ECLI:NL:RBROT:2025:12635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
11458510 CV EXPL 24-32304
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en geschil over meerwerk en specificatie van extra uren

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. I.M. de Groot, en [gedaagde] B.V., vertegenwoordigd door [directeur]. De zaak betreft een overeenkomst voor het op maat maken en plaatsen van interieuronderdelen door [eiser] voor de nieuwe vestiging van [gedaagde]. [eiser] heeft een eindfactuur van € 12.732,11 inclusief btw ingediend, waarvan een deel betrekking heeft op meerwerk. De partijen zijn het oneens over de betaling van dit meerwerk. In een tussenvonnis van 18 juli 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] in principe gehouden is om meerwerkkosten te betalen, maar alleen voor zover deze kosten voortvloeien uit extra werkzaamheden die het gevolg zijn van fouten van een andere aannemer.

In de verdere beoordeling heeft de kantonrechter vastgesteld dat [eiser] de extra gewerkte uren onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het in rekening gebrachte bedrag aan extra uren van € 9.589,25 niet toewijsbaar is. Wel is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 2.782,85 aan meerwerkkosten, die voortvloeien uit eerder toegewezen kosten voor extra CNC en plaatmateriaal, een glazen bak en een logo. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 403,29 aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente over de hoofdsom. De proceskosten zijn begroot op € 1.319,22, die voor rekening van [gedaagde] komen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11458510 CV EXPL 24-32304
datum uitspraak: 17 oktober 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] , die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [plaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. I.M. de Groot,
tegen
[gedaagde] B.V.,
vestigingsplaats: [plaats 2] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [directeur] (directeur).
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 18 juli 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van [eiser] , met één bijlage;
  • de akte van [gedaagde] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten op basis waarvan [eiser] heeft zorggedragen voor het op maat maken van en plaatsen van interieuronderdelen ten behoeve van de nieuwe vestiging van [gedaagde] in [plaats 3] . [eiser] heeft in zijn eindfactuur een totaalbedrag van € 12.732,11 inclusief btw bij [gedaagde] in rekening gebracht. Dat bedrag ziet volgens [eiser] op door hem verricht meerwerk. Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] voor dat meerwerk moet betalen. In het tussenvonnis van 18 juli 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] meerwerkkosten bij [gedaagde] in rekening mag brengen, maar slechts voor zover die meerwerkkosten zien op de extra werkzaamheden van [eiser] die daadwerkelijk en in redelijkheid het gevolg zijn van de door de andere aannemer – die werkzaamheden in de vestiging van [gedaagde] heeft uitgevoerd vóórdat [eiser] met zijn werkzaamheden is begonnen – gemaakte fouten.
2.2.
In het tussenvonnis is al geoordeeld dat [gedaagde] in elk geval de kosten van extra CNC en plaatmateriaal (€ 1.210,- inclusief btw), de glazen bak (€ 579,44 inclusief btw) en het logo (€ 993,41 inclusief btw) aan [eiser] moet betalen. Voor wat betreft de in rekening gebrachte ‘extra uren’ is [eiser] in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten en nader inzicht te geven in de totale uren die gewerkt zijn op basis van de in de offerte opgenomen werkzaamheden en de totale gewerkte extra uren, die buiten het kader van de offerte vallen, waarbij [eiser] ten aanzien van die totale gewerkte extra uren nader moest specificeren en onderbouwen welke extra uren daadwerkelijk en in redelijkheid het gevolg zijn van omstandigheden die in de risicosfeer van [gedaagde] liggen, waaronder in het bijzonder begrepen de door de andere aannemer gemaakte fouten.
[eiser] heeft de in rekening gebrachte extra uren onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd
2.3.
Om nader inzicht te geven in de totale gewerkte extra uren, die buiten het kader van de offerte vallen, heeft [eiser] gesteld dat het daarbij gaat om 78 extra uren aan werkzaamheden met betrekking tot de counter en 73,5 extra uren met betrekking tot het zitelement (met plantenbak), oftewel in totaal 151,5 uren. Dat aantal wijkt echter af van het aantal extra uren dat [eiser] bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht in de eindfactuur van 3 januari 2024, te weten 158,5 uren. [eiser] heeft geen verklaring voor dat verschil gegeven.
2.4.
[eiser] heeft in zijn akte toegelicht hoe de genoemde 78 extra uren voor de counter en 73,5 extra uren voor het zitelement zijn opgebouwd. Ter onderbouwing van die uitleg heeft hij verwezen naar de urenspecificaties, die door hem al bij dagvaarding zijn overgelegd. In het tussenvonnis was echter al overwogen dat uit die specificaties de door [eiser] genoemde extra uren niet kunnen worden afgeleid. Ook met hetgeen [eiser] in zijn akte heeft uiteengezet kan de kantonrechter de genoemde 78 en 73,5 extra uren op geen enkele manier uit de urenspecificaties herleiden. De bij dagvaarding overgelegde urenspecificaties zijn daarvoor te summier en onduidelijk, in die zin dat daaruit niet kan worden opgemaakt om welke werkzaamheden het precies gaat. Bovendien is in die specificaties ook geen onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden die binnen het kader van de offerte vallen en werkzaamheden die als meerwerk gelden. [eiser] heeft de urenspecificaties ook in zijn akte niet nader toegelicht. Dat had wel op zijn weg gelegen, zeker nu die specificaties de basis vormen voor het bestaan van de door [eiser] gestelde extra uren aan werkzaamheden.
2.5.
Op grond van het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] de totale extra gewerkte uren, die buiten het kader van de offerte vallen, onvoldoende heeft gespecificeerd. Het ontbreken van een deugdelijke specificatie van de totale extra uren kan daarnaast niet tot een andere conclusie leiden dan dat [eiser] er ook niet in is geslaagd te onderbouwen welke extra uren aan werkzaamheden daadwerkelijk en in redelijkheid het gevolg zijn van omstandigheden die in de risicosfeer van [gedaagde] liggen. De enkele toelichting op die werkzaamheden in de akte van [eiser] is daarvoor onvoldoende, nu deze toelichting geen steun vindt in de overgelegde urenspecificaties.
2.6.
Omdat [eiser] de totale gewerkte extra uren onvoldoende heeft gespecificeerd en evenmin heeft onderbouwd welke extra uren het gevolg zijn van omstandigheden die voor rekening van [gedaagde] komen, is het in rekening gebrachte bedrag aan extra uren van in totaal € 9.589,25 niet toewijsbaar. Dat deel van de eis van [eiser] wordt daarom afgewezen.
[gedaagde] moet in totaal € 2.782,85 inclusief btw aan meerwerkkosten aan [eiser] betalen
2.7.
In het tussenvonnis van 18 juli 2025 is geoordeeld dat [gedaagde] de kosten van extra CNC en plaatmateriaal, de glazen bak en het logo aan [eiser] moet betalen. Dat is in totaal een bedrag van € 2.782,85. [gedaagde] wordt veroordeeld dat bedrag aan [eiser] te betalen.
2.8.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] gehouden is de factuur van 3 januari 2024 te betalen wordt afgewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat [gedaagde] slechts een deel van die factuur moet betalen. Omdat [gedaagde] al wordt veroordeeld tot betaling van het deel van de factuur dat hij wél verschuldigd is, valt bovendien niet in te zien welk belang [eiser] nog heeft bij die verklaring voor recht. [eiser] heeft dat belang ook niet toegelicht.
2.9.
Omdat de primaire eisen van [eiser] (deels) worden toegewezen komt de kantonrechter niet meer toe aan de subsidiair ingestelde eisen van [eiser] , zodat die verder onbesproken kunnen blijven.
[gedaagde] moet € 403,29 aan buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.10.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Vooropgesteld wordt dat, als bij een handelstransactie - waarvan hier sprake is - de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, de schuldenaar de volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten genormeerde vergoeding is verschuldigd, ongeacht de aard en de omvang van de incassohandelingen [1] .
2.11.
Omdat [gedaagde] niet heeft betwist dat zij de door [eiser] overgelegde aanmaningen heeft ontvangen en uit niets blijkt dat [eiser] niet in redelijkheid tot die incassohandelingen heeft kunnen overgaan is [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Uitgaande van het toegewezen bedrag aan hoofdsom heeft [eiser] , volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, recht op een vergoeding van
€ 403,29, zodat [gedaagde] zal worden veroordeeld dat bedrag aan [eiser] te betalen.
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente over de hoofdsom betalen
2.12.
De wettelijke handelsrente over de hoofdsom wordt toegewezen, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet € 1.319,22 aan proceskosten betalen
2.13.
Hoewel van de totale eis van [eiser] slechts een beperkt deel wordt toegewezen, kan niet gezegd worden dat hij ten onrechte tot dagvaarding is overgegaan, zodat de proceskosten voor rekening van [gedaagde] komen. De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 115,22 aan dagvaardingskosten, € 257,- aan griffierecht, € 812,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.319,22. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De hoogte van het griffierecht past bij het deel van de eis dat is toegewezen. Het bedrag dat [eiser] meer aan griffierecht heeft betaald hoeft [gedaagde] niet te betalen, omdat dat is gebaseerd op het deel van de eis dat is afgewezen. Die kosten waren dus onnodig.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen nadat dit vonnis is betekend aan [eiser] te betalen € 2.782,85 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 18 januari 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen nadat dit vonnis is betekend aan [eiser] te betalen € 403,29 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.319,22;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405