ECLI:NL:RBROT:2025:12425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/5973
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming planschade door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres, een onderneming uit Rotterdam, had verzocht om schadevergoeding vanwege waardevermindering van haar onroerende zaak als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Charloisse Lagedijk'. De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiseres op de peildatum geen zakelijk recht had op de onroerende zaak waarvoor de tegemoetkoming was aangevraagd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de feiten en het juridisch kader wezenlijk verschilden van eerdere uitspraken waar eiseres naar verwees. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R.E. Wannink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing door het college van de aanvraag van eiseres om tegemoetkoming in de planschade. Eiseres is het hier niet eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het in stand laten van het besluit om de aanvraag om tegemoetkoming in de planschade af te wijzen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college terecht de aanvraag van eiseres heeft afgewezen, omdat eiseres op de peildatum geen zakelijk recht had met betrekking tot de onroerende zaak waarvoor de tegemoetkoming in schade is gevraagd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat het van toepassing zijnde toetsingskader. Onder 4 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. Het standpunt van eiseres staat onder 5 en daarna volgt de beoordeling door de rechtbank. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of eiseres ten tijde van de peildatum gerechtigd tot de onroerende zaak was. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Het college heeft deze aanvraag van eiseres om tegemoetkoming in de planschade met het besluit van 23 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres (via Teams) en de gemachtigde van het college vergezeld door mr. D.S. Krijgsman, namens Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ).

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden.
In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
Als schadeoorzaak is verwezen naar het op 22 april 2017 in werking getreden bestemmingsplan ‘Charloisse Lagedijk’. Dit bestemmingsplan is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres heeft het college op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro, verzocht om een tegemoetkoming in de planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Charloisse Lagedijk”. Eiseres stelt in dit kader dat zij waardevermindering lijdt ten aanzien van de onroerende zaak aan [adres] , kadastraal bekend [perceel 1] en [perceel 2] (de onroerende zaak).
4.1.
Het bestemmingsplan is vastgesteld op 2 februari 2017 en op 22 april 2017 in werking getreden én onherroepelijk geworden (zijnde de peildatum). Volgens eiseres leidt zij schade ten gevolge van de artikelen 6.1, onder b, en 6.5 van de planregels. Op grond van artikel 6.1, sub b, van de planregels is uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 5” een bedrijf in categorie 5.1 toegestaan,
met dien verstande dat nadat deze bedrijfsactiviteit is beëindigd, ter plaatse uitsluitend bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorie 3.2 of lager. Dit betreft [adres] ( [eiseres] ). Volgens eiseres leiden deze planregels tot waardevermindering van de onroerende zaak, omdat de locatie bijvoorbeeld bij verkoop minder aantrekkelijk is voor een bepaalde groep bedrijven als milieucategorie 5.1 niet meer is toegestaan. Er zijn verder investeringen gedaan in het kader van onder meer veiligheid. Veel van deze investeringen zullen volgens eiseres na een bedrijfsbeëindiging grotendeels verloren gaan omdat ze gelet op de ontwikkeling niet langer nodig zijn.
4.2.
Het college heeft naar aanleiding van de aanvraag en het bezwaar SAOZ opdracht gegeven om advies uit te brengen over de aanvraag. Met het rapport van 18 september 2023 en het aanvullend rapport van 8 maart 2024 heeft SAOZ advies aan het college uitgebracht. Het college heeft het advies van SAOZ om de aanvraag af te wijzen aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
4.3.
Het college heeft de aanvraag van eiseres om tegemoetkoming in de planschade afgewezen, omdat eiseres ten tijde van de peildatum geen rechthebbende was van de onroerende zaak. [bedrijf] was namelijk op de peildatum eigenaar van de onroerende zaak.
4.4.
Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag.
4.5.
De rechtbank beoordeelt allereerst of eiseres gerechtigd was tot de onroerende zaak.
Was eiseres ten tijde van de peildatum gerechtigd tot de onroerende zaak?
5. Eiseres betoogt dat zij gerechtigd was tot de onroerende zaak en dat om die reden de aanvraag om tegemoetkoming in de planschade door het college onterecht is afgewezen. Eiseres vindt dat er een uitzondering moet worden gemaakt op de omstandigheid dat zij geen eigenaar was van de onroerende zaak. [bedrijf] is 100% eigenaar van eiseres en eiseres wordt expliciet genoemd in artikel 6.1, onder b, van de planregels. Eiseres voert verder aan dat de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2382 (Stichtse Vecht) en 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1423 naar analogie dienen te worden toegepast op de situatie van eiseres.
5.1.
Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het college degene die in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
In het tweede lid, aanhef en onder a, is bepaald dat een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de overzichtsuitspraak van 6 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3690, onder 24, heeft de datum waarop het gestelde schadeveroorzakend besluit in werking is getreden, te gelden als de peildatum voor het antwoord op de vraag of ten gevolge van een onherroepelijk geworden besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro schade is geleden.
5.3.
De aanvraag is ingediend door eiseres. De aanvraag heeft betrekking op een tegemoetkoming in de planschade vanwege waardevermindering ten aanzien van de onroerende zaak. Om in aanmerking te komen voor planschade moet de aanvrager op de peildatum allereerst een zakelijk recht hebben met betrekking tot de onroerende zaak. [bedrijf] is echter sinds 28 februari 2017 eigenaar van de onroerende zaak. Dat betekent dat eiseres op de peildatum van 22 april 2017 geen zakelijk recht had ten aanzien van de onroerende zaak. Dat [bedrijf] enig aandeelhouder en bestuurder is van eiseres maakt dat niet anders. Er is sprake van twee afzonderlijke rechtspersonen. De rechtbank stelt vast dat de uitspraken van de Afdeling waar eiseres naar verwijst niet naar analogie kunnen worden geïnterpreteerd, zoals eiseres stelt, omdat de feiten en het juridisch kader wezenlijk verschillen zoals in de door het college gebruikte adviezen van SAOZ gemotiveerd uiteen is gezet. Het betoog van eiseres dat zij in artikel 6.1, onder b, van de planregels expliciet is genoemd, maakt de situatie niet anders. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het college op basis van de door SAOZ overgelegde adviezen de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres had op de peildatum geen zakelijk recht met betrekking tot de onroerende zaak, zodat eiseres geen aanspraak kan maken op tegemoetkoming van planschade vanwege waardevermindering.
5.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het verzoek in tegemoetkoming in de planschade in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.19. (nadeelcompensatie artikel 6.1, tweede lid, onder a, b, e of f, van de Wet ruimtelijke ordening)
Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van die wet schade is veroorzaakt door het van kracht worden van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder a, b, e of f, van de Wet ruimtelijke ordening.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is ingediend, of
een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid ter inzage is gelegd,
en het besluit van kracht wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend binnen vijf jaar nadat het besluit van kracht is geworden.
3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.
Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1

Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
[…].
3. De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.
[…].
Bestemmingsplan Charloisse Lagedijk

Artikel 6 Bedrijf - 4

6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven t/m categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels, met het daarbij behorende erf en werkterrein;
uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 5" is een bedrijf in categorie 5.1 toegestaan, met het daarbij behorende erf en werkterrein (SBI-code 9999.5.), met dien verstande dat nadat deze bedrijfactiviteit is beëindigd, ter plaatse uitsluitend bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorie 3.2. of lager. Dit betreft [adres] (Vabix Holding BV).
6.5
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 6.1 ter zake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.