overwogen om hun kind te laten adopteren, nu hebben aangegeven zelf de zorg voor hun kind te willen dragen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders zich hebben hersteld van de schok van de geboorte en dat zij zich actief voorbereiden op de terugplaatsing van hun kind. De kinderrechter heeft de ouders de tijd gegund om hun woning gereed te maken voor de komst van hun kind en heeft daarom een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden verleend. De Raad heeft verzocht om deze maatregelen, die noodzakelijk zijn voor de zorg en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en de ouders zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/706964 / FA RK 25-7116 en C/10/707465 / JE RK 25-1999
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling, een machtiging tot uithuisplaatsing en een voorlopige voogdij
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 19 september 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken, ingeschreven onder zaaknummer C/10/706964 / FA RK 25-7116;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 29 september 2025, ingeschreven onder het zaaknummer C/10/707465 / JE RK 25-1999.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [vertegenwoordiger 1] ;
- een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger 2] .
2.
De feiten
2.1.
Bij beschikking van 19 september 2025 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] tot 19 december 2025.
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

3.De verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/706964 / FA RK 25-7116
3.1.
De Raad heeft verzocht om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Dit verzoek is bij (spoed)beschikking van 19 september 2025 toegewezen voor de duur van drie maanden. De ouders dienen hierop nog te worden gehoord.
Het verzoek met zaaknummer C/10/707465 / JE RK 25-1999
3.2.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van een maand.

4.De standpunten

4.1.
De Raad past tijdens de mondelinge behandeling de ingediende verzoeken zodanig aan dat wordt verzocht om de beslissing tot voorlopige voogdij (zaaknummer C/10/706964 / FA RK 25-7116) in te trekken en het schriftelijk ingediende wijzigingsverzoek (zaaknummer C/10/707465 / JE RK 25-1999) te zien als nieuw verzoek. Daarbij wijzigt de Raad dat verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing (zaaknummer C/10/707465 / JE RK 25-1999), in die zin dat wordt verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen voor de duur van drie maanden. De Raad licht dit als volgt toe. De moeder is op [geboortedatum] 2025 onverwachts bevallen van [minderjarige] . De geboorte van [minderjarige] was voor de ouders daarom een grote schok. Zij wensten aanvankelijk, gezien hun (thuis)situatie dat [minderjarige] in haar belang zou worden geadopteerd. Als gevolg hiervan werd het wettelijke gezag over [minderjarige] door de moeder feitelijk niet uitgevoerd, waardoor het noodzakelijk was om de GI te belasten met de voorlopige voogdij. Inmiddels hebben de ouders aangegeven dat zij terugkomen op hun voornemen om [minderjarige] te laten adopteren. Zij wensen op termijn toch graag zelf de zorg over [minderjarige] te dragen. Het is daarom niet meer nodig om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn de aankomende drie maanden nog wel nodig. De eerder ingeschatte termijn van een maand is te kort. De ouders hebben de tijd nodig om hun woning voor te bereiden op de komst van [minderjarige] , waarbij de Raad en de GI de tijd nodig hebben om onderzoek te doen naar de opvoedvaardigheden en thuissituatie van de ouders. Indien blijkt dat [minderjarige] eerder bij de ouders kan worden teruggeplaatst zal dit uiteraard gebeuren.
4.2.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat voor de betrokkenheid van het voorlopige ondertoezichtstellingsteam een wachtlijst bestaat. Totdat bij dit team voor de ouders en [minderjarige] een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is, zal het Crisis Interventie Team (het CIT) betrokken blijven. Het CIT is beschikbaar om de ouders te ondersteunen en nodige stappen te zetten. De ouders hebben de tijd nodig om hun woning op orde te brengen en zich voor te bereiden op de komst van [minderjarige] . Een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van drie maanden is hierbij passend. Indien blijkt dat [minderjarige] eerder bij de ouders kan worden teruggeplaatst zal dit uiteraard gebeuren.
4.3.
De moeder stemt tijdens de mondelinge behandeling in met het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van drie maanden, mits [minderjarige] eerder bij de ouders wordt teruggeplaatst als dit mogelijk is. De geboorte van [minderjarige] was aanvankelijk een grote schok voor de ouders. Zij hadden zich niet voorbereid op de komst van [minderjarige] , waardoor het hen beter leek om haar te laten adopteren. Vandaar ook dat de moeder begreep dat de voorlopige voogdij noodzakelijk was. Inmiddels wensen de ouders op termijn toch zelf voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Zij zijn gewend aan het idee dat zij haar ouders zijn en houden veel van haar. Dat ging eigenlijk vanzelf. De ouders hebben ter voorbereiding op de terugplaatsing van [minderjarige] veel spullen van vrienden en familie gekregen. Daarbij hebben zij zelf ook de nodige spullen aangeschaft. De ouders hebben nog twee tot vier weken nodig om hun woning verder op orde te brengen en de babykamer gereed te maken. Tot die tijd is een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders nog niet mogelijk. Het lijkt de moeder daarbij een goed idee als de GI de aankomende periode betrokken blijft. De moeder is enorm blij met en dankbaar voor alle steun vanuit de hulpverlening. Zij wil het beste voor [minderjarige] .
4.4.
De vader, als informant, heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven de beide verzoeken te begrijpen. Zowel de voorlopige voogdij als het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. De geboorte van [minderjarige] was aanvankelijk een grote schok voor de ouders, maar zij zijn inmiddels aan het idee gewend. De ouders houden nu al heel veel van [minderjarige] en zouden graag zelf voor haar zorgen. Zij zijn daarom druk bezig met het opruimen van de woning en het gereedmaken van de babykamer. Totdat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders mogelijk is, is het fijn dat [minderjarige] bij de pleegmoeder kan verblijven. De pleegmoeder zorgt goed voor [minderjarige] en stelt de ouders regelmatig op de hoogte. Het is de vader nog niet gelukt om [minderjarige] te erkennen. Hij is voornemens om dit binnenkort te regelen.

5.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/706964 / FA RK 25-7116
5.1.
De Raad kan op grond van artikel 1:241, eerste en tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) de kinderrechter verzoeken om in de gezagsuitoefening over een minderjarige te voorzien, indien blijkt dat een minderjarige niet onder het wettelijk vereiste gezag staat, of dat dit gezag niet over hem wordt uitgeoefend.
5.2.
De kinderrechter kan de maatregel op grond van artikel 1:241, vijfde lid BW, intrekken of wijzigen, tenzij binnen drie maanden een voorziening in het gezag wordt verzocht.
5.3.
Op 19 september 2025 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] tot 19 december 2025, omdat de ouders het voornemen hadden [minderjarige] te laten adopteren. Dit is inmiddels niet meer het geval. De ouders zouden op termijn heel graag weer zelf voor [minderjarige] willen zorgen. De Raad heeft daarom (in een ter zitting daartoe aangepast verzoek) verzocht om de beslissing tot voorlopige voogdij in te trekken. De kinderrechter ziet dat de ouders zijn teruggekomen op hun eerdere standpunt zelf niet de zorg voor [minderjarige] op zich te kunnen nemen. Zij zijn inmiddels bijgekomen van de grote schok en hebben aangegeven niets liever te willen dan [minderjarige] bij hen te hebben, om als gezin verder te gaan. Ouders geven aan veel van [minderjarige] te houden en hard te werken om een terugplaatsing van [minderjarige] mogelijk te maken. De kinderrechter acht daarom de voorlopige voogdij voor [minderjarige] , zoals uitgevoerd door de GI, niet langer passend.
5.4.
Gelet op het voorgaande trekt de kinderrechter de maatregel tot voorlopige voogdij over [minderjarige] met ingang van 1 oktober 2025 in. Hiermee wordt het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] hersteld. De vader heeft nog geen gezag over [minderjarige] , omdat hij [minderjarige] nog niet heeft erkend.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/707465 / JE RK 25-1999
5.5.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de ouders niet wisten dat de moeder in verwachting was. De geboorte van [minderjarige] was voor hen daarom een grote schok. Hoewel de ouders [minderjarige] aanvankelijk wilden laten adopteren omdat zij hun leven tot op het moment van de geboorte van [minderjarige] op een geheel andere wijze hadden ingericht, wensen zij inmiddels op termijn wel zelf voor haar te gaan zorgen. Zij zijn gewend aan het idee om als gezin verder te (kunnen) gaan. De kinderrechter begrijpt dat de ouders zich ten volle inzetten om hun leven in te richten rondom de komst van een baby. Zij zijn druk bezig om de woning en de babykamer gereed te maken, zodat [minderjarige] bij hen kan worden geplaatst. De betrokkenheid van de GI en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is de aankomende periode wel nodig, in ieder geval totdat de woning van de ouders is opgeruimd, de babykamer van [minderjarige] gereed is en meer zicht is op de opvoedvaardigheden en de thuissituatie van de ouders. Het onderzoek van de Raad is inmiddels gestart. De kinderrechter acht het passend om de beide maatregelen voor de duur van drie maanden te verlenen, zodat voldoende tijd is om alle zaken te regelen. Indien blijkt dat [minderjarige] eerder bij de ouders kan worden teruggeplaatst zal dit uiteraard gebeuren, zoals de wet dat bepaalt.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [2] De kinderrechter zal [minderjarige] daarom voorlopig onder toezicht stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor de duur van drie maanden.
5.7.
De beslissing tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt van rechtswege aangetekend in het gezagsregister. [3]
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/706964 / FA RK 25-7116
6.1.
trekt de maatregel tot voorlopige voogdij over [minderjarige] in, met ingang van 1 oktober 2025.
Het verzoek met zaaknummer C/10/707465 / JE RK 25-1999
6.2.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 1 oktober 2025 tot 1 januari 2026;
6.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 oktober 2025 tot 1 januari 2026;
6.4.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 7 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:257 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 2 Besluit gezagsregisters.