ECLI:NL:RBROT:2025:12759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
10/062212-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid na uitgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte heeft het slachtoffer, na een avond uit, samen met een vriend in zijn auto meegenomen naar een bosachtig gebied. Daar heeft hij het slachtoffer op de grond geduwd en haar aangerand door haar slip en (ontblote) vagina aan te raken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het DNA van de verdachte aan de binnenkant van de slip van het slachtoffer was aangetroffen, wat de verklaring van de verdachte over het helpen van het slachtoffer na het plassen ongeloofwaardig maakte. De rechtbank heeft ook de impact van de aanranding op het slachtoffer in overweging genomen en de verdachte's eerdere strafbare feiten en gebrek aan berouw meegewogen in de strafmaat. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen voor materiële en immateriële schade, waarbij de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/062212-25
Datum uitspraak: 25 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. N. Meijer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 3 september 2025.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verklaringen van de aangeefster zijn onbetrouwbaar, omdat zij wisselend en inconsistent heeft verklaard over de gebeurtenissen en de personen die het ten laste gelegde feit zouden hebben gepleegd. Ook zou zij onder invloed zijn geweest, wat mogelijk haar herinnering van de feiten heeft aangetast. Daar komt bij dat objectief steunbewijs ontbreekt. Dat het DNA van de verdachte is aangetroffen aan de binnenkant van de voorzijde van de slip van aangeefster, maakt dit niet anders. De verdachte heeft daarover immers verklaard dat hij haar heeft geholpen door haar slip omhoog te trekken nadat zij moest plassen. Gelet hierop is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te komen van het tenlastegelegde.
4.1.2.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat zij door een tweetal personen in een auto is meegenomen. Op enig moment is zij buiten de auto meegetrokken richting bosjes alwaar zij op de grond is geduwd en is aangerand. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring, nu deze verklaring op belangrijke onderdelen bevestiging vindt in de verklaring van de verdachte zelf en de uitkomsten van het DNA-onderzoek. Dat de aangeefster in haar nadere verklaring over sommige dingen anders heeft verklaard dan in haar aangifte maakt dit niet anders. Deze verschillen zijn voorstelbaar, nu de herinneringen van aangeefster kunnen zijn beïnvloed doordat zij onder invloed van alcohol verkeerde ten tijde van de gebeurtenissen en door het ruime tijdsverloop tussen de aangifte en de nadere verklaring. Wel geeft het de rechtbank aanleiding om behoedzaam met de verklaringen van aangeefster om te gaan bij het beantwoorden van de bewijsvraag, op de volgende wijze.
Over het moment voorafgaand aan de aanranding heeft aangeefster in haar aangifte verklaard dat de verdachte (de bestuurder) haar over het fietspad trok in de richting van de bosjes en haar daar op de grond heeft gegooid. Volgens haar nadere verklaring haalde de medeverdachte (de jongen die bij haar achterin de auto zat) haar bij haar arm en schouder uit de auto, gooide hij haar op de modder op de grond en stapte toen ook de verdachte uit. Gelet daarop is niet buiten redelijke twijfel dat de verdachte het tenlastegelegde meetrekken naar de bosjes heeft gedaan en wordt hij daarvan vrijgesproken.
Uit zowel de aangifte als haar nadere verklaring volgt dat daarna de verdachte probeerde iets te doen bij haar vagina (van onderen). Dit wordt ook ondersteund door het aantreffen van het DNA van de verdachte aan de binnenkant van de voorzijde van de slip van de aangeefster. De verklaring die de verdachte voor dit aantreffen heeft gegeven, namelijk dat hij haar heeft geholpen nadat zij moest plassen, is onaannemelijk en vindt op geen enkele wijze steun in het dossier, ook niet in de verklaring van de medeverdachte.
Voorts volgt uit de aangifte en haar nadere verklaring dat aangeefster (steeds weer) op de grond terechtkwam door de reactie van de verdachte op haar verzet. Door aangeefster in deze omstandigheden naar de grond te duwen, heeft hij haar in een zodanige afhankelijkheidssituatie gebracht dat zij zich daaraan niet kon onttrekken of zich tegen zijn handelen kon verzetten en heeft hij haar aldus gedwongen tot het ondergaan van die ontuchtige handelingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd, het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks24 februari 2024 te Rotterdam, door geweld
en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en)iemand, te weten [slachtoffer], heeft gedwongen tot het dulden van
een of meerontuchtige handeling
(en
), namelijk het aanraken van de slip en
/ofde (ontblote) vagina van die [slachtoffer],
het geweld
en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en)heeft
/hebbenbestaan uit het
meetrekken naar de bosjes en (meermalen)naar de grond te duwen van die [slachtoffer];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. De verdachte heeft het slachtoffer, dat een discotheek had bezocht in Rotterdam, samen met een vriend in zijn auto meegenomen naar een bosachtig gebied. Aldaar heeft hij haar in de bosjes op de grond geduwd. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, heeft de verdachte haar aangerand door haar slip en (ontblote) vagina aan te raken. Dat deze bedreigende situatie niet verder is geëscaleerd, is niet te danken aan de verdachte. Immers was het zijn vriend, die ook in de auto zat, die hem daarvan heeft weerhouden.
Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het heeft een grote impact gehad op het slachtoffer, zoals ook volgt uit haar slachtofferverklaring. Daarbij zorgt een dergelijk feit niet alleen bij de direct betrokkenen, maar ook in de maatschappij voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Het moet vanzelfsprekend zijn dat meisjes of vrouwen zich veilig en ongestoord over straat kunnen bewegen. Deze vanzelfsprekendheid is door de verdachte beschaamd. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 september 2025. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering adviseert bij een veroordeling aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling. Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. De verdachte beschikt over een structurele dagbesteding en inkomen en woont bij zijn vader. Hij heeft een partnerrelatie die hij als steunend ervaart en zou maatschappelijk geaccepteerde doelen nastreven. Ondanks de ogenschijnlijke positieve verandering in het leven van de verdachte, heeft de reclassering onvoldoende inzicht gekregen in eventuele seksuele preoccupatie en/of problematiek. De reclassering meent dat binnen een ambulante behandeling inzicht hierin kan worden vergroot en dat samen met de verdachte kan worden gekeken naar de oorsprong van zijn gedragskeuzes en het juist kanaliseren van seksueel gedrag. Daarnaast kan er mogelijk ook worden ingezet op de verwerking van zijn jeugdervaringen en rouwverwerking.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Het bovenstaande leidt tot de volgende conclusies.
Voor de strafoplegging bij aanranding zijn er voor de rechtbank geen oriëntatiepunten. In andere zaken waarin aanranding bewezen werd verklaard [1] werd overwegend een taakstraf opgelegd en of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor de verdachte komt de rechtbank uit op een hogere straf. Redengevend daarvoor is onder andere dat het voor de verdachte, zoals blijkt uit de berichten die hij heeft gestuurd naar zijn vriend, op voorhand al een reële mogelijkheid was dat hij een vrouw onder invloed van alcohol mee zou nemen en seks met haar zou hebben:
“Ja is makkelijk, iemand dronken vinden die dronken is”, “het is voor een job, als we neuken is meegenomen”, “zit gewoon daar bij [naam], loeren, dan attack dan weg”.De gebruikte termen
‘loeren’en
‘attack dan weg’zijn kenmerkend voor de ernstig verwijtbare en planmatige intenties van de verdachte. De rechtbank wijst daarnaast ook op de (achteraf) gestuurde berichten die lijken te wijzen op een plan om iemand te beroven. Zo is gestuurd dat het plan gelukt zou zijn, maar dat ‘ze geen pinpas had, geen telefoon niks’.
De verdachte heeft het slachtoffer ook daadwerkelijk weggenomen met de bij hem in gebruik zijnde auto, weggeleid van de discotheek en van het centrum van de stad, om haar vervolgens bij bosjes aan te randen. Hiermee heeft de verdachte grote angst bij het slachtoffer veroorzaakt; zij heeft de verdachte op haar knieën gesmeekt te stoppen, onder andere door het aanhalen van haar oma met kanker en het geloof. Ook strafverzwarend is dat de verdachte niet uit eigen beweging is gestopt, maar doordat zijn vriend dit zei.
Tot slot rekent de rechtbank het de verdachte aan dat het hem niet lukt reëel te kijken naar zijn gedrag en de keuzes die hij maakt. Weliswaar heeft hij in januari 2022 een reclasseringstoezicht positief afgesloten en heeft hij sindsdien positieve keuzes in zijn leven gemaakt (bijvoorbeeld om dagelijks te werken). Maar de rechtbank ziet ook meerdere verkeerde keuzes. Zo heeft de verdachte na januari 2022 opnieuw meerdere strafbare feiten gepleegd, liep hij tijdens het huidige feit nota bene in een proeftijd en was zijn handelen mede ingegeven door een zorgelijk conflict over handel in namaakkleding van dure merken. De verdachte toont ook geen berouw of inzicht in het verwerpelijke karakter van de door hem gepleegde aanranding. Met de instelling die de verdachte toont, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 330,- aan materiële schade en een vergoeding van € 435,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de kleding en het eigen risico en daarbij gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid. Het gevorderde bedrag van € 50,- aan benzinekosten is niet onderbouwd, zodat de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Voorts heeft de officier van justitie geconstateerd dat het bedrag dat de benadeelde partij heeft gevorderd onder de noemer ‘immateriële schade’ bestaat uit het eigen risico van de zorgverzekering en benzinekosten, zodat dit bedrag ook moet worden gezien als materiële schade en de benadeelde partij geen (zuivere) immateriële schade heeft gevorderd. Omdat het wel aannemelijk is dat aangeefster rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit, zoals ook blijkt uit haar verklaring ter zitting, heeft de officier van justitie voorgesteld dat de rechtbank ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel oplegt ter hoogte van €1.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair is betoogd dat slechts de schadeposten kleding en eigen risico kunnen worden toegewezen. Voor wat betreft het voorstel van de officier van justitie om ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor immateriële schade heeft de verdediging verzocht dit voorstel niet te volgen.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank volgt de officier van justitie in zijn redenering dat de vordering van de benadeelde partij volledig ziet op de vergoeding van materiële schade.
De verdachte heeft door het bewezen verklaarde strafbare feit onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld en is aansprakelijk voor de schade die haar daardoor is toegebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht in de vorm van schade aan kleding en het eigen risico van de zorgverzekering. De vordering zal voor die onderdelen worden toegewezen. Nu een deugdelijke onderbouwing voor de hoogte van de vordering ontbreekt, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de geleden schade schatten op een bedrag van € 715,- (€ 330,- voor kleding en € 385,- voor het eigen risico). Voor wat betreft de schadepost benzine is de vordering niet onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor dat onderdeel niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De officier van justitie heeft voorgesteld om ambtshalve aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter vergoeding van immateriële schade die de benadeelde partij niet heeft gevorderd maar, in zijn ogen, wel heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak redenen aanwezig zijn om gebruik te maken van haar bevoegdheid om ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Uit de verklaring van de benadeelde partij, alsmede de stukken die zij ter onderbouwing van haar vordering heeft overgelegd, valt voldoende af te leiden dat zij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid ten minste moeten worden begroot op € 1.000,-, zodat de schadevergoedingsmaatregel óók voor dat bedrag zal worden opgelegd.
Wettelijke rente en kostenveroordeling
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 februari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen voor een bedrag van € 715,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Het te betalen bedrag wordt vastgesteld op € 1.715,-, bestaande uit het hiervoor genoemde bedrag van € 715,- aan materiële schade en het ambtshalve vastgestelde bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 715,- (zegge: zevenhonderdvijftien euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de [benadeelde partij] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 1.715,- (zegge: eenduizendzevenhonderdvijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.715,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
27 (zevenentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de [benadeelde partij] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en L.F.M. Venderbos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 februari 2024 te Rotterdam,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld
en/of door
bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer],
heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
namelijk het aanraken van de slip en/of de (ontblote) vagina van die [slachtoffer],
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld
en/of de
bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het meetrekken
naar de bosjes en (meermalen) naar de grond te duwen van die [slachtoffer];
(art 246 Wetboek van Strafrecht)