ECLI:NL:RBROT:2025:12511

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
10/217443-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen van girale gelden van in totaal € 195.670,00

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld over de verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van girale gelden ter waarde van € 195.670,00. De verdachte heeft onvoldoende bewijs geleverd om het vermoeden van criminele herkomst van de ontvangen bedragen te weerleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samenwerkte met medeverdachten en dat de geldbedragen afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte ontving grote bedragen van zijn medeverdachte, zonder te vragen naar de herkomst, en maakte deze bedragen contant. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/217443-22
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 14 juli 2025 en van 25 augustus 2025 (sluiting onderzoek en uitspraak).

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie (hierna: officier van justitie) mrs. M.L.M. Kuiper en R.S. Dhoen hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, alsmede oplegging van een geldboete van € 30.000,00 (dertig duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 185 (honderdvijfentachtig) dagen;
  • teruggave van de onder de verdachte in beslag genomen horloges.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat de hoogte van het tenlastegelegde bedrag niet eenduidig uit het dossier kan worden opgemaakt. De verdediging kan dit dientengevolge niet goed controleren. De tenlastegelegde periode is slordig en kan niet volledig worden bewezen, nu de periode waarbinnen overschrijvingen plaatsvinden een half jaar korter is. Het kan voorts niet worden uitgesloten dat de bedragen die de verdachte heeft ontvangen, afkomstig zijn uit legale bronnen. Subsidiair voert de verdediging aan dat niet blijkt dat de verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het witwassen van enig geldbedrag. Het Openbaar Ministerie zet vraagtekens bij de gang van zaken, maar de verdachte heeft verklaard waarom al het geld contant moest worden gemaakt via zijn rekening. Berichtenverkeer in het dossier bevestigt dat de verdachte vaak klusjes deed voor de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), die zijn broer is. Er is ook geen sprake van omstandigheden op basis waarvan de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat er zaken niet in de haak zouden zijn. [medeverdachte 1] werkte immers voor een rijke en succesvolle werkgever, de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). De verdediging verzoekt dan ook om vrijspraak en teruggave van de onder de verdachte in beslag genomen goederen.
4.2.
Beoordeling
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van girale gelden van in totaal € 195.670,00.
4.2.1.
Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te
leggen tussen de tenlastegelegde voorwerpen en een bepaald misdrijf kan niettemin bewezen worden geacht dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat deze uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt het vorenstaande aan de hand van het bovengenoemde “zes-stappen-arrest” van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481).
4.2.2.
Feiten en omstandigheden
Het startpunt voor het onderzoek waarin ook de verdachte in beeld is gekomen, dat de naam Liverpool kreeg, is een door een wijkagent aangetroffen Ferrari 430 geweest, die op naam van [medeverdachte 2] stond. Deze zeer kostbare auto in een relatief arme wijk bevreemdde de wijkagent, zodat hier onderzoek naar werd gedaan. De auto zou worden gebruikt door [medeverdachte 1] en uit een bevraging van de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen bleek dat deze in dienst was van [naam onderneming 1] . (hierna: [naam onderneming 1] ): een van de zorgondernemingen van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] , die geen relevante opleiding en achtergrond in de zorg had, ontving voor zijn werkzaamheden bij [naam onderneming 1] een (relatief) hoog salaris.
Er bleken vanaf 21 december 2018 verschillende meldingen bij de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) over (transacties) die door [medeverdachte 2] leken te zijn gedaan. FIU-Nederland is het centrale meldpunt waar verschillende instellingen, die verplicht zijn tot melden, ongebruikelijke transacties moeten rapporteren op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Binckbank heeft meldingen gedaan over de wijze van financiering van een pand aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage en over het transactiegedrag van [medeverdachte 2] . De ABN-Amro heeft melding gemaakt van risico’s in het kader van de Wwft, vanwege overboekingen aan [medeverdachte 1] , contante opnames en het rondpompen van geld tussen verschillende rekeningen.
Uit onderzoek door de politie naar de geldstromen van en naar de bankrekeningen (zakelijk en privé) van [medeverdachte 2] komt naar voren dat veel, op het oog onlogische en grote, transacties over en weer zijn gedaan tussen zakelijke rekeningen en privérekeningen van [medeverdachte 2] en van [medeverdachte 1] en van de verdachte.
Uit onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA) is gebleken dat de ondernemingen van [medeverdachte 2] substantieel hogere winstmarges hadden dan te doen gebruikelijk is in de zorgsector. Door geen van de ondernemingen van [medeverdachte 2] is er na het jaar 2019 belastingaangifte gedaan. De NLA heeft op basis van de informatie die wel beschikbaar was teruggerekend wat de winstmarges van de ondernemingen van [medeverdachte 2] zijn en toegelicht waarom die nagenoeg allemaal opmerkelijk veel hoger zijn dan te doen gebruikelijk is in de zorgsector. Waar de winst in de periode 2012-2019 in de branche gemiddeld 1,4% zou zijn, zou dat in de verschillende ondernemingen van [medeverdachte 2] tussen de 24 en 66% liggen.
Hiernaast volgt uit onderzoek dat [medeverdachte 2] eigenaar was van een pand aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage. Dit pand heeft zij op 21 december 2018 gekocht van [persoon A] (hierna: [persoon A] ) voor een bedrag van € 1.000.000,00. Een bedrag van € 650.000,00 werd rechtstreeks voldaan vanuit een bankrekening van de zorgonderneming [naam onderneming 2] . (hierna: [naam onderneming 2] ). Voor een bedrag van € 300.000,00 werd een persoonlijke lening afgesloten met [persoon A] . Die lening is in verschillende deelbedragen afgelost, grotendeels met bedragen afkomstig van bankrekeningen van één van de zorgondernemingen van [medeverdachte 2] . Het laatste bedrag, van € 178.651,48, is aan [persoon A] afbetaald via een hypotheek die werd afgesloten voor het pand aan de [adres 3] te Waddinxveen. Dit pand is op 4 september 2020 in eigendom gekomen van [medeverdachte 2] , voor een bedrag van € 380.000,00. Op 2 september 2020 heeft zij voor de aanschaf van dit pand een bedrag van € 325.000,00 van haar beleggingsrekening Binckbank overgeschreven naar de notaris. Die beleggingsrekening werd gevoed vanuit de zorgondernemingen van [medeverdachte 2] . Pas later, op 8 februari 2021, heeft zij voor dit pand een hypotheek afgesloten voor een bedrag van € 377.400,00. Hiervan is een bedrag van € 178.651,48 overgemaakt aan [persoon A] , en een deel van € 197.884,36 op de privérekening van [medeverdachte 2] . Uit onderzoek bleek verder dat [medeverdachte 2] het pand aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage in april 2021 heeft geherfinancierd voor een bedrag van € 625.000,00. Een aanzienlijk deel van het ontvangen hypotheekbedrag, namelijk € 350.000,00, is overgemaakt aan [medeverdachte 1] onder de noemer van een lening. Daarnaast is voornoemde Ferrari kort na ontvangst van dit hypotheekbedrag door [medeverdachte 2] aangeschaft voor een bedrag van € 88.500,00 en werd deze kennelijk overwegend door [medeverdachte 1] gebruikt.
Verder is uit onderzoek gebleken dat [medeverdachte 1] grote geldbedragen overmaakte aan de verdachte. Tussen 31 maart 2021 en 24 januari 2022 werden vanaf de ABN-Amro rekening van [medeverdachte 1] geldbedragen overgemaakt naar bankrekeningnummers van de verdachte. In totaal werd vanaf die rekening van [medeverdachte 1] een bedrag van € 195.670,00 overschreven.
Hierbij werden omschrijvingen gebruikt (met regelmatig de melding van enige vorm van een lening) die – ook volgens de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] – niet strookten met de werkelijkheid. Deze geldbedragen werden vervolgens in opdracht van [medeverdachte 1] door de verdachte contant gemaakt. Hierbij werd in sommige gevallen gebruik gemaakt van derden die tegen betaling gebruik lieten maken van hun bankrekeningen. Verder is gebleken dat [medeverdachte 1] grote geldbedragen in Dubai contant heeft opgenomen en in de woning van [medeverdachte 1] zijn vele luxegoederen (merkschoenen, sieraden, apparatuur, etcetera) aangetroffen.
4.2.3.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank kan geen rechtstreeks verband leggen tussen de ten laste gelegde voorwerpen (de girale gelden) en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Ten aanzien van het vermoeden van witwassen overweegt de rechtbank als volgt. De hiervoor onder 4.2.2 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen zonder meer een vermoeden van witwassen. Ten aanzien van de bedragen die aan de verdachte zijn overgemaakt, geldt dat sprake is van onlogische en grote transacties, waarbij het opmerkelijk is dat de verdachte (een groot deel van) deze bedragen contant heeft gemaakt in opdracht van [medeverdachte 1] , al dan niet met medewerking van personen die er de schijn van hebben dat zij als katvanger werden ingezet. In algemene zin blijkt uit het dossier van vele transacties tussen [medeverdachte 2] , haar ondernemingen en [medeverdachte 1] en uit ondoorzichtige financiering van de panden die in eigendom van [medeverdachte 2] zijn gekomen.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld dat aan hem is overgemaakt.
4.2.4.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een baan had met een goed inkomen. Zijn werkgever, [medeverdachte 2] , had een goedlopend bedrijf en was eigenaresse van meerdere panden. Omdat Van [medeverdachte 1] geen tijd had door zijn werkzaamheden binnen het bedrijf, deed de verdachte allerlei klusjes voor hem. [medeverdachte 1] maakte geld naar hem over en wilde dit snel contant hebben. [medeverdachte 1] had zoveel geld omdat ze ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) bezig waren met panden en beurzen. Omdat de banken hier niet aan mee wilden werken, heeft de verdachte in overleg met [medeverdachte 1] mensen ingeschakeld die de aan hem overgemaakte bedragen voor hem zouden pinnen. Naar de omschrijvingen bij de overboekingen van [medeverdachte 1] heeft de verdachte niet gekeken, maar er zijn tussen [medeverdachte 1] en hem geen leningen afgesloten. Waar er “lening” stond, heeft hij dit geld veelal contant opgenomen voor [medeverdachte 1] . De verdachte vond het niet vreemd dat hij overboekingen voor [medeverdachte 1] moest doen, want hij deed alles voor hem, waaronder zijn bankzaken. Hij had ook toegang tot verschillende rekeningen van [medeverdachte 1] en van de zorgondernemingen van [medeverdachte 2] . Ook stond er geld van [medeverdachte 1] op zijn privérekening. Het wisselen van geldbiljetten naar kleinere coupures hield verband met het feit dat [medeverdachte 1] graag biljetten van tien en twintig had, zodat het meer zou lijken.
4.2.5.
OvJ: Verklaring verdachte niet op voorhand onaannemelijk
De officier van justitie heeft de verklaringen van de verdachte niet op voorhand onaannemelijk geacht en heeft daar nader onderzoek naar gedaan. Hierbij is voornamelijk gekeken naar de chatberichten, zoals die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen. De officier van justitie heeft uit dit onderzoek geconcludeerd dat er een groot bedrag van ongeveer € 150.000,00 is gestort onder de noemer “lening”, terwijl er volgens de verdachte geen sprake is van enige lening tussen [medeverdachte 1] en hem. Verder is gebleken dat de verdachte in overleg met [medeverdachte 1] derden (tegen betaling van een ‘barki’; de rechtbank ambtshalve bekend als 100,00 euro) inschakelde waar geld naartoe werd overgemaakt, waarna deze personen dit geld contant dienden op te nemen en in te leveren. Bij vragen van de bank naar de vele transacties, heeft de verdachte vermeld dat hij dit voor “een vriend” zou doen. Op zijn telefoon zijn mediabestanden gevonden waarop een stapel met briefjes van 500,00 euro te zien zijn en uit de chat komt naar voren dat hij, de verdachte, biljetten zou laten omwisselen naar kleinere coupures, waarbij de politie vermeldt dat dit alles is te scharen onder de noemer witwastypologie. Voornoemd onderzoek leidt er volgens de officier van justitie niet toe dat het vermoeden dat sprake was van witwassen onterecht was, hetgeen heeft geleid tot de tenlastelegging.
4.2.6.
Beoordeling van de verklaringen van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat er in totaal een bedrag van € 742.697,00 vanaf rekeningen van (ondernemingen van) [medeverdachte 2] zijn overgemaakt naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft op zijn beurt een totaalbedrag van € 195.670,00 overgemaakt aan de verdachte. Hierbij dient voorop te worden gesteld dat [medeverdachte 2] bij vonnis van vandaag is veroordeeld voor witwassen en het medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken. [medeverdachte 1] is bij vonnis van vandaag veroordeeld voor medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken meermalen gepleegd. Dit omdat hij onder meer samen met [medeverdachte 2] voornoemd geldbedrag heeft witgewassen. In deze vonnissen is vastgesteld dat de bedragen die afkomstig zijn uit de ondernemingen van [medeverdachte 2] geen (volledig) verklaarbare herkomst hebben en dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat deze uit misdrijf afkomstig zijn. In bijlage II heeft de rechtbank (mede) de bewijsmiddelen opgenomen waar deze vaststelling op is gebaseerd. Voornoemd geldbedrag dat hieruit door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] is overgemaakt en daarmee ook de hieruit voortvloeiende bedragen die vervolgens zijn overgemaakt door [medeverdachte 1] aan de verdachte, is dus tevens afkomstig uit misdrijf.
De vervolgvraag is of de verdachte op de hoogte was dat de geldbedragen in de betreffende overboekingen afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De verdachte heeft van [medeverdachte 1] grote geldbedragen tot een totaalbedrag van € 195.670,00 ontvangen, zonder dat gebleken is dat hem duidelijk is geweest waar dit geld vandaan is gekomen en zonder dat hij hier enige vragen over heeft gesteld, zelfs niet nadat door de ABN-Amro vragen aan hem zijn gesteld over deze opvallende transacties. Bij deze vragen heeft de verdachte in strijd met de waarheid verklaard dat hij dit voor “een vriend” gedaan zou hebben, terwijl hij dit in werkelijkheid ten behoeve van [medeverdachte 1] , zijn broer, deed. De verdachte heeft deze bedragen contant gemaakt, waarbij hij zelfs derden heeft ingezet om – tegen een vergoeding van 100,00 euro – geld te ontvangen op hun bankrekeningen en deze bedragen te pinnen en vervolgens aan de verdachte te geven. Het heeft er minst genomen de schijn van dat deze derden zijn ingezet om te fungeren als een zogeheten katvanger. Een dergelijke constructie is bovendien lastig te verklaren indien sprake zou zijn van geld met een legitieme bron, waarvoor geen enkel beletsel zou bestaan om meerdere dagen achter elkaar geldbedragen op te nemen. Er is geen redelijke verklaring naar voren gebracht waarom een dergelijke risicovolle handelwijze (geld met een legitieme herkomst overmaken naar derden die het vervolgens moeten teruggeven) in dit geval noodzakelijk of zelfs gewenst zou zijn geweest. De omschrijvingen die aan de ontvangen bedragen zijn gegeven kloppen – ook volgens de verdachte zelf – niet met de werkelijkheid. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verdachte ook zelf in overleg met [medeverdachte 1] omschrijvingen aan minstens één overboeking heeft gegeven (“persoonlijke lening”) die niet waarheidsgetrouw was. Voor de handelingen die de verdachte heeft verricht, is – anders dan door de verdediging is aangevoerd – geen redelijke verklaring gekomen. Te meer nu de verdachte zelf een dienstbetrekking had met een stabiel inkomen, is volstrekt onduidelijk waarom hij allerhande klussen voor [medeverdachte 1] zou moeten doen, inclusief alle bankzaken en het contant maken van de geldbedragen in kleine coupures. De enkele verklaring dat hij dit deed omdat [medeverdachte 1] dit wilde, is onvoldoende om deze opmerkelijke gang van zaken te verklaren. Het verweer dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten weten dat er zaken niet in de haak zouden zijn, wordt gezien bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – niet gevolgd. Gelet op al het voorgaande, heeft de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
4.2.7.
Conclusie
De verdachte heeft met zijn verklaring en overgelegde stukken onvoldoende tegenwicht geboden aan het gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst van de van [medeverdachte 1] ontvangen bedragen. Het vermoeden van witwassen is ook na aanvullend onderzoek daarnaar niet ontzenuwd. Daarom is geen andere conclusie mogelijk dan dat de overgemaakte geldbedragen middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit (enig) misdrijf en dat de verdachte dit wist. Anders dan de verdediging heeft bepleit, volgen de hoogte van het bedrag en de tenlastegelegde periode voldoende duidelijk uit de gebezigde bewijsmiddelen.
In aanmerking nemende dat – zoals ook bepleit door de verdediging – de geldbedragen mogelijk ook deels uit legale bron afkomstig zijn en hij daarom een gedeelte van de geldbedragen legaal zou hebben verkregen, kan vermenging tussen legale inkomsten en inkomsten afkomstig uit misdrijf niet worden uitgesloten. Het vermogensbestanddeel met een criminele herkomst laat zich daardoor en doordat de verdachte er geen deugdelijke administratie op heeft nagehouden, echter niet meer individualiseren. Omdat de bedragen uit misdrijf zo substantieel zijn gebleken en omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, doet dit geen afbreuk aan een bewezenverklaring ter zake van witwassen. Het vermogen zal als gevolg van de vermenging in zijn geheel middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig worden geacht.
Gelet op het voorgaande, is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of vastgesteld dient te worden of de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Of meerdere gedragingen samen kunnen worden gekwalificeerd als gewoontewitwassen, zoals bedoeld in artikel 420ter Sr, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. De rechtbank komt in dit kader tot een bewezenverklaring van het gewoontewitwassen, gelet op het structurele karakter van het handelen van de verdachte over een langere periode, de frequentie van het witwassen en de omvang van de witgewassen geldbedragen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] maakte grote bedragen over met verschillende omschrijvingen bij overboekingen die niet stroken met de werkelijkheid, zoals dit ook is erkend door de verdachte. De verdachte voerde vervolgens verschillende handelingen uit met deze geldbedragen. Uit het dossier blijkt immers dat de verdachte het geld van de verdachte beheerde en dat hij bedragen doorstortte in overleg met [medeverdachte 1] . Hierbij was overleg tussen beiden, waarbij [medeverdachte 1] de verdachte onder meer instrueerde welke omschrijving hij daarbij diende te gebruiken. Tevens blijkt dat [medeverdachte 1] en de verdachte samenwerkten om de geldbedragen contant te maken, bijvoorbeeld in de zin dat zij overleg voerden over het antwoord op de vraag welke personen daarvoor ingeschakeld konden worden en wat hun beloning hiervoor zou moeten zijn.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op of omstreeksin de periode van 31 maart 2021 tot en met 24 januari 2022, in
Rotterdam en/ofWaddinxveen en/of ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
van
één ofmeerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal
Eur195.670,00)
de werkelijke aard en/ofde herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op
dat/die voorwerp
(en
) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie
dat/die voorwerp
(en
)voorhanden had
(den
),
en/of
één ofmeerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal
Eur195.670,00) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij
wist, althansredelijkerwijs moest vermoeden, dat
dit voorwerp c.q.die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of gedeeltelijk, afkomstig
was c.q.waren uit enig misdrijf
en/of uit enig eigen misdrijfen
/ofhij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

1.medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, samen met een ander, gedurende bijna een jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van grote hoeveelheden geld, te weten in totaal € 195.670,00. Dit vond plaats doordat de verdachte grote geldbedragen op zijn bankrekening ontving om deze vervolgens contant op te nemen of contant op te laten nemen door derden. Ook maakte de verdachte geldbedragen over naar verschillende bankrekeningen van derden die deze vervolgens contant opnamen. Met dit handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële systeem. Het witwassen heeft een ontwrichtende werking op het economische en financiële verkeer, wat een bedreiging vormt voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
7.3.2.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in fraudezaken plegen te worden opgelegd. Blijkens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt als vertrekpunt voor een benadelingsbedrag tussen € 125.000,00 tot
€ 250.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 9 en 12 maanden.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte omstandigheden die in strafmatigende zin meewegen. De verdachte heeft gemotiveerd verklaard dat hij in positie is gestegen op zijn werk en dat hij dit werk kan verliezen als hij voor langere duur in detentie zou moeten verblijven. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de in beginsel passend geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en te bepalen dat volstaan kan worden met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hiernaast de door de officier van justitie gevorderde geldboete op te leggen. Gelet op de toelichting van de officier van justitie ter zitting – waaruit impliciet naar voren is gekomen dat de ontnemingsvordering wellicht achterwege zal worden gelaten bij toewijzing van dit deel van de vordering – lijkt dit deel van de eis er vooral in gelegen om een ontnemingsprocedure te voorkomen. Naast het feit dat de rechtbank een geldboete niet passend en geboden acht, acht de rechtbank het niet op zijn plaats om op deze wijze een met waarborgen omgeven ontnemingsprocedure te passeren. Hierbij geldt bovendien dat de officier van justitie het (afzien van het) aanbrengen van een ontnemingsvordering niet definitief heeft verbonden aan de oplegging van een geldboete, maar dit als een eventuele mogelijkheid heeft gepresenteerd. Dit laat de mogelijkheid open dat deze ontnemingsvordering alsnog wordt aangebracht, óók als een geldboete zou worden opgelegd. Ook deze onzekerheid acht de rechtbank onwenselijk.
7.3.3.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
De verdachte is in de onderhavige zaak op 12 september 2022 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Weliswaar gaat het in deze zaak om een omvangrijk voorbereidend onderzoek, maar die omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig bijzonder dat het tijdsverloop daarmee te billijken zou zijn. Tussen 12 september 2022 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en ruim elf maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van ruim elf maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit te worden gecompenseerd in de aan de verdachte op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de maximale duur van 240 uur passend en geboden. Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Waar de rechtbank normaalgesproken – met inachtneming van de eerder genoemde persoonlijke omstandigheden – een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden op zou leggen, zal dit in verband met de overschrijding van de redelijke termijn worden beperkt tot twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
7.4.
In beslag genomen voorwerpen
Onder de verdachte zijn drie horloges in beslag genomen (goednummers 5, 6 en 7). Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat deze dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Ten aanzien van deze horloges zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 420bis en 420ter Sr.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
236 (tweehonderdzesendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
118 (honderdachttien) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder de verdachte in beslagen genomen horloges: (drie horloges: goednummers 5, 6 en 7).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en L.N. Foppen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Caupain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij, op of omstreeks in de periode van 31 maart 2021 tot en met 31 juli 2022, in Rotterdam en/of Waddinxveen en/of ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van één of meerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal Eur 195.670,00), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
één of meerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal Eur 195.670,00) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of gedeeltelijk, afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf en/of hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.