ECLI:NL:RBROT:2025:12700

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/3380
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitbetaling WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WW-uitkering. Eiser, werkzaam als slaapwacht bij een zorgaanbieder, werd op 21 november 2024 op staande voet ontslagen na meldingen van ongepast gedrag. Het UWV weigerde de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), stellende dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte was ontslagen en dat er geen sprake was van verwijtbaarheid. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat er een dringende reden voor het ontslag was en dat eiser hiervan een verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten zoals vermeld in de ontslagbrief en de verklaringen van betrokkenen. Eiser had zich niet gehouden aan de gedragsregels en had grensoverschrijdend gedrag vertoond, wat leidde tot de conclusie dat het UWV de uitkering terecht had geweigerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3380

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. E.J.M. van Daalhuizen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigden: L. Veenman en mr. T. Rook).

Samenvatting

De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV terecht heeft geweigerd de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan eiser uit te betalen omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV op goede gronden het standpunt ingenomen dat een dringende reden ten grondslag ligt aan het ontslag van eiser en dat eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt.

Procesverloop

Met het besluit van 5 december 2024 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser een WW-uitkering toegekend, maar geweigerd deze uit te betalen.
Met het besluit van 7 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2025 in het kader van de pilot Wijkrechtspraak op Zuid op de locatie ‘Huis van de Wijk’ aan de Hillevliet 90 te Rotterdam. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het UWV.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser was sinds 20 januari 2024 werkzaam als slaapwacht bij [zorgaanbieder] ( [zorgaanbieder] ) op een locatie voor jeugdzorg. Eiser is op 18 november 2024 op non-actief gezet, naar aanleiding van meldingen van ouders van twee jeugdigen die op dat moment op de betreffende locatie verbleven. Naar aanleiding van deze meldingen is nader onderzoek gedaan, waarbij gesprekken zijn gevoerd met deze ouders, verschillende jeugdigen en een mentor van één van deze jeugdigen. Eiser is per 21 november 2024 op staande voet ontslagen. Vervolgens heeft eiser een aanvraag om een WW-uitkering ingediend.
1.1.
Het UWV heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiser weliswaar recht heeft op een WW-uitkering, maar dat het UWV niet overgaat tot uitbetaling van de uitkering omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd.

Standpunt eiser

2. Eiser voert in beroep aan dat het UWV ten onrechte heeft aangenomen dat hij verwijtbaar werkloos is geworden en dat hij daarom geen recht op een WW-uitkering heeft. Hij is het niet eens met de gang van zaken rondom het gesprek van 21 november 2024 over zijn ontslag bij [zorgaanbieder] . Hij heeft zich voor dit gesprek ziekgemeld omdat hij het gesprek samen met een vertrouwenspersoon wilde voeren en deze vertrouwenspersoon niet op 21 november 2024 beschikbaar was. Eiser is verder van mening dat er ten aanzien van hem geen sprake is geweest van ongepast gedrag richting een jeugdige bij [zorgaanbieder] , zoals [zorgaanbieder] heeft gesteld in haar brief van 22 november 2024. Eiser heeft geen appjes of e-mailberichten aan een jeugdige verzonden van seksuele aard. Eiser heeft in 2023 een jeugdige een ring geven en andere jeugdigen chocola. Ook heeft hij twee keer een sigaret gegeven aan jeugdigen, maar op dat moment waren er geen gedragsregels. Eiser is daarnaast van mening dat hij verward is met een andere slaapwacht, die feiten heeft gepleegd welke een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Het had volgens eiser op de weg van [zorgaanbieder] gelegen als onderdeel van de zorgplicht van de werkgever om de richtlijn en de gedragscode [1] onder zijn aandacht te brengen.

Wettelijk kader

3. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de WW is bepaald dat een werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
In artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van de WW, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
3.1.
Op grond van artikel 7:678, eerste lid, van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677, eerste lid, van het BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.2.
Over de toepassing van de artikelen 24 en 27 van de WW heeft het UWV beleidsregels opgesteld, de zogeheten “Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006” (hierna: de Beleidsregels). Ingevolge de toelichting bij paragraaf 1 van de Beleidsregels zal het UWV bij elk einde van een dienstbetrekking vaststellen of het initiatief tot die beëindiging van de werkgever of van de werknemer is gekomen. Als dat initiatief bij de werkgever ligt, wordt onderzocht of er een arbeidsrechtelijke dringende reden voor de werkgever aanwezig was om werknemer te ontslaan. Als wordt vastgesteld dat hiervan sprake was, en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt, is er sprake van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW. Elke andere situatie waarbij het einde van de dienstbetrekking op initiatief van de werkgever tot stand is gekomen, leidt niet tot verwijtbare werkloosheid, volgens de Beleidsregels.
3.3.
In de uitspraken van 7 november 2018 [2] heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) geoordeeld dat voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling plaats dient te vinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW vervolgens nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
3.4.
Uit vaste rechtspraak van de Raad [3] volgt dat het UWV gehouden is zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of een aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Dat brengt mee dat het UWV gehouden is zelfstandig te onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast moet het UWV na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren.

Beoordeling door de rechtbank

4. Ter beoordeling ligt voor of het UWV terecht heeft geweigerd de WW-uitkering aan eiser uit te betalen omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV op goede gronden het standpunt ingenomen dat sprake is van verwijtbare werkloosheid. In het bestreden besluit heeft het UWV gemotiveerd toegelicht welke feiten en omstandigheden hij bij zijn beoordeling heeft betrokken. Vervolgens is inzichtelijk gemaakt hoe het UWV op grond van deze feiten en omstandigheden heeft geoordeeld dat een dringende reden aan het ontslag ten grondslag ligt en dat eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.2.
Het UWV heeft naar aanleiding van eisers WW-aanvraag op 5 december 2024 telefonisch contact opgenomen met eiser en met [zorgaanbieder] en zich een eigen oordeel gevormd over de vraag of eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Het UWV heeft zich daarbij mede gebaseerd op de ontslagbrief van [zorgaanbieder] van 22 november 2024. In deze brief staan de feiten die [zorgaanbieder] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Uit deze brief blijkt dat eiser op de locatie verblijvende jeugdigen heeft toegestaan ’s nachts naar beneden te komen, dat hij sigaretten aan hen heeft uitgedeeld, dat hij hen chocolade heeft gegeven en dat hij aan één van deze jeugdigen een ring heeft gegeven en met haar grensoverschrijdend chatcontact heeft gehad. De feiten zoals weergegeven in de ontslagbrief van [zorgaanbieder] vinden op essentiële punten steun in de verklaringen van eiser zelf. Eiser erkent dat hij twee keer aan jeugdigen sigaretten heeft uitgedeeld, dat hij chocolade en een ring aan jeugdige(n) heeft gegeven en dat hij app-contact met jeugdigen heeft gehad, waarbij hij emoji’s van kuspoppetjes en hartjes gebruikte. De stelling van eiser dat hij geen seksuele berichten heeft verstuurd, volgt de rechtbank niet. In de ontslagbrief van [zorgaanbieder] staat vermeld dat eiser aan een jeugdige een seksueel bericht heeft geschreven met de bewoordingen: "ik droom vaak over u, hiervan krijg ik dan een", gevolgd door twee emoji's van een aapje met de handen voor de ogen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een concreet bericht, dat door verschillende jeugdigen is beschreven. De jeugdige die het bericht heeft ontvangen, heeft ook een screenshot van dit bericht aan haar mentor gestuurd. Deze jeugdige heeft daarbij verklaard dat eiser haar dit bericht heeft gestuurd, dat zij zich hierdoor onveilig heeft gevoeld en dat eiser vaker contact met haar onderhield via Whatsapp. De mentor van deze jeugdige heeft verklaard dat zij de Whatsapp-correspondentie tussen eiser en de jeugdige heeft gezien, waarbij zij zag dat lange berichten werden gestuurd met veel emoji’s van rode hartjes en kuspoppetjes. Gelet op deze feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, zijn redenen heeft voor het sturen van berichten met hartjes en kuspoppetjes, maakt niet dat geen sprake is van grensoverschrijdend gedrag of van ontoelaatbare gedragingen. Ook van een verwarring met een andere slaapwacht, zoals eiser stelt, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
4.3.
De hiervoor beschreven gedragingen passen niet bij de functie van slaapwacht, vooral niet in de verhouding tussen een slaapwacht en kwetsbare jeugdigen die in een locatie voor jeugdzorg verblijven en leveren een dringende reden op als bedoeld in artikel 7:678 van het BW. De verwijtbaarheid van de dringende reden voor het ontslag kan ook worden aangenomen. Dat eiser, zoals hij stelt, niet voldoende op de hoogte was van de richtlijnen die hij moest volgen als medewerker, volgt de rechtbank niet. Van een medewerker mag worden verwacht dat hij zelf de voor hem bestemde gedragscode en richtlijnen kent en doorneemt. Bovendien is aan eiser in elk geval op 7 november 2024 de gedragscode toegezonden en onder zijn aandacht gebracht. Ook voor de stelling van eiser dat [zorgaanbieder] naar een ontslag heeft toegewerkt, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten. De rechtbank weegt daarbij mee dat de meldingen die aanleiding gaven voor nader onderzoek, niet van de werkgever of van mede-collega’s zijn gekomen, maar van ouders van de jeugdigen. Dat eiser niet bij het gesprek van 21 november 2024 is geweest, leidt evenmin tot een ander oordeel. De feitelijke gang van zaken rondom het gesprek van 21 november 2024 had eiser bij een ontslagprocedure bij de kantonrechter aan de orde kunnen stellen. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat eisers aanwezigheid bij het gesprek tot een ander uitkomst had kunnen leiden.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft het UWV terecht geconcludeerd dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
5. Het beroep van eiser dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, volgt de rechtbank niet omdat eiser dit betoog niet nader heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is verder ook niet van strijd met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebleken. Voor zover eiser ter zitting een beroep op schending van de hoorplicht heeft gedaan, volgt de rechtbank dit niet. Eiser is naar aanleiding van zijn bezwaarschriften uitgenodigd op de hoorzitting die op 28 februari 2025 telefonisch heeft plaatsgevonden. Eiser heeft aan deze hoorzitting deelgenomen. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht geweigerd heeft de WW-uitkering uit te betalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De door [zorgaanbieder] in haar brief van 22 november 2024 genoemde richtlijn van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd en de eigen gedragscode.
2.Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3469 en ECLI:NL:CRVB:2018:3467.
3.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 21 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK2128 en 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387 en recenter van 6 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1284.