ECLI:NL:RBROT:2025:12668

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/3881
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om toekenning van een dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam behandeld. Eiser had op 29 mei 2024 een verzoek om informatie ingediend over het beleid inzake gelijke kansen voor zelfstandig ondernemers. Dit verzoek werd door verweerder niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd, waardoor er geen verplichting bestond om een besluit te nemen. Eiser had op 4 september 2024 verweerder in gebreke gesteld met een verzoek om toekenning van een dwangsom, maar dit werd afgewezen omdat er geen sprake was van een aanvraag. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft besloten dat er geen dwangsom verschuldigd is, aangezien het verzoek om informatie geen aanvraag was. De rechtbank herhaalt dat bij toekomstige soortgelijke zaken misbruik van recht zal worden aangenomen, en het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de kosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 7 mei 2025.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft op 29 mei 2024 bij een afdeling van de gemeente Rotterdam, namelijk het Regionaal Bureau Zelfstandigen (RBZ), een verzoek om informatie ingediend over het gevoerde beleid in het kader van gelijke kansen voor zelfstandig ondernemers.
2.1.
Op 4 september 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld door middel van het 'Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen'. Met dit formulier heeft eiser verweerder erop gewezen dat verweerder, wanneer hij niet binnen twee weken alsnog een besluit neemt, aan eiser een dwangsom verschuldigd is.
2.2.
Met het primaire besluit van 19 februari 2025 heeft verweerder de ingebrekestelling (de rechtbank begrijpt: het verzoek om toekenning van een dwangsom) afgewezen. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat de brief van eiser geen verzoek is om een besluit (op grond van de Awb) te nemen. Om die reden is RBZ / de gemeente Rotterdam volgens verweerder niet gehouden om een besluit te nemen en ook niet in gebreke tijdig te beslissen.
2.3.
Eiser heeft hiertegen op 25 februari 2025 bezwaar gemaakt. Volgens eiser is het evident dat er beleid moet zijn voor burgers om te onderzoeken wat er in de gemeenschap gebeurt of in ieder geval waar rechten kunnen worden verkregen of anderszins. In dit opzicht is het verzoek om een beleidsregel en de handhaving daarvan een rechtshandeling die een rechtsgevolg moet hebben. Het uitsluiten van aanvragen die bij wet duidelijk zijn geformuleerd van de verwerking, is volgens eiser in strijd met de dwingende rechtsmacht. Dit is door internationale verdragen bekrachtigd en moet een graadmeter in de samenleving zijn.
2.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser heeft verzocht om informatie over het gevoerde beleid in het kader van gelijke kansen voor zelfstandig ondernemers. Dit verzoek wordt niet aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat het geen verzoek is om een besluit te nemen. Beleidsregels zijn openbaar en eiser kan die vinden via de website van de gemeente. Er kan daarom geen sprake zijn van een publiekrechtelijke rechtshandeling naar aanleiding van zijn verzoek. Nu er geen sprake was van een aanvraag, is er ook geen sprake van niet tijdig beslissen. Er is terecht en op goede gronden besloten dat aan eiser geen dwangsom is verschuldigd.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser betoogt in beroep dat verweerder zich beroept op de interpretatie dat er geen besluit hoeft te worden genomen als het een verzoek betreft en geen aanvraag. Dat is in strijd zijn met de Grondwet en de Awb. Eiser is van mening dat er altijd een besluit moet worden genomen. Het argument dat geen besluit hoeft te worden genomen, staat ook niet expliciet in de wet en is een eigen interpretatie van verweerder. Nu er geen beslissing is genomen, kan het beroep van eiser niet anders dan gegrond worden verklaard. Daar is de ingebrekestelling immers in beginsel voor bedoeld.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser kennelijk meent, verweerder niet heeft geweigerd om een besluit te nemen. Met het primaire besluit is het verzoek om toekenning van een dwangsom namelijk afgewezen. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen die afwijzing ongegrond verklaard. De afwijzing en de ongegrondverklaring zijn beide besluiten in de zin van de Awb.
3.2.
Vervolgens is het de vraag of het verzoek tot toekenning van de bestuurlijke dwangsom terecht is afgewezen. Daarvoor is van belang dat eiser verweerder niet heeft gevraagd om een besluit te nemen. Eiser heeft in zijn brief van 29 mei 2024 namelijk alleen verzocht om informatie:
“(…) Ik durf te zeggen dat de gemeente Rotterdam genoeg doet om antidiscriminatie aan te pakken, maar niets om pro-zwart beleid te implementeren.
Om bovenstaand vermoeden te verhelderen, wil ik graag een verzoek indienen om informatie over het gevoerde beleid in het kader van gelijke kansen voor zelfstandig ondernemers. (…)”
Zo’n verzoek om informatie kan niet worden gezien als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Om die reden bestond er voor verweerder geen verplichting om een besluit in de zin van 1:3, eerste lid, van de Awb te nemen. Verweerder heeft het verzoek om toekenning van de bestuurlijke dwangsom dan ook terecht afgewezen, omdat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in dit geval niet van toepassing is.
3.3.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat eiser bij uitspraak van 11 september 2025 (ECLI:NL:RBROT:2025:10993) op het volgende is gewezen:
“4. Eiser heeft inmiddels een aantal keer beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een dwangsom waarbij zijn verzoek aan verweerder onduidelijk was en geoordeeld is dat er geen sprake was van een aanvraag.[…] (…) De rechtbank zal bij eventuele volgende soortgelijke zaken misbruik van recht aannemen en het beroep niet-ontvankelijk verklaren.”
3.4.
In die uitspraak van 11 september 2025 heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank van 28 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:2639, 16 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4483 en 16 juli 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:8380, waarin vergelijkbare situaties speelden. Dit zijn allemaal zaken van eiser waarin hij procedeert, terwijl hij geen aanvraag in de zin van de Awb heeft ingediend. Verder is de rechtbank ambtshalve bekend met de niet gepubliceerde uitspraken van 25 februari 2025 in de zaken ROT 23/6109 V en ROT 24/2337 V en van 31 oktober 2024 in zaak ROT 24/5258, waarin het ging om vergelijkbare situaties.
3.5.
Omdat dit beroep is ingediend vóór 11 september 2025 zal de rechtbank in deze zaak nog geen misbruik van recht aannemen en het beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank herhaalt echter wel expliciet de waarschuwing uit de uitspraak van 11 september 2025: bij eventuele volgende soortgelijke zaken zal de rechtbank misbruik van recht aannemen en het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag tot toekenning van de bestuurlijke dwangsom terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
De griffier is verhinderd de uitspraakte tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.