In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2025, met zaaknummer ROT 24/2376, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend tegen een agrarisch bedrijf, [maatschap], dat zich aan de toegangsweg van zijn perceel bevindt. Het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden had dit verzoek afgewezen, omdat het college meende dat het niet meer mogelijk was om de overtredingen vast te stellen. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat hij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar en dat het college geen begin van bewijs had mogen verlangen voor de gestelde overtredingen. De rechtbank oordeelde dat eiser inderdaad niet in de gelegenheid was gesteld om fysiek te worden gehoord, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de geluidshinder die het agrarisch bedrijf mogelijk veroorzaakte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser fysiek gehoord moet worden. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eiser niet had onderbouwd waaruit de geleden schade bestond. De rechtbank bepaalde dat het college het griffierecht aan eiser moest vergoeden.