Uitspraak
RECHTBANK Rotterdam
1.MYLAN HEALTHCARE B.V.,2. MYLAN B.V.,
1.ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ DSW ZORGVERZEKERAAR U.A.,
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de dagvaarding van 2 oktober 2025, met bijlagen 1 tot en met 4;
- de bijlagen 1 tot en met 9 van DSW c.s.;
- de incidentele conclusie tot voeging van Nordmark, met bijlagen 1 tot en met 3;
- de aanvullende bijlagen 4 tot en met 17 van Nordmark;
- de mondelinge behandeling op 10 oktober 2025;
- de spreekaantekeningen van mr. Tuijp;
- de pleitnota van mr. Lameris;
- de spreekaantekeningen van mr. Kool.
3.De beoordeling
Goodlife-arrest van belang. In dat arrest is – voor zover van belang – geoordeeld dat als in de zogenoemde lijst van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) geneesmiddelen met verschillende sterktes van dezelfde werkzame stof voorkomen, de zorgverzekeraar de bevoegdheid heeft om een of meer geneesmiddelen met een of enkele van de verschillende sterktes van deze werkzame stof aan te wijzen. De verzekerde kan alleen aanspraak maken op (vergoeding van de kosten van) de aldus door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddelen. [1] Voor individuele gevallen of kleinere groepen geldt dat een verzekerde aanspraak kan maken op datzelfde geneesmiddel in een andere sterkte als behandeling met het door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel voor de verzekerde medisch niet verantwoord is (artikel 2.8 lid 4 Besluit zorgverzekering). Een preferentiebeleid ten aanzien van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof is alleen dan niet gerechtvaardigd, als kan worden aangetoond dat de aanwijzing van slechts één variant van een geneesmiddel nadelige effecten heeft voor grote groepen patiënten. In zo’n geval zou het steeds volgen van de weg van artikel 2.8 lid 4 Besluit zorgverzekering de terhandstelling van geneesmiddelen teveel bemoeilijken.
Goodlife-arrest onjuist dan wel irrelevant. In de kern is er slechts één criterium om te bepalen of een zorgverzekeraar ten aanzien van geneesmiddelen een preferentiebeleid mag voeren: het moet gaan om dezelfde werkzame stof. Dat Creon en Pantriozyme dezelfde werkzame stof (pancreatine) bevatten, is door Mylan c.s. erkend en volgt bovendien uit wat DSW c.s. en Nordmark op dat punt onweersproken hebben aangevoerd. [2] Daarnaast wordt dit onderstreept door het feit dat Mylan c.s. bij hun inschrijving voor de gunningsprocedure van DSW c.s. het volgende hebben verklaard: “
Door in te schrijven op een Productcluster verklaart de Registratiehouder dat het Product uitwisselbaar is met andere Producten in het Productcluster”. [3] Deze verklaring staat lijnrecht tegenover het standpunt dat Mylan c.s. in deze zaak innemen dat Creon en Pantriozyme niet uitwisselbaar zijn, althans dat die uitwisselbaarheid (nog) niet is aangetoond. Voor de situatie waarin het voor een verzekerde van DSW c.s. medisch niet verantwoord is om behandeld te worden met Pantriozyme, staat het een arts vrij om – bijvoorbeeld – dwingend Creon voor te schrijven. DSW c.s. zijn in dat geval verplicht om voor die specifieke verzekerde Creon te vergoeden. Mylan c.s. hebben niet gesteld, laat staan aangetoond, dat de aanwijzing van Pantriozyme nadelige effecten heeft voor grote groepen patiënten. De voorzieningenrechter gaat er in het kader van dit kort geding van uit dat beide producten in de hier relevante zin uitwisselbaar zijn.
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
4.De beslissing
[3349 / 1729]