ECLI:NL:RBROT:2025:12614

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/700924 / FA RK 25-4329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing met minderjarigen en hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2025 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen en de vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw naar [plaatsnaam 1]. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen en om toestemming te verlenen voor de verhuizing. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.M. Wigman, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen en om de vrouw te verbieden met de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] te verhuizen. De rechtbank heeft de procedure op 23 september 2025 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen objectieve noodzaak heeft aangetoond voor de verhuizing naar [plaatsnaam 1] en dat de belangen van de minderjarigen het meest gebaat zijn bij behoud van hun netwerk in [plaatsnaam 2]. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw afgewezen en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn, met een zorgregeling waarbij de minderjarigen bij de vrouw verblijven zoals omschreven in de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/700924 / FA RK 25-4329
Beschikking van 21 oktober 2025 over vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW, het gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam ,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam 2] ,
advocaat mr. J.M. Wigman te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 5 juni 2025;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 15 september 2025;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 18 september 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 september 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam -Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten pleitnotities overgelegd.
1.4.
De oudste minderjarige is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier geen gebruik van gemaakt.
1.5.
Zoals afgesproken op de mondelinge behandeling is namens de man nog een nader bericht ingekomen, gedateerd 6 oktober 2025.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw zijn geboren de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3.
De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarigen.

3.De beoordeling

3.1.
Buiten beschouwing laten door man geschreven reactie
3.1.1.
Van de man is ook ingekomen een bericht met bijlage van 22 september 2025, dat inhoudt een reactie die de man zelf heeft geschreven. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
3.1.2.
Naast dat dit stuk buiten de toegestane termijn is overgelegd, bepaalt artikel 79 lid 2 Rv dat alleen in kantonzaken in persoon kan worden geprocedeerd. In alle andere zaken wordt de procedure gevoerd door een advocaat. De verplichte procesvertegenwoordiging strekt er onder meer toe de rechter in staat te stellen zijn taak op adequate wijze uit te oefenen, door te verzekeren dat de zaak wordt behandeld en gepresenteerd door gekwalificeerde raadslieden, die in staat zijn een duidelijke en rechtens relevante uiteenzetting te geven van het standpunt van de procespartij voor wie zij optreden. Dit betekent dat in een procedure waarvoor een verplichte procesvertegenwoordiging geldt, de schriftelijke stukken geschreven moeten worden door de advocaat en niet door de procespartij zelf, omdat dit laatste een efficiënte procedure niet ten goede komt. De rechtbank zal het dan ook de in bijlage van het bericht van de man van 22 september 2025 opgenomen reactie van de man buiten beschouwing laten.
3.2.
De verzoeken en de verweren
3.2.1.
De verzoeken van de vrouw zijn gedaan op het moment dat er gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] was en zij eenhoofdig gezag had over [minderjarige 2] . Inmiddels hebben partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] laten aantekenen. Voor zover de vrouw verzoeken voorwaardelijk heeft gedaan ten aanzien van [minderjarige 2] (namelijk: onder de voorwaarde dat het gezamenlijk gezag zou worden aangetekend), is die voorwaarde inmiddels vervuld. Dat betekent dat de rechtbank geen onderscheid zal maken tussen de minderjarigen, zowel wat betreft de beoordeling, als in de weergave van de verzoeken en standpunten van partijen.
3.2.2.
De vrouw verzoekt, zakelijk weergegeven:
  • de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar in [plaatsnaam 1] te bepalen, met voor zover nodig haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] ;
  • vaststelling van een regeling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) met de man van om het weekend, subsidiair twee van de drie weekenden, van vrijdag (uit school) tot zondag 18.00 uur en op roostervrije dagen, waarbij zij de minderjarigen naar de man brengt en haalt de kinderen als regeling geldt van om het weekend. Geldt de regeling van twee om de drie weekenden, dan brengt zij de minderjarigen en haalt hen halverwege weer op;
  • vaststelling van een vakantie- en bijzondere dagenregeling volgens onderdelen 43 en 44 van het verzoekschrift.
3.2.3.
Als zelfstandig voorwaardelijk verzoek, in het geval haar geen toestemming wordt verleend voor de verhuizing met de minderjarigen, verzoekt de vrouw:
  • te bepalen dat de minderjarigen twee van de drie weekenden bij haar (in [plaatsnaam 1] ) zullen verblijven van vrijdag (uit school) tot zondag 18.30 uur, waarbij zij de minderjarigen vrijdags uit school ophaalt en de man de minderjarigen op zondag bij haar in [plaatsnaam 1] ophaalt om 18.30 uur (na het eten);
  • te bepalen dat de minderjarigen tweederde deel van de schoolvakanties bij haar verblijven, overeenkomstig randnummer 49 van haar verweer op zelfstandig verzoek, te weten per schooljaar acht weken met haar en vier weken met de man, naast een verblijf van de minderjarigen bij haar op roostervrije dagen en op bijzondere dagen.
3.2.4.
De vrouw trekt haar verzoek om vervangende toestemming voor de inschrijving van de minderjarigen op haar adres in [plaatsnaam 1] , in. Verder trekt de vrouw in haar verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van de minderjarigen vanaf schooljaar 2025/2026 op [naam school] te [plaatsnaam 1] .
3.2.5.
De man voert gemotiveerd verweer tegen de verzoeken van de vrouw en vraagt deze af te wijzen. Als zelfstandige verzoeken vraagt hij:
I. te bepalen dat partijen samen het gezag over [minderjarige 2] uitoefenen;
II. te bepalen dat beide minderjarigen hun hoofdverblijf in [plaatsnaam 2] hebben en in dat kader te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem zal zijn en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn;
III. dat het de vrouw wordt verboden om met de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] , althans buiten [plaatsnaam 2] te verhuizen;
IV. te bepalen dat als de vrouw naar [plaatsnaam 1] verhuist, het hoofdverblijf van de minderjarigen per direct bij hem zal zijn.
V. als de vrouw in [plaatsnaam 2] blijft wonen, een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen van maandag tot woensdag naar school bij hem zijn, van woensdag vanuit school tot en met vrijdag bij de vrouw zijn en afwisselend een weekend per veertien dagen bij de ene dan wel de andere ouder van vrijdag tussen 17.00 uur en 18.00 uur (waarbij zij in de oneven weekenden bij hem zijn) en te bepalen dat het weekend aansluit bij de doordeweekse verdeling van de dagen;
VI. als de vrouw zonder de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] verhuist, dan een zorgregeling met de vrouw vast te stellen van een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur. De vrouw haalt en brengt de minderjarigen;
VII. als de vrouw met de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] verhuist, dan een zorgregeling met hem vast te stellen van een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur. De vrouw haalt en brengt de minderjarigen;
VIII. te bepalen dat de gebruikelijke schoolvakanties- en feestdagen bij helfte worden verdeeld.
3.2.6.
Het verzoek van de man de vrouw te verbieden voorbereidingshandelingen te treffen voor een verhuizing en/of de minderjarigen daar (in)direct bij te betrekken, heeft de man ingetrokken. Ook het verzoek gezamenlijk gezag te bepalen ten aanzien van [minderjarige 2] is ingetrokken, omdat partijen dat na de zitting zelf hebben geregeld.
3.2.7.
De vrouw:
  • verzoekt afwijzing van de verzoeken II. tot en met V. van de man;
  • verzoekt afwijzing van het verzoek VI. van de man, voor zover dit afwijkt van de zorgregeling zoals door haar omschreven in randnummer 49 van haar verweer op zelfstandig verzoek, met voor zover nodig het verzoek tot vaststelling van die zorgregeling, inclusief de door haar verzochte haal- en brengregeling;
  • refereert zich ten aanzien van het verzoek van de man onder VII., met uitzondering van de eindtijd op zondag, vast te stellen op 18.30 uur in plaats van 19.00 uur;
refereert zich ten aanzien van het verzoek van de man onder VIII. en met vaststelling van de verdeling volgens haar schema onder randnummer 43 van het verzoekschrift, met uitzondering van de herfstvakantie, omdat de man blijkens zijn verzoek geen gebruik wil maken van de geboden compensatieweek.
3.3.
Ingetrokken verzoeken
3.3.1.
De rechtbank wijst alle over en weer ingetrokken verzoeken af.
3.4.
Verblijfplaats en vervangende toestemming verhuizing
3.4.1.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.4.2.
Anders dan de vrouw voorstaat, past de rechtbank het besliskader toe dat van toepassing is bij een verhuizing met minderjarigen. De vrouw heeft in haar stellingen verwezen naar “vaste rechtspraak” waaruit zou volgen dat de zogeheten verhuiscriteria niet van toepassing zijn als het gaat om het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Daarbij verwees zij naar een conclusie van toenmalig A-G Lückers van 10 maart 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:312), waaruit dit zou volgen. De rechtbank constateert dat in die zaak het een geval betrof waarin de minderjarige al geruime tijd woonde bij de ouder die de hoofdverblijfplaats vroeg. De vergelijking gaat daarom ook niet op. Terzijde merkt de rechtbank op dat – zoals ook blijkt uit de conclusie – de toetsing van de hoofdverblijfplaats en de verhuiscriteria in de kern niet uiteen zullen lopen, omdat zij beide hun grondslag vinden in artikel 1:253a BW en het daarin genoemde belang van de minderjarige.
Het door de vrouw aangehaalde arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:2417) ziet op een niet-vergelijkbare situatie waarin partijen nooit als gezin hebben samengewoond en dat ook nooit van plan waren. Bovendien was het gezamenlijk gezag van hun enige kind pas na de verhuizing tot stand gekomen, terwijl hier over de oudste minderjarige allang gezamenlijk gezag bestond en partijen in de veronderstelling verkeerden dat dit automatisch ook voor de jongste minderjarige het geval was.
3.4.3.
In de onderhavige zaak gaat het om een verhuizing van de vrouw met de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] , waarbij die verhuizing ingrijpende gevolgen heeft voor de mate van contact tussen de man met de minderjarigen. De rechtbank ziet hierin aanleiding in deze zaak de hierna te noemen verhuiscriteria toe te passen.
3.4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw het recht heeft om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen en te wonen waar zij wil. De vrijheid van de vrouw vindt haar beperking in het feit dat zij samen met de man het ouderlijk gezag over de minderjarigen uitoefent. Dat betekent dat de vrouw vooraf toestemming nodig heeft van de man om met de minderjarigen te verhuizen.
3.4.5.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kan onder meer de noodzaak om te verhuizen betrokken worden, de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen en de continuïteit van de zorg.
De noodzaak om te verhuizen
3.4.6.
De vrouw voert samengevat het volgende aan.
3.4.6.1. De vrouw heeft altijd voor de minderjarigen heeft gezorgd, zowel tijdens als na de relatie van partijen. Haar werkschema is ook aangepast op de zorg voor de minderjarigen.
3.4.6.2. Met het eindigen van de relatie van partijen heeft zij haar werk nodig om zich financieel staande te kunnen houden. Daarvoor is belangrijk dat zij haar nieuwe functie in [plaatsnaam 3] behoudt. De vrouw werkte eerst in [plaatsnaam 2] , maar zij kreeg van haar werkgever een nieuwe functie in [plaatsnaam 3] aangeboden. De nader te bepalen startdatum van die functie stond gepland in het tweede of derde kwartaal van 2025. Voor haar nieuwe functie moet zij op kantoor in [plaatsnaam 3] aanwezig zijn en de invulling van die functie maakt dat thuiswerken niet mogelijk is.
3.4.6.3. De vrouw heeft er van tevoren niet over had nagedacht of die functie vanuit [plaatsnaam 2] haalbaar was, omdat zij binnen het gezin van partijen geen kostwinner was. De vrouw voorziet dat het vanuit [plaatsnaam 2] niet gaat lukken om de minderjarigen de zorg te bieden die zij van haar gewend zijn. Wonen in [plaatsnaam 1] scheelt haar meer dan een uur reistijd naar haar werk. Dan kan zij de minderjarigen naar school brengen en ophalen en de zorg voor de minderjarigen voortzetten zoals zij van haar gewend zijn. In [plaatsnaam 1] heeft zij ook een vangnet van vrienden en familie die bij ziekte van de minderjarigen of onverwachte gebeurtenissen kunnen bijspringen. Dat vangnet helpt haar om zich staande te kunnen houden. In [plaatsnaam 2] heeft zij enkel haar ex-schoonfamilie als sociaal vangnet.
3.4.6.4. De man werkt meer dan voltijds en hij kan door de aard van zijn werk, de locatie van zijn werk in Amsterdam en de (soms plotselinge) buitenlandbezoeken voor zijn werk of andere dringende afspraken, bij ziekte of een onverwachte situatie de minderjarigen niet opvangen. De minderjarigen zijn eraan gewend dat zij het grootste deel van de zorg op zich neemt en dat kan gehandhaafd blijven als de minderjarigen met haar naar [plaatsnaam 1] verhuizen.
3.4.6.5. De man zal bij de zorgtaken meer een beroep moeten doen op derden, zoals een vaste oppas die hij op de maandag inzet. Dat is niet in het belang van de minderjarigen. De minderjarigen zijn ook gewend aan [plaatsnaam 1] , omdat de vrouw daar familie en vrienden heeft en zij in het verleden regelmatig met de minderjarigen in [plaatsnaam 1] verbleef. Verder is het woningaanbod in [plaatsnaam 1] voor wat betreft prijs en ruimte beter voor een gezin.
3.4.6.6. Tot slot geeft de vrouw aan hoe dan ook naar [plaatsnaam 1] te zullen verhuizen/in [plaatsnaam 1] te blijven wonen, vanwege haar baan in [plaatsnaam 3]. Dat is de enige vastigheid die zij nog heeft en zij heeft die baan nodig. Zij heeft gezocht naar een baan dichterbij in het vastgoed waar zij in werkzaam is, maar in die branche zijn geen parttime banen.
3.4.7.
De man voert samengevat het volgende aan.
3.4.7.1. Het netwerk van de vrouw in [plaatsnaam 1] levert geen noodzaak voor een verhuizing op. In [plaatsnaam 2] is een stabiel sociaal netwerk, ook voor de vrouw, bestaande uit zijn ouders, broer en schoonzus. Zij zijn bereid de vrouw met de minderjarigen te helpen, ondanks dat de relatie tussen partijen is geëindigd. Verder hebben partijen in [plaatsnaam 2] twee dagen in de week een vaste oppas, die flexibel is.
3.4.7.2. Met betrekking tot de baan van de vrouw in [plaatsnaam 3] had zij vóór het einde van de relatie van partijen die baan geaccepteerd. De vrouw was dus bereid de reistijd voor het woon-werkverkeer van [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 3] te accepteren. Bovendien is de reistijd van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 3] niet zodanig, dat dit een noodzaak tot verhuizing oplevert. Verder betwist de man de stelling van de vrouw dat hij tijdens de relatie een minder groot aandeel in de zorgtaken had.
3.4.8.
De raad heeft geen concreet advies gegeven over de verhuizing naar [plaatsnaam 1] . De raad heeft aangegeven dat het voor kinderen fijn is als hun ouders na het uiteengaan bij elkaar in de buurt blijven wonen. Met de keus van de man om in [plaatsnaam 2] te blijven wonen en van de vrouw om in [plaatsnaam 1] te gaan wonen, zijn het de minderjarigen die last van de situatie gaan krijgen. Met het ouder worden gaan de minderjarigen in de weekenden eigen (sociale) activiteiten ontwikkelen en dit zal ten koste gaan van de uitvoering van de zorgregeling met de andere ouder. Dit leidt tot loyaliteitsproblemen bij de minderjarigen. De raad adviseert partijen om niet negatief over de andere ouder te spreken. Welke keuze in de onderhavige zaak ook wordt gemaakt, is de uitkomst niet prettig voor de minderjarigen. De raad adviseert partijen om geen strijd te voeren over de beslissing, maar dat zij moeten samenwerken en het goed voor de minderjarigen regelen.
3.4.9.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.4.10.
De keuze van de vrouw in [plaatsnaam 1] te blijven wonen en de keuze van de man in [plaatsnaam 2] te blijven, zijn op dit moment vaststaande gegevens. Geen van partijen wil op dit punt bewegen en geen van partijen verlangt de terugverhuizing van de ander. Daarmee wordt de rechtbank voor het voldongen feit gesteld dat de ouders op grote afstand van elkaar (blijven) wonen en de minderjarigen daar blijvend de nadelige gevolgen van zullen ondervinden. Dat is jammer, want zo kent de zaak uiteindelijk alleen maar verliezers en de grootste verliezers zijn de minderjarigen, die hun leven op de kop zien worden gegooid door de keuzes van hun ouders.
3.4.11.
De rechtbank heeft geen andere keuze dan de knoop door te hakken welke ouder verder op afstand komt te staan. Daartoe zal eerste de noodzaak voor de verhuizing worden beoordeeld en daarna zal het belang van de kinderen in dat licht worden getoetst.
3.4.12.
De vrouw heeft niet aangetoond dat voor haar een objectieve noodzaak bestaat om met de minderjarigen te verhuizen naar [plaatsnaam 1] .
3.4.12.1. Het betoog dat haar functie in ’[plaatsnaam 3] dat vereist, wordt verworpen. Die functie heeft de vrouw al geaccepteerd toen partijen nog samen in [plaatsnaam 2] woonden en zij was ten volle bereid vanuit [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 3] te reizen. De rechtbank kan zich moeilijk voorstellen dat die keuze zo ondoordacht was als de vrouw doet voorkomen en houdt haar dus aan die keuze.
3.4.12.2. De noodzaak voor een verhuizing ziet de rechtbank evenmin in het vangnet in [plaatsnaam 1] . In [plaatsnaam 2] zijn opvangmogelijkheden voor de minderjarigen beschikbaar zoals voor- en naschoolse opvang, waar de minderjarigen al gebruik van maken. Ook hebben partijen in [plaatsnaam 2] een vaste oppas voor twee dagen in de week. Waarom dat geen probleem was toen partijen samenwoonden, maar nu wel een probleem zou zijn, ziet de rechtbank niet in. Verder heeft de vrouw niet gesteld of onderbouwd dat het onmogelijk is in de regio [plaatsnaam 2] een geschikte woning te vinden. Het gestelde verschil in woningaanbod is, wat daarvan ook zij, onvoldoende een noodzaak voor de verhuizing aan te nemen.
3.4.12.3. De rechtbank is van oordeel dat de minderjarigen het meest belang hebben bij behoud van hun netwerk in [plaatsnaam 2] . Zij zijn in [plaatsnaam 2] geboren en getogen en zij zijn geworteld in [plaatsnaam 2] . De minderjarigen gaan in [plaatsnaam 2] naar school en hebben familie en vriendjes in [plaatsnaam 2] . De stelling van de vrouw dat de man door zijn drukke werkzaamheden onvoldoende in staat is de zorg voor de minderjarigen op zich te nemen, deelt de rechtbank niet. De man is bij de co-ouderschapsregeling tot nu toe in staat gebleken de zorg voor de minderjarigen op zich te nemen.
3.4.12.4. De vrouw heeft erop gewezen dat er ook een sociaal netwerk is in [plaatsnaam 1] , onder andere bestaande uit bevriende gezinnen waarmee vakanties (kunnen) worden gedeeld. Dat moge zo zijn, maar dat netwerk is niet van dezelfde waarde als het dagelijks netwerk in [plaatsnaam 2] , zoals dat hiervoor is beschreven. Bovendien staat een verblijf in [plaatsnaam 2] niet in de weg aan het voortzetten van gedeelde vakanties. Immers, dat was voorheen ook al mogelijk toen partijen in [plaatsnaam 2] woonden.
3.4.13.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, is een verhuizing naar [plaatsnaam 1] dan ook niet in het belang van de minderjarigen. Er is voor de vrouw geen noodzaak om te verhuizen. Het verzoek van de vrouw om de verblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen en om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] , wijst de rechtbank af.
3.5.
Verblijfplaats
3.5.1.
De man verzoekt als zelfstandig verzoek te bepalen dat beide minderjarigen hun hoofdverblijfplaats in [plaatsnaam 2] hebben en te bepalen dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf bij hem heeft en [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw, ervan uitgaande dat de vrouw in [plaatsnaam 2] woont. Als de vrouw naar [plaatsnaam 1] verhuist (de rechtbank begrijpt dat de man hier ook bedoelt: of in [plaatsnaam 1] blijft wonen), verzoekt de man het hoofdverblijf van beide minderjarigen bij hem te bepalen.
3.5.2.
De rechtbank verwijst naar wat zij hierboven heeft geoordeeld over de verhuizing van de vrouw. Daaruit volgt dat het verzoek tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man moet worden toegewezen.
3.6.
Zorgregeling
3.6.1.
In het geval de vrouw zonder de minderjarigen naar [plaatsnaam 1] verhuist, verzoekt de man als zelfstandig verzoek een zorgregeling vast te stellen, waarbij de minderjarigen een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarigen haalt en brengt en dat de gebruikelijke schoolvakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
3.6.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van het verzoek van de man, voor zover dit afwijkt van de door haar in onderdeel 49 van haar verweer op zelfstandig verzoek voorgestelde zorgregeling, inclusief de door haar verzochte haal- en brengregeling. Dit houdt in twee van de drie weekenden bij haar, van vrijdag (uit school) tot zondag 18.30 uur, waarbij zij de minderjarigen vrijdags uit school ophaalt en de man de minderjarigen op zondag (na het eten) bij haar in [plaatsnaam 1] ophaalt.
3.6.3.
Voor wat betreft de vakantie- en feestdagenregeling refereert zij zich en met vaststelling van de verdeling volgens het schema van onderdeel 43 van haar verzoekschrift, met uitzondering van de herfstvakantie. Dit omdat de man de minderjarigen dan niet bij zich wil hebben. Concreet houdt dit in tweederde deel van alle schoolvakanties (op jaarbasis acht weken bij haar en vier weken bij de man) en tijdens roostervrije dagen en op bijzondere dagen, voor zover deze op haar weekenden aansluiten.
3.6.4.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij vindt een zorgregeling van twee weekenden per maand bij de vrouw en één weekend per maand bij hem, niet in het belang van de minderjarigen, omdat de minderjarigen door de reisafstand dan te lang in de auto zitten. De man vindt een zorgregeling met de vrouw van twee weekenden per maand meer in het belang van de minderjarigen. De vakanties wil hij in onderling overleg afspreken. Vastlegging ervan is wat hem betreft niet nodig.
3.6.5.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.6.6.
Een zorgregeling waarbij de minderjarigen twee van de drie weekenden bij de vrouw verblijven, is in het belang van de minderjarigen. De reistijd is een onvoldoende zwaarwegend argument het verzoek van de vrouw niet toe te wijzen.
3.6.7.
Over het halen en brengen van de minderjarigen is uitgangspunt dat dit tussen de ouders wordt verdeeld. De rechtbank ziet geen reden van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de vrouw toe dat zij de minderjarigen op vrijdag uit school ophaalt en dat de man de minderjarigen op zondag na het eten bij haar in [plaatsnaam 1] ophaalt.
3.6.8.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in staat zullen zijn om afspraken te maken over de vakanties; de vrouw heeft die stelling van de man niet betwist. Rekening houdend met het beperkte aantal vakantiedagen van de man en het feit dat hij de minderjarigen buiten de vakanties meer bij zich heeft dan de vrouw, bepaalt de rechtbank dat acht van de twaalf weken schoolvakantie bij de vrouw worden doorgebracht en de overige weken bij de man. Het is aan partijen om deze weken in onderling overleg af te spreken. Op roostervrije dagen zijn de minderjarigen bij de vrouw en ook op feestdagen die voorafgaan of volgen op een weekend dat de minderjarigen volgens de zorgregeling bij de vrouw zijn.
3.7.
Proceskosten
3.7.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn;
4.2.
stelt vast dat de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vrouw zullen zijn zoals omschreven in rechtsoverwegingen 3.6.6 tot en met 3.6.8;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, voorzitter en (kinder)rechter, mr. drs. J. van den Bos en mr. I.J. Pieters, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E.M. Brito, griffier, op 21 oktober 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.