ECLI:NL:RBROT:2025:12421

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/679627 / HA ZA 24-454
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap met betrekking tot de verkoop van de woning en verrekeningsvorderingen

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man die gescheiden zijn. De rechtbank heeft op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in de Rechtbank Rotterdam. De vrouw en de man zijn gescheiden en de huwelijksgemeenschap, inclusief de woning, is nog niet verdeeld. De rechtbank gelast de partijen de woning te verkopen aan een derde. De man heeft de waarheidsplicht geschonden door een valse overeenkomst over te leggen met betrekking tot zijn schulden, waardoor hij niet wordt toegelaten tot bewijs van het bestaan van deze schulden. De rechtbank wijst de vordering van de man af dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van zijn schulden. De vrouw vordert de verkoop van de woning en de man wil de woning aan zichzelf toebedelen. De rechtbank oordeelt dat de man niet in staat is om de vrouw uit te kopen en dat verdere uitstel van de verdeling niet van de vrouw kan worden gevergd. De rechtbank bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van de woning 50/50 moet worden verdeeld, en dat de man de woning uiterlijk negen maanden na het vonnis moet verlaten. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/679627 / HA ZA 24-454
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Vlaardingen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C. Bayrak te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De kern van het geschil

De vrouw en de man zijn gescheiden. De huwelijksgemeenschap, waarin ook de woning van partijen valt, is nog niet verdeeld. De vorderingen van beide partijen strekken tot verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank gelast partijen de woning te verkopen aan (een) derde(n). Uit de verdere verdeling van de gemeenschap volgen enkele verrekeningsvorderingen over en weer. De man heeft de waarheidsplicht geschonden over één van de door hem gestelde schulden van zijn eenmanszaak door een valse overeenkomst over te leggen en zich daarop te beroepen, wat als consequentie heeft dat hij niet tot bewijs van het bestaan van de – door de vrouw betwiste – schuld wordt toegelaten. Overigens heeft de man alle door hem gestelde schulden van hem of zijn eenmanszaak onvoldoende onderbouwd dan wel onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd na betwisting daarvan, zodat de rechtbank de man niet toelaat tot het bewijs van het bestaan van die schulden, en zijn vordering, te bepalen dat de vrouw in de onderlinge verhouding met de man draagplichtig is voor de helft van die schulden, afwijst.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2024, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van de man, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijzing van eis in conventie van de vrouw, met producties 6 tot en met 9;
  • de akte van de man, wijziging en vermeerdering van eis in reconventie, met producties 7 tot en met 19;
  • de conclusie van de vrouw: antwoordakte (wijzing en vermeerdering van eis in reconventie) tevens houdende vermeerdering van eis in conventie, met producties 10 en 11;
  • productie 20 van de man, houdende een doorgestuurde e-mail van de man aan zijn advocaat, twee rekeningafschriften en een screenshot van chatberichten;
2.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 5 november 2024. Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op [datum] in algehele gemeenschap van goederen getrouwd te Vlaardingen. Zij hebben een dochter, [naam minderjarige], die geboren is op [geboortedatum] 2018.
3.2.
De vrouw is op enig moment uit de echtelijke woning vertrokken (volgens de man in de zomer van 2022) en op 8 juni 2023 heeft de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Bij beschikking van 5 september 2023 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 4 januari 2024 ingeschreven in het daartoe bestemde register van de gemeente Vlaardingen.
3.3.
De huwelijksgemeenschap van partijen, waaronder de echtelijke woning te Vlaardingen (hierna: de woning), is nog niet verdeeld.
3.4.
Bij beschikking van 27 september 2024 van deze rechtbank is vastgesteld dat [naam minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afwisselend een week bij de man en een week bij de vrouw zal zijn en is haar hoofdverblijfplaats bij de man bepaald.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
De vrouw vordert, na wijziging(en) van eis, samengevat, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen zoals nader aangegeven in de dagvaarding;
II. de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, en daartoe in ieder geval te verrichten de (rechts)handelingen zoals aangeduid onder II. a. tot en met e.;
III. te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen waaraan medewerking van de man wordt gevorderd onder II, wanneer de man aan die rechtshandelingen niet tijdig zijn medewerking verleend;
IV. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen € 6.000,- voor de helft van de verkoopopbrengst van de Maserati;
V. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen € 10.172,- voor de helft van het saldo van de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden;
VI. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen € 2.750,- voor de helft van de verkoopopbrengst van de Volkswagen Up;
VII. de man te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De man voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen, dan wel afwijzing daarvan, bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
in reconventie
4.3.
De man vordert, na wijziging van eis, samengevat, om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. partijen te bevelen over te gaan tot verdeling/verrekening van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap zoals uiteengezet in punt 4 tot en met 18 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie en de punten 4 tot en met 23 van de akte wijziging en vermeerdering van eis van de man;
II. de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.4.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
De rechtbank zal de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk beoordelen.
5.2.
Daarbij staat het volgende voorop. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, kan de rechter de verdeling op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij moet, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang.
5.3.
De peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap is 8 juni 2023, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek (artikel 1:99 lid 1 sub b BW). De peildatum voor de waardering van de goederen van de gemeenschap is in beginsel het moment van verdeling, dus nu, tenzij partijen andere afspraken daarover hebben gemaakt of de redelijkheid en de billijkheid vergen dat een andere waarderingspeildatum wordt gehanteerd. Dergelijke afspraken zijn in casu gesteld noch gebleken.
Partijen noemen c.q. twisten over de navolgende activa en passiva van de huwelijksgemeenschap.
- A. De gemeenschappelijke woning (hierna: de woning) aan [adres], de hypothecaire geldlening van € 171.000 bij Nationale Nederlanden met leningnr. [nummer], en de spaarverzekeringspolis (verpand) met polisnummer [polisnummer];
- B. de Maserati met kenteken [kenteken 1];
- C. de Volkswagen Up;
- D. de bankrekeningen op eigen naam van partijen;
- E. de inboedel van de gemeenschappelijke woning;
- F. de belastingteruggave over 2021 en 2022;
- G. een vordering van de man op de vrouw ad € 4.542,54 met 5% rente;
- H. ‘door de man misgelopen toeslagen’ doordat de vrouw zich her-inschreef bij de echtelijke woning;
- I. een regresvordering van de man vanwege door hem betaalde eigenaarslasten van de woning;
- J. door de vrouw ten onrechte ontvangen en door de man misgelopen toeslagen (KGB en kinderbijslag).
- K. de schulden van (de eenmanszaak “[naam eenmanszaak]” van) de man:
a. schuld aan de oom van de man
b. schuld aan [naam 1]
c. schuld bij [naam 2]
d. schuld bij [naam 3]
Ad A. De gemeenschappelijke woning, de hypothecaire schuld en de polis.
5.4.
De vrouw wil dat de woning wordt verdeeld en vordert de verkoop daarvan aan (een) derde(n), en dat, na aflossing van de hypothecaire schuld, de gerealiseerde overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
De man wil dat de woning aan hem wordt toegedeeld, en wil dus het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning overnemen. De man stelt dat hij daarbij groot belang heeft, aangezien hij met de minderjarige dochter van partijen nog altijd woont in de woning, en haar hoofdverblijfplaats inmiddels (ingevolge de in 3.4 genoemde beschikking) bij hem is bepaald, terwijl het voor haar van belang is dat zij in haar vertrouwde omgeving kan blijven. Dat hij nog geen actie heeft ondernomen voor de uitkoop van de vrouw - de woning is nog altijd niet getaxeerd - komt, aldus de man, omdat hij door de vrouw op het verkeerde been is gezet. De man wijst op een brief van de advocaat van de vrouw aan hem van 16 januari 2023. Daarin staat:
“Cliente wenst vooralsnog geen verdeling van de huwelijksgemeenschap. U verblijft in de echtelijke koopwoning en voorzover cliente bekend bent u niet in staat om de woning zelfstandig te financieren. Cliente is bereid om de woning en alle overige zaken onverdeeld te laten. Zij vindt het belangrijk dat het kind wanneer zij bij u is in haar vertrouwde omgeving kan blijven.”
Volgens de man heeft de vrouw voorafgaand aan de dagvaarding (van 16 mei 2024) waarin zij verkoop van de woning vordert, nooit aan de man laten weten dat zij wèl tot verdeling wilde overgaan. De man stelt dat hij thans in staat is om de woning over te nemen omdat hij (met zijn eenmanszaak) goed draait en daarnaast ook werk in loondienst heeft. De hypotheekadviseur tot wie hij zich had gewend kon volgens de man echter geen concrete stappen zetten zolang er geen duidelijkheid is omtrent de verdeling.
De vrouw verzet zich ertegen dat de man nog langer gelegenheid krijgt te onderzoeken of hij de woning kan financieren, omdat de man ook afgelopen maanden (voorafgaand aan de zitting van 5 november 2024) geen financiering heeft geregeld, wat er volgens de vrouw mee te maken heeft dat de man onvoldoende inkomen heeft voor de financiering. Uit de civiele toevoeging van de man blijkt dat hij circa € 24.000 verlies heeft gedraaid.
5.5.
De rechtbank oordeelt dat de man voldoende gelegenheid heeft gehad om aan te tonen dat hij tot financiering in staat is, en leidt, evenals de vrouw, uit het feit dat hij dat niet heeft gedaan in samenhang met de hierna vermelde feiten en omstandigheden, af dat hij daar kennelijk niet toe in staat is. De man had wel degelijk eerder actie moeten ondernemen. De brief van de advocaat van de vrouw vermeldt niet voor niets: “vooralsnog” en dateert van een half jaar voorafgaand aan het echtscheidingsverzoek. Toen de man uit de dagvaarding van 16 mei 2024 duidelijk werd dat de vrouw de woning inmiddels wèl wilde verdelen, had hij ruim voldoende gelegenheid om (bij voorkeur in overleg met de vrouw) in ieder geval een taxatie van de woning te laten uitvoeren en na te gaan of hij voldoende inkomen heeft om de hypothecaire schuld op zijn naam te krijgen (met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid) en om (aanvullende) financiering te kunnen krijgen om de vrouw (zo nodig) te kunnen uitkopen. De man heeft verder de juistheid van de stelling van de vrouw omtrent zijn verlies van € 24.000 niet gemotiveerd betwist, noch enige onderbouwing gegeven aan zijn stelling dat zijn eenmanszaak inmiddels beter rendeert en hij inmiddels ook in loondienst is. Hij heeft géén salarisstroken in het geding gebracht, en evenmin jaarrekeningen of belastingaangiftes, terwijl dat bij uitstek op zijn weg had gelegen nu hij immers een grote schuldenlast heeft gesteld in verband met zijn eenmanszaak. Hij zou zich vanwege die schulden hebben aangemeld voor schuldhulpverlening, maar het schuldhulpverleningstraject niet hebben doorgezet in afwachting van de uitkomst van deze procedure.
De man meent, net als de vrouw, dat de woning een zekere overwaarde vertegenwoordigt. Zijn voorstel tot verdeling van de woning komt er op neer dat hij de woning, inclusief overwaarde, krijgt toegedeeld en daar tegenover de door hem gestelde (maar door de vrouw betwiste) schulden - van hem of van zijn eenmanszaak, waarvoor de vrouw volgens hem voor de helft draagplichtig is in hun onderlinge verhouding - voor zijn rekening neemt. De helft van de (overigens onbekende) overwaarde die de vrouw toekomt, wordt in het voorstel van de man dus weggestreept tegen de (volgens de man) door de vrouw te dragen helft van die schulden. Uit hetgeen hierna wordt overwogen omtrent de door de man opgevoerde schulden volgt echter dat de man de helft daarvan niet kan verrekenen met de uitkoopsom die hij bij overname van de woning aan de vrouw zou moeten betalen. De man zou bij overname van de woning dus de helft van de overwaarde wèl aan de vrouw moeten betalen. Daar is de man (kennelijk) niet toe in staat.
5.6.
De man heeft inmiddels gedurende ruim drie volle jaren na het vertrek van de vrouw uit de woning, de bewoning van de woning kunnen voortzetten, om de week met zijn dochter. Verder uitstel van de verdeling van de woning kan naar het oordeel van de rechtbank niet van de vrouw worden gevergd. Niemand hoeft in een onverdeeldheid te blijven en de man is kennelijk niet in staat de vrouw uit te kopen.
De slotsom is dat de rechtbank de verkoop van de woning aan een derde zal gelasten.
5.7.
Omtrent de verdeling van de netto-verkoopopbrengst overweegt de rechtbank als volgt. De netto-verkoopopbrengst is de verkoopprijs verminderd met de hypothecaire schuld op de dag van levering, vermeerderd met de waarde van de kapitaalverzekering op de dag van levering (die, wegens de verpanding van de polis, in mindering wordt gebracht op de hypothecaire schuld) en verminderd met de eventuele verkoopkosten. Die netto-verkoopopbrengst moet in beginsel 50/50 worden gedeeld. Echter, als die netto-verkoopopbrengst 50/50 wordt gedeeld, profiteert de vrouw mee van de eventuele waardevermeerdering van de kapitaalverzekering sinds 31 mei 2023. De stellingen van partijen en de vordering van de vrouw, dat aan haar de helft van de waarde op 8 juni 2023 (dus de helft van € 20.344 zijnde € 10.172) moet worden uitgekeerd, impliceren, dat beide partijen van mening zijn dat aan de vrouw de helft van de waarde van de polis op 31 mei / 8 juni 2023, dus € 10.172,- toekomt, en dat de andere helft én de waardestijging na 31 mei / 8 juni 2023 aan de man toekomt, omdat hij kennelijk de premies sinds die datum is blijven voldoen. Rekenkundig komt dat erop neer dat de man de helft van de netto-verkoopopbrengst moet krijgen en bovendien (en dat komt in mindering op de helft van de vrouw) het verschil tussen (i) de waarde van de kapitaalverzekering op de datum van levering van de woning en (ii) € 20.344. Aan de vrouw komt het restant toe.
5.8.
De rechtbank zal, als gebruiksregeling tussen deelgenoten ten aanzien van een gemeenschappelijk goed, bepalen dat de man de woning uiterlijk negen maanden na de datum van dit vonnis dient te verlaten. Daarmee wordt de kans op spoedige verkoop van de woning bevorderd. De rechtbank verwijst hierbij naar Hoge Raad 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631, waarin is beslist dat de rechter die de verdeling vaststelt een mate van vrijheid geniet en niet gebonden is aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd, en niet expliciet behoeft in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren.
5.9.
De rechtbank zal, om problemen bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis te vermijden, ook bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten in het kader van de verkoop en levering van de woning, maar waarmee hij of zij in gebreke blijft.
Ad B. de Maserati met kenteken [kenteken 1]
5.10.
De Maserati maakte op de omvangspeildatum, 8 juni 2023, deel uit van de huwelijksgemeenschap; daarover zijn partijen het eens. Ook staat vast dat de man de Maserati gebruikte en naderhand voor € 12.000 heeft verkocht. De vrouw vordert de helft van de verkoopopbrengst. De man vindt dat de vordering moet worden afgewezen omdat hij een gemeenschappelijke schuld stelt (deels) te hebben afgelost met de verkoopopbrengst. Het bestaan van die gemeenschappelijke schuld komt echter, zoals hierna in 5.25.6 wordt toegelicht, niet vast te staan, zodat ook die aflossing en de daarmee samenhangende regresvordering niet komen vast te staan.
Het bedrag van € 12.000 is in de plaats getreden van de Maserati en behoort dus tot de ontbonden gemeenschap. Daarom heeft de vrouw recht op de helft van dat bedrag, € 6.000. De rechtbank zal de man veroordelen tot betaling van dat bedrag aan de vrouw uiterlijk ten tijde van de levering van de woning aan de koper(s).
Ad C. de Volkswagen Up
5.11.
Volgens de man (maar pas bij akte wijziging en vermeerdering van eis in reconventie) beschikten partijen over een Volkswagen Up tijdens het huwelijk. Deze is door de vrouw bij haar vertrek verkocht voor € 5.500 en de opbrengst heeft de vrouw niet gedeeld, aldus de man. Hij verwijst naar zijn productie 10: een vrijwaringsbewijs voor het kenteken [kenteken 2] van 5 augustus 2022 om 17.14 uur, waar handgeschreven op is vermeld dat de auto is verkocht voor € 5.500 aan Maasland auto’s.
De vrouw betwist de stellingen van de man. Volgens haar had de man de Up op zijn naam en heeft hij deze kennelijk verkocht aan een bevriende autohandelaar voor € 5.500. Zij heeft nooit een Up op haar naam gehad en kon deze dus ook niet verkopen. Als bewijs dat zij de Up niet op haar naam had, brengt de vrouw haar productie 11 in het geding, zijnde een overzicht van de RDW van alle voertuigen die tot negen jaar geleden op haar naam hebben gestaan. Dat betreft één auto, een Peugeot.
5.12.
De rechtbank oordeelt dat geen der partijen een vordering op de andere partij heeft vanwege de verkoop van de Up. Uit de stellingen en de productie van de man, die in zoverre niet zijn betwist door de vrouw, blijkt namelijk dat de Up reeds is verkocht voorafgaand aan de omvangspeildatum, zodat deze toen geen deel meer uitmaakte van de nog te verdelen huwelijksgemeenschap.
Ad D. de bankrekeningen op eigen naam van partijen
5.13.
Partijen zijn het erover eens dat de saldi op de bankrekeningen van partijen aan de partij moeten worden toegedeeld op wier naam de betreffende bankrekening staat, zonder nadere verrekening.
De instemming van de man is echter voorwaardelijk, in die zin dat als zijn reconventionele vordering ten aanzien van de teruggave van inkomstenbelasting niet wordt toegewezen, hij verzoekt dat de banksaldi wèl worden verdeeld en verrekend.
Deze reconventionele vordering van de man wordt ten dele toegewezen (zie hierna onder
Ad F. de belastingteruggave over 2021 en 2022), maar de man heeft geen bankafschriften van zijn eigen bankrekeningen op de omvangspeildatum in het geding gebracht, hetgeen tenminste op zijn weg had gelegen. De rechtbank heeft daardoor geen inzicht in de hoogte van de banksaldi van de man. Daarom beoordeelt de rechtbank de verdeling van de saldi en de vordering van de man ter zake van de belastingteruggave los van elkaar, en worden de saldi op de bankrekeningen toegedeeld aan de partij op wier naam de betreffende bankrekening staat, zonder nadere verrekening.
Ad E. de inboedel van de gemeenschappelijke woning
5.14.
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel al is verdeeld en stellen dienaangaande geen vordering in. De rechtbank zal voor de duidelijkheid de inboedelgoederen toedelen aan de partner die de goederen in zijn/ haar bezit heeft.
Ad F. de belastingteruggave over 2021 en 2022
5.15.
Volgens de man is de belastingteruggaaf over 2021 en 2022 uitbetaald in 2023 kort voor de (omvangs)peildatum ( 8 juni 2023) op de bankrekening van de vrouw, en moet de vrouw de uitbetaalde bedragen nog delen met de man. Het zou gaan om € 3.100 respectievelijk € 6.000.
5.16.
De vrouw stelt de IB teruggave 2022 ad € 5.855 te hebben ontvangen op 16 juni 2023, dus kort na de peildatum, en vindt dat de man recht heeft op de helft van dit bedrag, dus op € 2.927,50. Andere betalingen stelt zij niet te hebben ontvangen. Met betrekking tot de overboeking van € 5.855 (het betreft IB/PVV op naam Kaymaz) heeft zij een kopie afschrift van haar bankrekening in het geding gebracht waaruit die overboeking blijkt.
De man heeft van zijn boekhouder gehoord dat de vrouw nog € 3.100 moet hebben ontvangen van de belastingdienst, en is van mening dat de vrouw dienaangaande stukken in het geding moet brengen.
5.17.
De rechtbank oordeelt dat de vrouw € 2.927,50 (de helft van € 5.855) aan de man moet vergoeden, omdat de teruggave over 2022 betrekking heeft op de huwelijkse periode, en in de plaats is getreden van de vordering op de belastingdienst die op de omvangspeildatum bestond. De vordering van de man wordt voor het overige afgewezen. Na de betwisting door de vrouw heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de belastingteruggave over 2021 na de omvangspeildatum (8 juni 2023) is uitbetaald aan de vrouw. De mededeling van de boekhouder, voor zover die al juist is, zegt niets over het moment van uitbetaling.
Ad G. een vordering van de man op de vrouw ad € 4.542,54 met 5% rente
5.18.
De man stelt dat de vrouw een schuld aan hem heeft van € 4.542,54 en rente daarover, vanwege een geldlening.
De man verwijst naar een berichtenwisseling tussen partijen (productie 6 van de man) waarin de man zegt:
“Kan je mijn bedrag ook terug betalen wat ik. Je vorig jaar had geleend na des scheiding? €4542,54. Ik heb het momenteel ook krap.”
De vrouw reageert met:
“Ik zal daar 5% rente opgooien. Het zal worden verrekend met het uitkoopbedrag en anders restwaarde van de woning.”
De vrouw betwist de schuld. Volgens de vrouw hadden partijen voorafgaand aan de berichtenwisseling telefonisch contact met elkaar gehad, waarin de man stelde dat hij een vordering op haar had en zij om onderbouwing vroeg. Vervolgens had de man het bericht gestuurd, waarop zij sarcastisch zou hebben gereageerd.
De rechtbank oordeelt dat uit de stellingen van de man in combinatie met zijn productie blijkt dat het om een vordering gaat vanwege een geldlening van hem aan de vrouw van na de omvangspeildatum. De vrouw heeft deze schuld onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit de berichtenwisseling leidt de rechtbank namelijk af dat de vrouw de schuld erkent en toezegt de schuld af te lossen met daarbij 5% rente ten tijde van de levering van de woning aan de koper(s). De bewoordingen en de toonzetting geven geen steun aan het verweer van de vrouw dat zij haar woorden sarcastisch bedoelde. De man heeft haar aanbod kennelijk aanvaard. De vrouw zal daarom worden veroordeeld om € 4.542,54 aan de man te betalen met 5% rente (éénmalig, over die som), dus een bedrag van € 4.769,67, bij levering van de woning aan de koper(s).
Ad H. door de man misgelopen toeslagen doordat de vrouw zich her-inschreef bij de echtelijke woning
5.19.
Volgens de man heeft de vrouw zich zonder overleg en met een valse handtekening (van hem) op enig moment her-ingeschreven op het adres van de echtelijke woning, waardoor de man toeslagen misliep en alles moest terugbetalen aan de Belastingdienst. Het zou gaan om een bedrag van € 906. De man verwijst naar zijn productie 16. Het betreft een afschrift met transactiedetails van de Rabobank “Rabo Business Banking” van 11 juli 2024 waaruit blijkt dat € 906 is overgeboekt naar de belastingdienst door rekeninghouder “[naam eenmanszaak]”.
De vrouw betwist de vordering en de grondslag daarvan.
Het verweer slaagt en de vordering wordt afgewezen. Indien de man meent uit hoofde van een onrechtmatige daad van de vrouw enige vordering op haar te hebben, had hij zijn vordering alsmede de grondslag daarvan handen en voeten moeten geven. Uit de productie blijkt niets anders dan een betaling aan de belastingdienst. Dat het gaat om een terugbetaling die is gevorderd omdat de vrouw zich met een valse handtekening (van de man) op enig moment heeft her-ingeschreven op het adres van de echtelijke woning, blijkt nergens uit.
Ad I. een regresvordering van de man vanwege de eigenaarslasten van de woning
5.20.
De man stelt een regresvordering op de vrouw te hebben vanwege de eigenaarslasten van de woning. Hij heeft € 2.086,37 betaald en vordert van de vrouw de helft van dit bedrag. Uit zijn productie 17 blijkt dat het gaat om de aanslag van 25 februari 2023 voor het belastingjaar 2023, geheven door de Regionale Belasting Groep die de lokale belastingen voor verschillende waterschappen en gemeenten verzorgt. Op het afschrift staat vermeld dat de eerste afschrijving zal zijn op 27 maart 2023.
De vrouw betwist iets aan de man verschuldigd te zijn.
De rechtbank constateert dat uit het aanslagbiljet alleen blijkt dát een termijnbedrag op 27 maart 2023 zal worden afgeschreven, maar niet welk bedrag dat zal zijn, noch wanneer (een) volgend(e) termijnbedrag(en) zal of zullen worden afgeschreven.
Aan de man komt in elk geval geen regresvordering toe vanwege een op 27 maart 2023 afgeschreven termijnbedrag. Het echtscheidingsverzoek was toen immers nog niet ingediend en de huwelijksgemeenschap dus nog niet ontbonden.
Uit de stellingen van de man en uit de productie is niet duidelijk geworden of enig deel van de aanslag na de omvangspeildatum is betaald; betalingsbewijzen zijn niet in het geding gebracht. De rechtbank kan daarom de grootte van de (eventuele) regresvordering van de man op de vrouw niet vaststellen. De man voldoet niet aan zijn stelplicht. De vordering wordt afgewezen.
Ad J. door de vrouw ten onrechte ontvangen en door de man misgelopen toeslagen (KGB en kinderbijslag)
5.21.
De man stelt dat de vrouw ten onrechte alle toeslagen met betrekking tot [naam minderjarige] heeft ontvangen: kindgebonden budget (KGB) sinds haar vertrek uit de woning op 5 augustus 2022, en kinderbijslag vanaf november 2022, ondanks het feit dat [naam minderjarige] grotendeels bij de man verbleef en hij alle kosten droeg. De man meent dat de vrouw de ontvangen bedragen (die hem niet bekend zijn) aan hem moet afdragen.
De vrouw betwist onrechtmatig het KGB en de kinderbijslag te hebben ontvangen en besteed. Zij had en heeft mede de zorg voor [naam minderjarige].
Gelet op de betwisting door de vrouw, en zeker nu de man erkent dat [naam minderjarige] niet altijd bij hem verbleef en de vrouw dus mede de zorg droeg over [naam minderjarige], had het op de weg van de man gelegen uit te leggen waaruit volgt dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld jegens de man. Dat volgt niet uit alleen de omstandigheid dat de kinderbijslag en het KGB aan haar bleef worden uitgekeerd terwijl [naam minderjarige] de meeste tijd bij de man was. De man stelt feitelijk dat de kinderbijslag en het KGB niet aan het kind besteed zijn, maar stelt geen feiten waar dat uit blijkt. De vordering wordt afgewezen wegens het niet voldoen aan de stelplicht door de man.
Ad G. de schulden van (de eenmanszaak “[naam eenmanszaak]” van) de man
5.22.
De vrouw vindt dat de onderneming van de man aan de man moet worden toegedeeld zonder verrekening van de waarde. De man beroept zich erop dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van de schulden van zijn onderneming. Over de waarde van de onderneming heeft de man zich niet uitgelaten.
Omdat de huwelijksgemeenschap is ontbonden na 1 januari 2018 geldt in casu het ‘nieuwe’ artikel 1:100 BW (ECLI:NL:HR:2019:636). Artikel 1:100 lid 2 BW bepaalt: “Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.”
5.23.
De door de man gestelde schulden, waarvan de vrouw het bestaan betwist, hangen volgens de stellingen van de man samen met (het niet goed renderen van) zijn eenmanszaak. Hierna zal eerst worden beoordeeld of vaststaat, dan wel door de man voldoende is onderbouwd, dat sprake is van schulden van de gemeenschap.
Tussen partijen staat vast dat de man zijn eenmanszaak al had vanaf 2009, dus voordat partijen trouwden. Het betreft een autopoetsbedrijf dat zowel op locatie bij de klant thuis, als in een werkplaats kan worden uitgeoefend.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gezegd dat het poetsbedrijf sinds 1993 bestaat, dat hij van zijn oom veertien grote klanten heeft overgenomen, en dat zijn oom ten tijde van de overname in 2009 een omzet van € 14.000,- per maand behaalde. De man zou ook de huur van het bedrijfspand van de oom hebben overgenomen.
5.24.
De man stelt bij het instellen van zijn eis (bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie):
  • dat hij het poetsbedrijf van zijn oom in 2009 (dus nog voor het huwelijk) heeft overgenomen voor € 180.000;
  • dat hij daardoor nog een schuld aan zijn oom heeft die € 145.000 bedraagt, exclusief rente;
  • dat hij vanwege de financiële crisis en later corona op deze schuld nauwelijks heeft kunnen aflossen, maar zelfs nieuwe schulden heeft moeten maken om de zaak draaiende te houden;
  • dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor deze schulden;
  • dat een andere schuld, aan [naam 1], € 29.323,22 bedraagt;
  • dat de onderneming ook veel (andere) schulden heeft, tot in totaal ongeveer € 75.000.
5.25.
a. De schuld aan de oom van de man
5.25.1.
Ter onderbouwing van de schuld aan zijn oom heeft de man een kopie van een contract in het geding gebracht en van drie aanmaningen. Op het contract, voorzien van handtekeningen, staat - voor zover van belang - geschreven, kort gezegd:
  • dat het betreft een ‘overeenkomst van geldlening’ waarbij aan kredietnemer [naam 4] € 215.000 is geleend met het doel de overname van de activiteiten van het poetsbedrijf alsmede de complete inventaris en inboedel;
  • dat kredietnemer jaarlijks aan aflossing € 14.620 betaalt;
  • dat kredietnemer per jaar over het uitstaande krediet een rente van 2% betaalt;
  • dat de overeenkomst is aangegaan en ondertekend op 1 mei 2009; en
  • dat het adres van kredietnemer is: [adres].
De omvang van de gestelde restschuld (€ 145.000 ex rente) heeft de man niet onderbouwd.
Op de aanmaningen van [naam 5], gedateerd 1 december 2022, 1 augustus 2023 en 13 oktober 2023 (dus alle drie van na het vertrek van de vrouw uit de woning), staat vermeld dat het achterstallige bedrag over de jaren 2010-2020 € 110.000 bedraagt, en dat over de jaren 2020/2021/2022 de schuld € 69.680 bedraagt. Ook staat op de aanmaning van 1 augustus 2023 vermeld dat in totaal een bedrag van € 25.000 is ontvangen en na 2020 niets meer.
5.25.2.
De vrouw heeft erop gewezen dat als adres van de man op het door hem in het geding gebrachte contract de woning staat vermeld die toen nog niet bestond, aangezien die woning pas in 2010 is gebouwd en partijen de woning pas in 2011 hebben gekocht, zodat de betreffende overeenkomst kennelijk later is opgesteld, en dus is geantedateerd.
5.25.3.
De man heeft vervolgens erkend dat de overeenkomst later is opgesteld, maar heeft nagelaten de oorspronkelijke geldleningsovereenkomst in het geding te brengen. Evenmin heeft de man belastingaangiften in het geding gebracht waaruit het bestaan en de omvang van de schuld had kunnen blijken. De man heeft ook geen overeenkomst in het geding gebracht met betrekking tot de overname - in 2009 - van het klantenbestand van de oom, of anderszins stukken in het geding gebracht die enige steun voor zijn stellingen geven.
De man heeft wel een naderhand opgestelde verklaring van de oom (productie 11 van de man) in het geding gebracht, volgens welke verklaring er op de datum van de overeenkomst een brief zou zijn opgemaakt
‘die blijkbaar verloren is geraakt’, reden waarom er volgens de oom een nieuwe (en geantedateerde) overeenkomst is opgemaakt. De verklaring van de oom houdt verder in dat er uitsluitend contante betalingen zijn gedaan en dat op 10 oktober 2024 nog € 182.300,- aan schuld en vervallen rente openstaat. Dat zou volgens de verklaring het restant betreffen ná aftrek van de waarde van de Maserati (12.000,-), die de oom zegt te hebben ingenomen.
De man heeft, voortbouwend op de verklaring van zijn oom, zijn eis vermeerderd in die zin dat zijn restantschuld aan de oom geen € 145.000,- maar € 182.300,- bedraagt.
5.25.4.
De conclusie van de rechtbank uit het voorgaande is dat de man in strijd met de waarheidsplicht (het bepaalde in artikel 21 Rv dat hij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid moet aanvoeren), zijn vordering inzake de geldschuld bij zijn oom in eerste instantie heeft gebaseerd op een vervalst – want later tussen de oom en de man opgemaakt, en geantedateerd – schriftelijk stuk, en het in zijn processtuk heeft doen voorkomen alsof het hier de oorspronkelijke schriftelijke geldleningsovereenkomst betrof. Pas nadat de vrouw op het niet-kloppende adres wees, heeft hij dit erkend.
Indien een partij zijn waarheidsplicht schendt, kan de rechter daaraan de conclusie verbinden die hij geraden acht. De rechtbank verbindt aan deze schending de conclusie dat de man zijn recht heeft verspeeld om bewijs te leveren van zijn stellingen dat hij een schuld heeft bij zijn oom, welke geldschuld in de huwelijksgemeenschap zou vallen, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn en waarvoor de vrouw voor de helft draagplichtig zou zijn, en wat de omvang van de schuld was per peildatum (8 juni 2023).
5.25.5.
Als geen sprake was geweest van de valse overeenkomst, en de rechtbank voormelde consequentie niet had verbonden aan het overleggen daarvan, was de man overigens evenmin toegelaten tot het bewijs. De man heeft zijn vordering na de gemotiveerde betwisting door de vrouw namelijk niet voldoende gemotiveerd gehandhaafd. De vrouw wees erop dat het onlogisch is om voor een onderneming € 215.000 te betalen terwijl de man de onderneming eigenlijk (tussen 2009 en het vertrek van de vrouw uit de woning in de zomer van 2022) nooit rendabel heeft kunnen drijven, zoals blijkt uit de door haar in het geding gebrachte IB aangiftes van 2010 tot en met 2022, en zoals de man zelf óók aanvoert. Dat de onderneming niet rendeerde geeft de man immers steeds als reden voor het niet aflossen van schulden en het aangaan van nieuwe schulden (zie ook hierna). De man had hier iets uit te leggen, maar dat heeft hij niet gedaan. Ook heeft hij niet uitgelegd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, hoe hij eerst kon stellen dat de overnamesom € 180.000 was en dat de restantschuld € 145.000 is, en vervolgens dat de overnamesom 215.000 was en de restantschuld € 182.300 bedraagt, nog wel na aftrek van de waarde van de Maserati. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gezegd (net als de oom in de schriftelijke verklaring) dat hij alle betalingen contant heeft gedaan en dat hij niet kan aangeven welke bedragen hij wanneer heeft betaald ter aflossing. Waar alle bedragen en de verschillen daartussen vandaan komen, is daardoor onduidelijk. De man stelt (maar de vrouw betwist) dat de vrouw over de administratie beschikt. Het had op de weg van de man gelegen om in elk geval de administratie die zijn oom kennelijk wel heeft, in het geding te brengen. Dat heeft hij nagelaten en hij heeft ook overigens geen enkel verifieerbaar stuk in het geding gebracht waaruit het bestaan en de omvang van de schuld blijkt. De man heeft evenmin uitgelegd waarom de oom kennelijk pas na het vertrek van de vrouw uit de woning (zomer 2022) en in het zicht van de echtscheiding, en nooit eerder vanaf 2009, aanmaningen voor de schuld heeft verstuurd.
5.25.6.
Het bestaan van de schuld aan de oom komt dus niet vast te staan. Daarom komt een gestelde aflossing op deze schuld (zoals met behulp van de Maserati) ook niet vast te staan, en enig uit die aflossing voortvloeiend regresrecht evenmin. Voorts geldt dat de man pas enig regresrecht kan hebben indien hij uit privé-vermogen méér dan zijn aandeel (de door hem gestelde helft) van de beweerdelijke gemeenschapsschuld heeft betaald (artikel 6:10 BW). Dat dit is gebeurd, is gesteld noch gebleken.
5.26.
b.
De schuld aan [naam 1]
5.26.1.
De man stelt dat hij ‘vanwege het drijven van zijn eenmanszaak’ een schuld van € 29.323,22 heeft aan de heer [naam 1], en dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van deze schuld. Als bewijs van de schuld heeft hij drie aanmaningsbrieven van een incassobureau ingebracht, gedateerd 27 januari 2024, 22 januari 2024 en 18 januari 2024, waarin dat bedrag vermeld staat.
5.26.2.
De vrouw betwist de schuld. Zij wijst erop dat uit de aanmaningen niet blijkt dat er op de omvangspeildatum een schuld was, en ook niet wat de reden voor deze schuld is, en dat de man die reden ook niet heeft gesteld. Telefonisch contact met het incassobureau leverde de vrouw op dat daar het dossier was gesloten. Als bewijs daarvan heeft de vrouw productie 9 in het geding gebracht, met een bevestiging van ‘Juristu’ ‘
dat het dossier is gesloten wegens dat de hoofdsom niet is voldaan’.
5.26.3.
De man erkent vervolgens dat het dossier bij Juristu is afgesloten. Volgens hem had hij meerdere keren verschillende bedragen bij [naam 1] geleend omdat het vanaf de coronaperiode hard bergafwaarts ging met zijn onderneming.
Hij had inmiddels met [naam 1] de afspraak gemaakt dat hij ter aflossing twee auto’s per weekeind voor het poetsbedijf van [naam 1] (‘[bedrijf]’) zou poetsen zonder betaling. Op die wijze heeft de man inmiddels in totaal € 7.370 afgelost. Deze stelling onderbouwt hij met facturen van zijn eenmanszaak aan die van [naam 1] voor zijn poetswerk en met, vice-versa, een verzamelfactuur van [naam 1] aan hem, met daarop de door de man gefactureerde bedragen, en de vermelding dat deze bedragen zijn afgelost.
5.26.4.
De vrouw voert hiertegen aan dat [naam 1] werkte voor [naam eenmanszaak] van de man, maar ook voor zichzelf, en dat [naam 1] en de man over en weer werkzaamheden voor elkaar verrichtten en elkaar daarvoor facturen stuurden. Uit de facturen die de man heeft overgelegd blijkt dus niet noodzakelijkerwijs het bestaan van een lening.
5.26.5.
De man heeft die stellingen van de vrouw niet voldoende gemotiveerd betwist en daarmee zijn eigen stellingen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Hij had ten minste aan moeten geven wanneer en voor welk doel hij, steeds in gedeelten, de door hem gestelde schuld is aangegaan. Volgens de man blijkt uit zijn producties 12 en 13 welke bedragen [naam 1] aan hem heeft uitgeleend. Maar alleen bij de bankbijschrijvingen van 14 november 2022 en 22 april 2023 staat ‘lening’ of ‘leen’. Die bedragen tellen op tot bijna € 6.000. Bij de overige overgemaakte bedragen (vanaf 4 maart 2020 tot en met 22 april 2023) staat niets, en één keer
‘Maseratti’en één keer
‘Maseratti reparatie’. De bedragen zijn veelal geen ronde bedragen. Uit de door de man overgelegde producties blijkt dus niet dat op de peildatum sprake was van een lening van de man bij [naam 1] van € 29.323,22 en evenmin dat daarop is afgelost door te poetsen voor [naam 1].
De man heeft ook geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan ten aanzien van de specifieke bedragen. Evenmin heeft de man verifieerbare bescheiden, zoals een belastingaangifte waaruit deze schuld aan [naam 1] blijkt, in het geding gebracht.
5.26.6.
Gelet op het vorenstaande wordt de vordering van de man, te bepalen dat de vrouw in de interne verhouding met de man draagplichtig is voor de helft van het bedrag ad € 29.323,22, afgewezen.
5.27.
c. De schuld aan [naam 2]
5.27.1.
De man stelt € 25.000 van [naam 2] te hebben geleend. Hij heeft ter onderbouwing een schriftelijke leningsovereenkomst overgelegd, waarop staat vermeld dat deze is aangegaan op 2 februari 2022. [naam 2] zou familie of een kennis van de vrouw zijn.
5.27.2.
De vrouw betwist het bestaan van de schuld. De vrouw wijst erop dat de man ter zake van de lening van zijn oom al een valse leningsovereenkomst in het geding heeft gebracht. De man heeft verder geen enkele toelichting of onderbouwing gegeven van deze geldlening.
5.27.3.
De rechtbank oordeelt dat de man ook bij deze lening niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en niet tot bewijs van bestaan en omvang van deze schuld op de omvangspeildatum wordt toegelaten. Hij heeft immers niet uitgelegd waarvoor hij de lening is aangegaan, hij heeft geen verifieerbare bescheiden zoals een belastingaangifte in het geding gebracht, of rekeningafschriften waaruit overboekingen (geleende som, aflossingen) hadden kunnen blijken, en geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. De vordering van de man, te bepalen dat de vrouw in de interne verhouding met de man draagplichtig is voor de helft van het bedrag ad € 25.000, wordt dan ook afgewezen.
5.28.
d. De schuld aan de heer [naam 3]
5.28.1.
De man stelt dat hij nog een schuld van € 22.000 heeft aan de heer [naam 3]. Die schuld was oorspronkelijk € 27.000 maar daarmee is € 5.000 verrekend ‘in verband met de overname van een bedrijfspand aan de [locatie]’. De man brengt als productie 15 een ‘overeenkomst Geldlening 09-01-2020’ in het geding.
De vrouw voert - terecht - aan dat de man had moeten stellen en onderbouwen waarvoor hij de lening is aangegaan (vanwege de corona lock-down kan dat niet zijn geweest, want daarvan was op 9 januari 2020 nog geen sprake), maar dat hij dat heeft nagelaten, en dat de man niets in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat het geld aan hem is overgemaakt of betaald, noch andere verifieerbare bescheiden in het geding heeft gebracht waaruit de schuld aan [naam 3] blijkt. Ook voor deze schuld heeft de man geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.
De rechtbank oordeelt gelijkluidend als onder 5.27.3. De vordering van de man, te bepalen dat de vrouw in de interne verhouding met de man draagplichtig is voor de helft van het bedrag ad € 27.000 dan wel € 22.000 (wat de man precies wil laat hij in het midden), wordt dan ook afgewezen.
5.29.
Nu geen van de door de man gestelde schulden van de eenmanszaak komt vast te staan, zal de rechtbank de goederen behorend tot de door de man gedreven eenmanszaak aan de man toedelen onder de verplichting de schulden behorend tot die eenmanszaak, voor zover die bestaan, als eigen schulden voor zijn rekening te nemen en de vrouw daartegen te vrijwaren, zonder nadere verrekening;
Dit vonnis wordt zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard
5.30.
Conform de vorderingen zal de rechtbank dit vonnis voor wat betreft de hierna gelaste wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap en de veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad verklaren (artikel 233 Rv).
De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd
5.31.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-echtelieden) zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
Gelast de navolgende wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap:
( i) gelast partijen de woning aan [adres] te verkopen en leveren aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan een makelaardij naar gezamenlijke keuze binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, en indien partijen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis niet tot overeenstemming over de makelaardij zijn gekomen, aan een makelaardij naar keuze van de vrouw;
( ii) partijen dienen het advies van deze verkoopmakelaar te volgen met betrekking tot de te hanteren vraag- en laatprijs en alle overige kwesties in verband met de verkoop en levering van de woning, als zij daar onderling geen overeenstemming over bereiken;
( iii) uit de verkoopprijs moet het gedeelte van de hypotheekschuld worden afgelost dat resteert na de gedeeltelijke aflossing van die schuld met het saldo van de verpande polis van de kapitaalverzekering, en moeten de eventuele verkoopkosten worden betaald. Hetgeen daarna resteert van de verkoopprijs moet zo worden verdeeld dat aan de man de helft daarvan toekomt, plus een bedrag gelijk aan de helft van het verschil tussen (i) de waarde van de kapitaalverzekering op de datum van levering van de woning en (ii) € 20.344. Aan de vrouw komt het overige toe.
( iv) partijen dienen elk de helft van de kosten verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen;
6.2.
gelast de man om de woning te verlaten en te ontruimen uiterlijk negen maanden na de datum van dit vonnis;
6.3.
deelt de inboedelgoederen van de woning toe aan de partij die deze in bezit heeft;
6.4.
deelt aan iedere partij toe de saldi op de bankrekeningen die op naam van die partij staan, zonder nadere verrekening;
6.5.
veroordeelt de man tot betaling van € 6.000 aan de vrouw, uiterlijk bij levering van de woning aan de koper(s), vanwege de inning van de verkoopopbrengst van de Maserati door de man;
6.6.
veroordeelt de vrouw tot betaling van € 2.927,50 aan de man, uiterlijk bij levering van de woning aan de koper(s), vanwege de inning van de belastingteruggave over 2022 door de vrouw;
6.7.
veroordeelt de vrouw om, uiterlijk ten tijde van de levering van de woning aan de koper(s), aan de man € 4.769,67 te betalen vanwege haar leenschuld aan de man;
6.8.
deelt aan de man toe de goederen behorend tot de door hem gedreven eenmanszaak ‘[naam eenmanszaak]’, onder de verplichting de schulden behorend tot die eenmanszaak als eigen schulden voor zijn rekening te nemen en de vrouw daartegen te vrijwaren, zonder nadere verrekening;
6.9.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten uit hoofde van de hiervoor gelaste wijze van verdeling van de woning, wanneer zij daarmee in gebreke blijft, dit naar het oordeel van de andere partij;
6.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst af het meer of anders gevorderde;
6.12.
compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.
3718/3310/638