ECLI:NL:RBROT:2025:12510

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
10/122085-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van onroerend goed en girale gelden met criminele herkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van (gewoonte)witwassen van twee panden en girale gelden. De verdachte werd ervan beschuldigd dat zij zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van een tweetal panden in 's-Gravenhage en Waddinxveen, evenals aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van girale gelden ter waarde van € 820.000,00. De officier van justitie had gevorderd tot een bewezenverklaring van een bedrag van € 742.697,00. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende tegenwicht had geboden aan het gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst van de panden en de overgemaakte geldbedragen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte wist dat deze middelen afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gewoontewitwassen, gezien het structurele karakter van de handelingen van de verdachte over een langere periode en de omvang van de witgewassen bedragen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/122085-22
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 14 juli 2025 en van 25 augustus 2025 (sluiting onderzoek en uitspraak).

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie (hierna: officier van justitie) mrs. M.L.M. Kuiper en R.S. Dhoen hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, waarbij het onder 2 ten laste gelegde bedrag bij requisitoir is bijgesteld naar € 742.697,00;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 (tien) maanden voorwaardelijk, alsmede oplegging van een geldboete van € 125.000,00 (honderdvijfentwintig duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen;
  • verbeurdverklaring van (de zekerheidstelling van) het pand staande en gelegen aan de [adres 2] te Waddinxveen.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde onvoldoende duidelijk is en dat deze daarom wat dit feit betreft nietig dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat de wijze waarop het bedrag van € 820.000,00 is opgebouwd niet kan worden gedestilleerd uit het dossier. De verdachte kan zich daarom niet (goed) verweren.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de verhoren van de verdachte bij de politie (waaruit blijkt dat zij zich tijdens het verhoor op 14 september 2022 op haar zwijgrecht heeft beroepen en tijdens het verhoor op 14 maart 2023 geen antwoord heeft gegeven op de aan haar gestelde vragen), de brief van het Openbaar Ministerie aan de verdediging in verband met de verdenking tegen de verdachte van witwassen, alsmede het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 2024 waar geen melding is gemaakt van enige onduidelijkheid, geconcludeerd dat de verdachte, wanneer de tenlastelegging wordt gelezen in samenhang met het procesdossier, voldoende duidelijk moet zijn (geweest) waartegen zij zich dient te verweren, zodat het standpunt van de verdediging moet worden verworpen.
4.3.
Beoordeling
In het proces-verbaal van politie documentcode [code document 1] wordt op pagina 55 en 56 van de doorgenummerde pagina’s van het persoonsdossier van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: medeverdachte), welke pagina’s door de officier van justitie op de terechtzitting van 14 juli 2025 in de zaak van de verdachte zijn overgelegd, verwezen naar een lijst van meerdere transacties, in elk geval vanaf 1 maart 2021, met overboekingen op verschillende bankrekeningen van de medeverdachte. Daarnaast is de verdachte zo blijkt uit het proces-verbaal van politie documentcode [code document 2] vanaf pagina 46 en verder van de doorgenummerde pagina’s van het persoonsdossier van de verdachte eveneens geconfronteerd met deze, maar ook andere transacties, in elk geval vanaf 2 januari 2020.
De rechtbank is in het licht van het voorgaande, de inhoud van het procesdossier, de toelichting van de officier van justitie op de terechtzitting en de bijstelling van het bedrag naar een bedrag van € 742.697,00 van oordeel dat aan de verdachte voldoende duidelijk moet zijn geweest tegen welk verwijt zij zich in dezen diende te verdedigen.
Het standpunt van de verdediging wordt niet gevolgd.
4.4.
Conclusie
De dagvaarding is, ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, geldig.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De verdachte heeft openheid van zaken gegeven. Zij heeft toegelicht dat op beide panden een hypothecaire banklening rust en dat zij deze op legale wijze heeft verworven, onder meer met geld afkomstig uit haar goed lopende zorgondernemingen, waarbij zij door slim te ondernemen een hoger winstpercentage heeft bereikt dan gebruikelijk in deze branche. De verdachte heeft haar stellingen onderbouwd met stukken, onder meer met verklaringen van haar boekhoudkantoor [naam kantoor] . Ook voor de bedragen die verdachte aan de medeverdachte heeft overgemaakt, heeft zij een verklaring gegeven. Zij heeft de medeverdachte vanwege zijn expertise aangesteld als zorgmanager bij één van haar zorgondernemingen, [naam onderneming 1] (hierna: [naam onderneming 1] ). Zij is verliefd op hem geworden. Omdat zij de medeverdachte volledig vertrouwde, maakte zij de bedragen over waar hij om vroeg. De verdachte erkent dat haar administratie niet op orde was en dat het kan zijn dat de roosters niet kloppen. Daar werkt zij nu aan. Zij heeft echter nooit de intentie gehad om enig strafbaar feit te plegen.
5.2.
Beoordeling
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
het (gewoonte)witwassen van een tweetal panden, de [adres 3] te
’s-Gravenhage en de [adres 2] te Waddinxveen. Daarnaast ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van girale gelden van in totaal € 820.000,00, waarbij de rechtbank opmerkt dat de officier van justitie ter zitting heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van een bedrag van € 742.697,00.
5.2.1
Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de tenlastegelegde voorwerpen en een bepaald misdrijf kan niettemin bewezen worden geacht dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat deze uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt het vorenstaande aan de hand van het “zes-stappen-arrest” van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481).
5.2.2.
Feiten en omstandigheden
Het startpunt voor het onderzoek, dat de naam Liverpool kreeg, is een door een wijkagent aangetroffen rode Ferrari 430 geweest, die op naam van de verdachte stond. Deze zeer kostbare auto in een relatief arme wijk bevreemdde de wijkagent, zodat hier onderzoek naar werd gedaan. De auto zou worden gebruikt door de medeverdachte en uit een bevraging van de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen bleek dat de medeverdachte in dienst was van [naam onderneming 1] : een van de zorgondernemingen van de verdachte.
Er bleken vanaf 21 december 2018 verschillende meldingen bij de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) over (transacties) die door de verdachte leken te zijn gedaan. FIU Nederland is het centrale meldpunt waar verschillende instellingen, die verplicht zijn tot melden, ongebruikelijke transacties moeten rapporteren op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Binckbank heeft meldingen gedaan over de wijze van financiering van een pand aan de [adres 3] te ‘s-Gravenhage en over het transactiegedrag van de verdachte. De ABN-Amro heeft melding gemaakt van risico’s in het kader van Wwft, vanwege overboekingen aan de medeverdachte, contante opnames en het rondpompen van geld tussen verschillende rekeningen.
Uit onderzoek door de politie naar de geldstromen van en naar de bankrekeningen (zakelijk en privé) van de verdachte komt naar voren dat er over en weer veel, op het oog onlogische en grote, transacties zijn gedaan tussen zakelijke rekeningen en privérekeningen van de verdachte, en van de medeverdachte en een andere medeverdachte [medeverdachte 2] .
Uit onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA) is gebleken dat de ondernemingen van de verdachte substantieel hogere winstmarges hadden dan te doen gebruikelijk is in de zorgsector. Door geen van de ondernemingen van de verdachte is er na het jaar 2019 belastingaangifte gedaan. De NLA heeft op basis van de informatie die wel beschikbaar was teruggerekend wat de winstmarges van de ondernemingen van de verdachte zijn geweest en toegelicht waarom die nagenoeg allemaal opmerkelijk veel hoger zijn dan te doen gebruikelijk is in de zorgsector. Waar het winstpercentage in de periode 2012-2019 in de branche gemiddeld 1,4% zou zijn, zou dat in de verschillende ondernemingen van de verdachte tussen de 24 en 66% liggen.
Verder is gebleken bleek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) bij één van de zorgondernemingen van de verdachte, te weten ( [naam onderneming 2] . (hierna: [naam onderneming 2] ) in het jaar 2019 ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd en dat met de verdachte werd afgesproken dat zij zou stoppen met het verlenen van zorg vanuit [naam onderneming 2] . Omdat de verdachte vervolgens vanuit [naam onderneming 1] weer zorg is gaan verlenen, heeft de IGJ in 2022 een inspectie verricht bij [naam onderneming 1] . Ook tijdens die inspectie zijn ernstige tekortkomingen geconstateerd.
Hiernaast volgt uit onderzoek dat de verdachte eigenaar was van een pand aan de [adres 3] te ’s-Gravenhage. Dit pand heeft zij op 21 december 2018 gekocht van [persoon A] (hierna: [persoon A] ) voor een bedrag van € 1.000.000,00. Een bedrag van € 650.000,00 werd rechtstreeks voldaan vanuit een bankrekening van [naam onderneming 2] . Voor een bedrag van € 300.000,00 werd een persoonlijke lening afgesloten met [persoon A] . Die lening is in verschillende deelbedragen afgelost, grotendeels met bedragen afkomstig van bankrekeningen van één van de zorgondernemingen van de verdachte. Het laatste bedrag, van € 178.651,48, is aan [persoon A] afbetaald via een hypotheek die werd afgesloten voor het pand aan de [adres 2] te Waddinxveen. Dit pand is op 4 september 2020 in eigendom gekomen van de verdachte, voor een bedrag van € 380.000,00. Op 2 september 2020 heeft zij voor de aanschaf van dit pand een bedrag van € 325.000,00 van een beleggingsrekening bij Binckbank overgeschreven naar de notaris. Die beleggingsrekening werd gevoed vanuit de zorgondernemingen van de verdachte. Pas later, op 8 februari 2021, heeft zij voor dit pand een hypotheek afgesloten voor een bedrag van € 377.400,00. Hiervan is een bedrag van € 178.651,48 overgemaakt aan [persoon A] , en een deel van € 197.884,36 gestort op de privérekening van de verdachte.
Uit onderzoek bleek verder dat de verdachte het pand aan de [adres 3] in april 2021 heeft geherfinancierd voor een bedrag van € 625.000,00. Een aanzienlijk deel van het ontvangen hypotheekbedrag, namelijk € 350.000,00, is overgemaakt aan de medeverdachte onder de noemer van een lening. Daarnaast is voornoemde Ferrari kort na ontvangst van dit hypotheekbedrag aangeschaft voor een bedrag van € 88.500,00.
5.2.3.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank kan geen rechtstreeks verband leggen tussen de ten laste gelegde voorwerpen (de panden in Den Haag en Waddinxveen) en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. De hiervoor onder 5.2.2 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen echter zonder meer een vermoeden van witwassen. De panden zouden zijn aangeschaft door middel van bedragen die zouden zijn verdiend door middel van de zorgondernemingen van de verdachte. Deze bedragen kunnen echter niet zonder meer kunnen worden verklaard uit de inkomsten van de zorgondernemingen – mede in acht genomen de substantieel van het branchegemiddelde afwijkende winstmarges – en er is daarnaast sprake van vele onlogische transacties met grote geldbedragen en ondoorzichtige constructies rondom panden en hypotheken.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
5.2.4.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij zelf ongeveer acht tot tien uur per dag werkzaam was voor haar zorgondernemingen. Verder had zij bij [naam onderneming 1] ongeveer twintig mensen in dienst, waarvan er vier à vijf in vaste dienst werkten. Vanaf 1 september 2022 had zij alleen de medeverdachte nog in dienst als zorgmanager. De verdachte heeft alle financiën, zowel van haar privérekeningen als haar zakelijke rekeningen als één geheel gezien. Daardoor is niet alles inzichtelijk. Hoe het zit met alle overboekingen over en weer tussen zakelijke- en privérekeningen, tussen de medeverdachte en haar en naar anderen, weet zij niet meer. De verdachte verwijst in dit kader naar de verklaringen van haar boekhouder van administratiekantoor [naam kantoor] . Hij heeft toegelicht hoe het kan dat de zorgondernemingen van de verdachte een relatief hogere – dan het branchegemiddelde – winst heeft gerealiseerd. Eén van de redenen is dat zij veel met (onbetaalde) stagiaires werkte die in een opbouwend verloop zelfstandig diensten gingen draaien. Naast de verklaringen van [naam kantoor] heeft de verdachte ter onderbouwing van haar standpunt werkroosters, stageovereenkomsten, praktijkovereenkomsten van Medivus en inschrijfformulieren overgelegd.
Het pand aan de [adres 3] te ‘s-Gravenhage heeft de verdachte destijds gekocht met als doel daar een woonvoorziening te beginnen. Door hard werken en beleggen, heeft zij het bedrag van € 650.000,00 voor de aankoop van dat pand kunnen bekostigen. De rest heeft zij geleend bij [persoon A] . De herfinanciering van het pand heeft zij op advies van de medeverdachte bewerkstelligd. Het was de bedoeling om het pand te gaan verbouwen, maar door corona werden de kosten hoger en was het niet langer haalbaar om te verbouwen. Mede daarom heeft zij een bedrag van € 350.000,00 aan de medeverdachte uitgeleend. Deze lening heeft zij aan de medeverdachte verstrekt, omdat zij hem vertrouwde en verliefd op hem was geworden. Om dezelfde reden verrichte zij ook andere betalingen aan hem. Voor het pand aan de [adres 2] te Waddinxveen had de verdachte geen zorg-gerelateerde plannen.
5.2.5.
OvJ: Verklaring verdachte niet op voorhand onaannemelijk
De officier van justitie heeft de verklaringen van de verdachte niet op voorhand onaannemelijk geacht en heeft daar nader onderzoek naar laten verrichten. Dit onderzoek is toegespitst geweest op de (verklaringen van de verdachte over) behaalde winsten uit de zorgondernemingen, algemene geldstromen en de geldstromen richting de medeverdachte. Dit nadere onderzoek heeft er volgens de officier van justitie niet toe geleid dat het vermoeden dat sprake was van witwassen is weggenomen. Gelet op de ten laste gelegde periode is het onder 2 ten laste gelegde bedrag van € 820.000,00verlaagd naar € 742.697,00.
5.2.6.
Beoordeling van de verklaringen van de verdachte
Financiering panden
De verklaring van de verdachte dat zij de twee panden op de tenlastelegging heeft kunnen kopen door hard te werken en te beleggen, is zodanig algemeen dat daaraan door de rechtbank geen geloof wordt gehecht. Met deze verklaring is geenszins inzichtelijk gemaakt wat de daadwerkelijke herkomst van de bedragen (om de panden aan te kopen) is geweest.
De verdachte kan daarbij niet schermen met de verklaringen van haar boekhouder ten aanzien van de inkomsten van haar ondernemingen. Zij heeft de boekhouder eerst ingeschakeld nadat zij werd geconfronteerd met de tegen haar gerichte verdenkingen. De boekhouder heeft vervolgens geprobeerd een verklaring te geven voor de hoeveelheid transacties en de omvang daarvan. Daarbij heeft hij echter voorop gesteld dat het begrijpelijk is dat de administraties van de verdachte vragen oproepen en heeft hij geconcludeerd dat er in feite sprake is geweest van een open rekening-courant verhouding tussen de verschillende entiteiten en dat het overzicht zoek is geraakt. Bij gebrek aan een inzichtelijke administratie was de boekhouder sterk afhankelijk van de verklaringen van de verdachte, zodat aan hetgeen hij op haar verzoek heeft uitgezocht en heeft toegelicht niet al te veel waarde kan worden gehecht. De verklaringen van de verdachte en de middellijke verklaringen namens haar laten dus onverlet dat op geen enkele wijze duidelijk is geworden hoe de geldstromen precies zijn verlopen en hoe het mogelijk is dat de verdachte zoveel winst maakte met haar zorgondernemingen. Ook de overige stukken die zien op haar bedrijfsvoering geven daarvoor geen verklaring, omdat die stukken allerlei (vervolg) vragen oproepen en waarin informatie staat die niet lijkt te (kunnen) stroken met de realiteit. Zo volgt uit de overgelegde werkroosters dat meerdere werknemers gedurende periodes van maanden en zelfs jaren iedere dag zorg zouden hebben verleend zonder ooit een dag tussendoor vrij te nemen; uit deze stukken zou bijvoorbeeld ook blijken dat een werkneemster zorg zou hebben verleend op de dag dat zij beviel van haar kindje (hetgeen bijzonder onwaarschijnlijk zou zijn en deze werkneemster overigens ook ontkent). Verder zouden stagiaires volgens de verklaringen van de verdachte alleen een onkostenvergoeding hebben ontvangen, terwijl uit overzichten uit de bedrijfsadministratie volgt dat er forse bedragen werden overgemaakt aan stagiaires. Ook tijdens de zitting heeft de verdachte hierover geen helderheid verschaft.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte het vermoeden van witwassen niet ontzenuwd. Dit maakt dat de herkomst van de geldbedragen waarvan de verdachte stelt dat die afkomstig zijn uit haar ondernemingen, onverklaarbaar is. Daarmee is geen andere conclusie mogelijk dat dit vermogen uit misdrijf afkomstig is.
Met dit niet-verklaarbare vermogen is een deel van de aankoopsom van het pand aan de [adres 3] te ’s-Gravenhage in 2018 voldaan, een ander deel is voldaan met een bedrag afkomstig uit een hypotheekverstrekking (februari 2021) van de ABN Amro Bank met betrekking tot het pand aan de [adres 2] te Waddinxveen. Een deel van het pand is daarmee gedaan met niet-verklaarbaar vermogen, het andere deel ogenschijnlijk met een legitiem bedrag vanuit een hypotheekverstrekker. Ten aanzien van dit bedrag stelt de rechtbank echter het navolgende vast. Het pand aan de [naam locatie 1] is (in september 2020) aangekocht met gelden die – via een aantal transacties tussen de privérekening van de verdachte en een beleggingsrekening bij de Binckbank – uiteindelijk voortkomen uit de ondernemingen van de verdachte. Hiermee is ook dit pand aangekocht met niet-verklaarbaar vermogen. Het uit de herfinanciering van dit pand voortkomende geldbedrag dat vervolgens is gebruikt om een deel van het pand aan de [naam locatie 2] te betalen – waarbij dus aan de ABN Amro Bank een onderpand is gegeven op een pand dat is aangeschaft met onverklaarbaar vermogen – is daarmee uiteindelijk afkomstig van niet verklaarbaar vermogen. Dat een deel van deze geldbedragen via een omweg afkomstig is van een reguliere hypotheekverstrekker, doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande zijn beide panden verkregen door middel van vermogen zonder verklaarbare herkomst. Ten aanzien van de panden kan daarmee geen andere conclusie worden getrokken dan dat deze uit misdrijf afkomstig zijn.
Overboekingen naar de medeverdachte
Uit het dossier blijkt dat er in de tenlastegelegde periode in ieder geval een bedrag van € 742.697,00 vanaf bankrekeningen van de verdachte is overgemaakt aan de medeverdachte.
De rechtbank stelt voorop dat een groot deel van de door de verdachte overgemaakte geldbedragen afkomstig is uit de herfinanciering van het pand aan de [naam locatie 2] . Zoals reeds hiervoor overwogen, is dit pand aangekocht met vermogen met een niet-verklaarbare herkomst en is geen andere conclusie mogelijk dan dat dit pand uit misdrijf afkomstig is. Gelijk aan wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de herfinanciering van de [naam locatie 1] , geldt ook voor het geldbedrag dat uit de herfinanciering van de [naam locatie 2] afkomstig is, dat dit uiteindelijk afkomstig is uit een niet-verklaarbare bron. Daarmee kan ook ten aanzien van dit geldbedrag geen andere conclusie worden getrokken dan dat dit uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt verder vast dat het gaat om transacties met verschillende omschrijvingen, zoals ‘werkoverleg in Dubai’, ‘verhuisvergoeding’, ‘verbouwing werkzaamheden’ en ‘persoonlijke lening’. De verklaringen van de verdachte over deze transacties zijn algemeen, deels tegenstrijdig, en deels in strijd met de verklaringen van de medeverdachte. Zo heeft de verdachte verklaard dat zij met de herfinanciering van de [adres 3] te ’s-Gravenhage als bedoeling had dat het pand zou worden verbouwd, maar dat de verbouwing niet door is gegaan in verband met de coronapandemie, terwijl de medeverdachte heeft verklaard dat het pand wel is verbouwd. De coronapandemie speelde op het moment van acceptatie van de hypothecaire geldlening op 22 april 2021 al ruim een jaar. Bovendien zit er tussen de acceptatie van de hypothecaire geldlening en het overmaken van de lening aan de medeverdachte slechts zeven dagen, zodat niet aannemelijk is dat in die korte tijd duidelijk zou zijn geworden dat een verbouwing niet (meer) mogelijk was. De verklaring van de verdachte strookt ook niet met een viertal transacties in de periode 28 december 2011 tot en met 7 februari 2022 van in totaal € 32.500,00 met de omschrijvingen ‘verbouwing werkzaamheden’, ‘kantoor verbouwing kosten’, ‘bedrijfsverbouwing’ en ‘bedrijfskosten verbouwing’. Die omschrijvingen suggereren dat er wel zou zijn verbouwd aan een bedrijfspand. Dat er verbouwd zou zijn, zoals de medeverdachte heeft verklaard, kan niet worden bevestigd door het onderzoek van de politie, die daar naspeuring naar heeft gedaan.
Ook over de lening van € 350.000,00 aan de medeverdachte op 29 april 2021 heeft de verdachte onvoldoende duidelijk verklaard. Weliswaar is er een leenovereenkomst aan het dossier toegevoegd door de medeverdachte, maar deze is gedateerd op 27 juli 2021, dus ruim na het overboeken van het bedrag. Uit de leenovereenkomst blijkt ook niet dat de lening is bedoeld voor de aankoop van een woning, zoals verklaard door de verdachte. Ook is niet gebleken dat daadwerkelijk een woning is aangeschaft met dit bedrag. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat [verdachte] eerst op 27 juli 2021 een bedrag van € 350.000,00 (tegen een rentepercentage van 4,5%) uitleent aan de verdachte en dat nog geen twee maanden erna de verdachte juist aan haar een bedrag uitleent (tegen een rentepercentage– afhankelijk of de tussentijdse betalingen als aflossing zouden moeten worden gezien – van 34% of 85% per jaar) van € 100.000,00, al dan niet in het kader van haar beleggingsactiviteiten.
Ook over de overige transacties heeft de verdachte (nagenoeg) geen tekst en uitleg gegeven. Dat zij het zich allemaal niet meer kan herinneren, acht de rechtbank ongeloofwaardig, aangezien zij gedurende langere tijd eigenaar is geweest van meerdere zorgondernemingen en vanuit die hoedanigheid zeer veel en grote transacties heeft verricht. Dat zij al deze bedragen enkel vanwege het door haar gestelde vertrouwen in de medeverdachte en een verliefdheid aan hem overmaakte, omdat hij daar om vroeg, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig.
5.2.7.
Conclusie
De verdachte heeft met haar verklaringen en de door haar overgelegde stukken onvoldoende tegenwicht geboden aan het gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst van de ten laste gelegde panden en de aan de medeverdachte overgemaakte geldbedragen. Het vermoeden van witwassen is ook na aanvullend onderzoek daarnaar niet ontzenuwd. Daarom is geen andere conclusie mogelijk dan dat deze panden en de aan de medeverdachte overgemaakte geldbedragen middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit (enig) misdrijf en dat de verdachte dit wist.
In aanmerking nemende dat de verdachte mogelijk ook deels legale inkomsten heeft genoten en de verdachte daarom een gedeelte van haar vermogen legaal zou hebben verkregen, kan vermenging tussen legale inkomsten en inkomsten afkomstig uit misdrijf niet worden uitgesloten. Het vermogensbestanddeel met een criminele herkomst laat zich daardoor en doordat de verdachte er geen deugdelijke administratie op heeft nagehouden, echter niet meer individualiseren. Omdat de bedragen uit misdrijf zo substantieel zijn gebleken en omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, doet dit geen afbreuk aan een bewezenverklaring ter zake van witwassen. Het vermogen zal als gevolg van de vermenging in zijn geheel middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig worden geacht.
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zij het dat voor feit 2 de bewezenverklaring ziet op een bedrag van € 742.697,00.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of vastgesteld dient te worden of de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Of meerdere gedragingen samen kunnen worden gekwalificeerd als gewoontewitwassen, zoals bedoeld in artikel 420ter Sr, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij het onder 1 ten laste gelegde gaat het om het voorhanden hebben, het omzetten en het gebruik maken van twee panden in een periode van zestien maanden. De rechtbank komt niet tot de kwalificatie gewoontewitwassen. Bij het onder 2 ten laste gelegde ligt dit anders en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen, gelet op het structurele karakter van het handelen van de verdachte over een langere periode, de frequentie van het witwassen en de omvang van de witgewassen geldbedragen.
De rechtbank is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte, zodat sprake is van medeplegen. Dit oordeel wordt onder meer ingegeven door de omstandigheden dat door beiden over en weer geldbedragen werden overgemaakt met als omschrijving ‘lening’ of ‘persoonlijke lening’, sprake is van opmerkelijke rentepercentages en niet duidelijk is geworden waar de leningen voor bedoeld waren.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij
, op of omstreeksin de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2022, te
Rotterdam en/of’s-Gravenhage en
/ofWaddinxveen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
één ofmeerdere voorwerpen, te weten:
- een pand staande en gelegen aan de [adres 3] te ’s-Gravenhage en
/of
- een pand staande en gelegen aan de [adres 2] te Waddinxveen,
heeft
verworven en/ofvoorhanden gehad en
/of overgedragenen
/ofomgezet en
/ofdaarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist,
althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
dit voorwerp c.q.die voorwerpen,
onmiddellijk en/ofmiddellijk, geheel en
/ofgedeeltelijk, afkomstig
was c.q.waren uit enig misdrijf
en/of uit enig eigen misdrijf en/of zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.;
2.
zij
op of omstreeksin de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2022, te
Rotterdam en/of’s-Gravenhage en
/ofWaddinxveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
van
één ofmeerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal
Eur 820.000,00€ 742.697,00,
de werkelijke aard en/ofde herkomst
heeft verborgen en/ofheeft verhuld en/of
heeft verborgen en/ofverhuld wie de rechthebbende(n) op
dat/die voorwerp
(en
) was/waren,
en/of heeft verborgenen
/ofheeft verhuld wie
dat/die voorwerp
(en
)voorhanden had
(den
),
en/of
één ofmeerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal
Eur 820.000,00*€ 742.697,00 )heeft verworven en
/ofvoorhanden gehad en/
ofovergedragen en
/ofomgezet en
/ofdaarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist,
althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
dit voorwerp c.q.die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of gedeeltelijk, afkomstig
was c.q.waren uit enig misdrijf
en/of uit enig eigen misdrijfen
/ofzij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in haar verdediging.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.witwassen;

2.
medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van twee panden door deze panden met gelden met een (deels) criminele herkomst te kopen. Daarnaast heeft de verdachte zich ook, samen met een ander, schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een grote hoeveelheid geld, te weten € 742.697,00 . Door haar handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische systeem. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. De vermenging van illegale- en legale geldstromen brengt ernstige schade toe aan de maatschappij en ondermijnt de openbare orde. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in fraudezaken plegen te worden opgelegd. Blijkens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt als vertrekpunt voor een benadelingsbedrag tussen € 500.000,- tot € 1.000.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 18 en 24 maanden. Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de hoogte van het benadelingsbedrag is de rechtbank van oordeel dat in het geval van deze omvang en zoals hier aan de orde een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur ook daadwerkelijk op zijn plaats is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hiernaast de door de officier van justitie gevorderde geldboete op te leggen. Gelet op de toelichting van de officier van justitie ter zitting – waaruit impliciet naar voren is gekomen dat de ontnemingsvordering wellicht achterwege zal worden gelaten bij toewijzing van dit deel van de vordering – lijkt dit deel van de eis er vooral in gelegen om een ontnemingsprocedure te voorkomen. Naast het feit dat de rechtbank een geldboete niet passend en geboden acht, acht de rechtbank het niet op zijn plaats om op deze wijze een met waarborgen omgeven ontnemingsprocedure te passeren. Hierbij geldt bovendien dat de officier van justitie het (afzien van het) aanbrengen van een ontnemingsvordering niet definitief heeft verbonden aan de oplegging van een geldboete, maar dit als een eventuele mogelijkheid heeft gepresenteerd. Dit laat de mogelijkheid open dat deze ontnemingsvordering alsnog wordt aangebracht, óók als een geldboete zou worden opgelegd. Ook deze onzekerheid acht de rechtbank onwenselijk. Daarnaast speelt mee dat het pand aan de [adres 3] te ’s-Gravenhage kennelijk reeds te gelde is gemaakt ten behoeve van een ander of anderen dan de verdachte, al dan niet op instigatie van het Openbaar Ministerie.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
De verdachte is niet in verzekering gesteld. Zij is op 14 september 2022 aangehouden, gehoord en vervolgens heengezonden. De medeverdachte is echter wel in verzekering gesteld, waarvan is gebleken dat de verdachte hiervan op de hoogte was. Met dit gegeven en in de omstandigheid dat in de zaak van de medeverdachte vanwege diens inverzekeringstelling en het moment waarop de strafzaak tegen hem inhoudelijk is afgedaan de redelijke termijn is overschreden hetgeen door de rechtbank wordt gecompenseerd in de aan hem op te leggen straf, ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte op gelijke wijze te behandelen. Aan haar wordt (eveneens) een strafkorting van vier maanden toegekend.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan en penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd (de zekerheidstelling van) het pand staande en gelegen aan de [adres 2] , [postcode 2] te Waddinxveen verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht het beslag op te heffen.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank constateert dat uit het dossier en uit de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen volgt dat op het onder 4 genoemd voorwerp, te weten het pand staande en gelegen aan de [adres 2] , [postcode 2] te Waddinxveen, conservatoir beslag is gelegd. De verdachte heeft voor dit pand een bedrag van € 61.078,61 als zekerheid gesteld, op welk bedrag dit beslag nog rust.
Hoewel de rechtbank bevoegd is om de gevorderde bijkomende straf op te leggen, zal zij om dezelfde redenen, als hierboven weergegeven ten aanzien van de gevorderde maar niet opgelegde geldboete, hiertoe niet overgaan. Inherent aan het vorenstaande is dat reeds hierom niet kan worden toegekomen aan het verzoek van de verdediging, omdat sprake is (en blijft) van conservatoir beslag in de zin van artikel 94a Sv.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 420bis en 420ter Sr.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en L.N. Foppen, rechters,
in tegenwoordigheid van R.A. Caupain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij, op of omstreeks in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2022, te Rotterdam en/of ’s-Gravenhage en/of Waddinxveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
één of meerdere voorwerpen, te weten:
- een pand staande en gelegen aan de [adres 3] te ’s-Gravenhage en/of
- een pand staande en gelegen aan de [adres 2] te Waddinxveen,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of gedeeltelijk, afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf en/of zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
2.
zij op of omstreeks in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2022, te Rotterdam en/of ’s-Gravenhage en/of Waddinxveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van één of meerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal Eur 820.000,00), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
één of meerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal Eur 820.000,00* heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of gedeeltelijk, afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf en/of zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.