Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Paspoortwet, voor zover hier relevant, wordt bij een aanvraag (van een reisdocument) door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent.
Op grond van artikel 34, derde lid, van de Paspoortwet kan indien een persoon die het gezag uitoefent een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid weigert, deze op verzoek van de minderjarige van zestien jaren of ouder worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter.
Op grond van artikel 34, vijfde lid, van de Paspoortwet geeft de rechter in de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde gevallen een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Paspoortwet kan bij een aanvraag ten behoeve van een minderjarige die onder toezicht is gesteld en jonger is dan zestien jaar, indien één of beide personen die het gezag over de minderjarige uitoefenen, weigeren een verklaring van toestemming als bedoeld in artikel 34, eerste lid, af te geven, in plaats van die verklaring een verklaring van toestemming van de bevoegde rechter worden overgelegd.
Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Paspoortwet kan de rechter een verklaring van toestemming afgeven op verzoek van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter geeft een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.