ECLI:NL:RBROT:2025:12883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
C/10/706164 / JE RK 25-1839 en C/10/706650 / JE RK 25-1898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI in een jeugdzorgzaak

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een jeugdzorgzaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die betrokken is bij de zorg voor de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van de minderjarige het ouderlijk gezag uitoefent, maar dat er zorgen zijn over de schoolgang van de minderjarige, die al jaren niet naar school gaat. De rechtbank heeft eerder een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, en heeft nu besloten om deze machtiging te verlengen tot 6 augustus 2026. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het noodzakelijk is dat de GI gedeeltelijk het gezag uitoefent, specifiek met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling. Dit is gedaan om ervoor te zorgen dat de minderjarige weer naar school kan gaan, aangezien de moeder niet meewerkt aan de inschrijving bij een school. De rechtbank heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ze onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kinderrechters en is op schrift gesteld op 3 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/706164 / JE RK 25-1839 en C/10/706650 / JE RK 25-1898
Datum uitspraak: 30 september 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [plaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.L.G. Rens, kantoorhoudende te Den Haag,
[de bijzondere curator],
hierna te noemen: de bijzondere curator, kantoorhoudende in [plaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[leerplichtambtenaar],
leerplichtambtenaar van de [plaats 2] , hierna te noemen: de leerplichtambtenaar,
In zijn adviserende taak is gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd in Rotterdam, hierna te noemen: de Raad.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 24 juli 2025 met zaaknummer C/10/699214 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief van de bijzondere curator van 8 augustus 2025;
  • het proces-verbaal van de zitting van 11 juli 2025;
  • de brief van de bijzondere curator van 29 augustus 2025;
  • het verzoek toekenning gedeeltelijke uitoefening gezag van de GI van 4 september 2025;
  • de e-mail van mr. Rens van 17 september 2025;
  • de briefrapportage van de GI van 22 september 2025;
  • het proces-verbaal van de zitting van 24 juli 2025;
  • de e-mail van mr. Rens van 30 september 2025.
1.2.
Op 30 september 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren gehouden, althans voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de bijzondere curator en [persoon A] , die bij aanvang van de zitting voor
de bijzondere curator heeft waargenomen,
- de leerplichtambtenaar,
- vier vertegenwoordigers van de GI, [vertegenwoordiger 1] , [vertegenwoordiger 2] , [vertegenwoordiger 3] en
[vertegenwoordiger 4] ,
- een vertegenwoordiger van de Raad, [vertegenwoordiger 5] .
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij een fasehuis van [zorgaanbieder 1] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 juli 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 6 augustus 2026.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij diezelfde beschikking van 24 juli 2025 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 6 oktober 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
2.5.
Ten slotte is bij voornoemde beschikking [de bijzondere curator] (her)benoemd tot bijzondere curator.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/706650:
3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het verzoek met zaaknummer C/10/706164:
3.2.
De GI verzoekt te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk, voor zover het betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling, wordt uitgeoefend door de GI. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De GI heeft beide verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [minderjarige] gaat nog altijd niet naar school. De GI is van mening dat er eerst sprake moet zijn van een stabiele schoolgang van [minderjarige] , voordat toegewerkt kan worden naar een thuisplaatsing. Op 6 oktober aanstaande staat er een intake gepland bij [zorgaanbieder 2] (hierna: [zorgaanbieder 2] ). Mits voldaan wordt aan de voorwaarden die zij hebben gesteld, kan [minderjarige] daar direct geplaatst worden. De voorwaarden voor plaatsing bij het [zorgaanbieder 2] zijn dat de machtiging uithuisplaatsing verlengd wordt, dat de gezagsuitoefening met betrekking tot het onderwijs wordt toegekend aan de GI en dat er een veiligheidsplan komt, waarin staat beschreven wat er van het [zorgaanbieder 2] en van de GI wordt verwacht. [minderjarige] wil graag naar de school die zijn moeder voor hem zegt te hebben gekozen, terwijl hij niet weet welke school dit is. Het is belangrijk dat [minderjarige] zelf goed gaat nadenken over de vraag hoe hij zijn toekomst voor zich ziet. Op zijn huidige verblijfplek heeft hij een coach die hem daarbij kan helpen. De GI is zich ervan bewust dat het verzoek tot de gedeeltelijke gezagsuitoefening een uiterst middel is om toestemming te krijgen om [minderjarige] bij een school in te schrijven. Helaas loopt de GI al erg lang aan tegen de weigering van de moeder om [minderjarige] bij een school aan te melden. Daardoor komt de GI niet verder. De GI heeft al vele gesprekken met de moeder gevoerd, maar de moeder is niet transparant over welke school zij voor [minderjarige] op het oog zou hebben en werkt ook anderszins niet mee. De GI is bereid om de nu ter zitting door de moeder aangedragen optie te onderzoeken, maar dit moet wel een school zijn die passend is bij [minderjarige] en aansluit bij zijn niveau.

4.De standpunten

4.1.
Door de moeder is verweer gevoerd tegen beide verzoeken. Het [zorgaanbieder 2] is een zorginstelling voor jongeren met complexe gedrags- en traumaproblematiek. Dat is bij [minderjarige] niet aan de orde. Daarnaast is het [zorgaanbieder 2] geen echte school. De moeder brengt ter zitting naar voren dat zij graag zou zien dat [minderjarige] naar [onderwijsinstelling] in [plaats 3] gaat. De moeder heeft contact gehad met twee dames van die school, die hebben aangegeven dat [minderjarige] in de resetklas zou kunnen starten. Dat is een schakelklas tussen het 1e en 4e leerjaar met een zorgtraject erbij. [minderjarige] is nog niet ingeschreven bij [onderwijsinstelling] , maar hij zou daar volgens de moeder wel kunnen starten. De moeder zal hopelijk deze week nog een afspraak kunnen maken bij [onderwijsinstelling] . Beide verzoeken van de GI kunnen dan worden afgewezen.
4.2.
De bijzondere curator en [persoon A] hebben ter zitting toegelicht dat het belangrijk is dat [minderjarige] zo snel mogelijk naar school gaat. Het is jammer dat de moeder nu pas [onderwijsinstelling] heeft benoemd, anders had die mogelijkheid eerder onderzocht kunnen worden. De komende week is er nog tijd om de inschrijving bij [onderwijsinstelling] rond te krijgen. Als dat niet lukt, is het in het belang van [minderjarige] dat hij met ingang van 6 oktober aanstaande naar het [zorgaanbieder 2] gaat. Vanaf dan is dus van belang dat er een machtiging tot uithuisplaatsing is en dat hij daar ingeschreven kan worden middels vervangende toestemming van de rechtbank. Daarnaast is van belang dat er een duidelijk stappenplan komt waarin staat wie, wat, wanneer gaat doen.
4.3.
De leerplichtambtenaar heeft ter zitting opgemerkt verbaasd te zijn over de door de moeder aangedragen optie van [onderwijsinstelling] . De leerplichtambtenaar is bekend met deze school en het systeem en dat wat door de moeder wordt gezegd klinkt onwaarschijnlijk. Eerder heeft het Samenwerkingsverband waar [onderwijsinstelling] onder valt al aangegeven dat zij geen 16-jarige jongen in het 1e leerjaar aannemen. Het [zorgaanbieder 2] was volgens het Samenwerkingsverband de enige optie. Daarnaast is het de leerplichtambtenaar bekend dat de resetklas bedoeld is voor eigen leerlingen die al onderwijs volgen op [onderwijsinstelling] , maar die vastlopen. Het betreft een tijdelijke interne zorgstructuur. Desalniettemin is deze optie het onderzoeken waard, nu de moeder aangeeft dat zij medewerkers van de school heeft gesproken en zij aangeven dat [minderjarige] daar kan starten. De leerplichtambtenaar hoort dan graag van de moeder met wie zij gesproken heeft, zodat hij de informatie kan navragen.
4.4.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk naar school moet. Het is uiterst bijzonder dat [minderjarige] al meer dan vier jaar niet naar school gaat en dat de moeder pas vandaag, na vele zittingen, met deze nieuwe informatie over [onderwijsinstelling] komt.

5.De beoordeling

De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [1] Zoals de rechtbank in de beschikking van 15 april 2025 (met zaaknummer C/10/694338) reeds heeft overwogen is een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk, zodat [minderjarige] de ruimte krijgt om zich los van zijn moeder te ontwikkelen, een eigen mening te vormen en te ontdekken wie hij is en waar zijn interesses liggen. Daarnaast is het doel om [minderjarige] naar school te krijgen. [minderjarige] volgt, ondanks intensieve bemoeienis van de leerplichtambtenaar en de GI, al jaren geen onderwijs. Mede gezien het feit dat de moeder [minderjarige] aan deze machtiging heeft onttrokken door te proberen met hem naar het buitenland te vertrekken, in plaats van met de GI samen te werken aan een nieuwe start op een school, is de voortzetting van het verblijf van [minderjarige] bij het fasehuis nog steeds noodzakelijk voor zijn ontwikkeling. Ook als de schoolinschrijving is geregeld, dient [minderjarige] vanuit een neutrale omgeving te worden gestimuleerd zijn schoolgang op te pakken en moet het verloop worden gemonitord. De rechtbank benadrukt dat thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder het uitgangspunt blijft. De GI behoeft de machtiging tot uithuisplaatsing niet ten uitvoer te leggen indien de GI van mening is dat dit niet langer noodzakelijk is, maar daarvoor dient allereerst een duurzame, stabiele schoolgang gerealiseerd te zijn. Het voorgaande valt of staat met de medewerking van de moeder. De rechtbank drukt de moeder dan ook op het hart mee te werken aan een plan zodat [minderjarige] , wanneer een stabiele schoolgang is gestart, stapsgewijs weer veilig terug kan keren naar huis. In de tussentijd vraagt de rechtbank aan de GI om, waar dit in [minderjarige] ’s belang is, te bezien of uitbreiding van het contact met de moeder mogelijk is. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij graag op (weekend)verlof wil naar zijn moeder.
De gedeeltelijke gezagsuitoefening
5.2.
De kinderrechter kan, nadat de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. [2] De kinderrechter kan dit doen met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI, namelijk met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling voor de duur van de uithuisplaatsing. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat er al jarenlang grote zorgen zijn over het feit dat [minderjarige] niet naar school gaat. [minderjarige] is inmiddels 16 jaar, maar zijn laatst genoten onderwijs betreft groep 8 van de basisschool. [minderjarige] heeft daarmee meerdere cruciale jaren van zijn cognitieve en sociale ontwikkeling gemist en uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat in april 2025 een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige] is verleend. De afgelopen maanden is door de GI en de leerplichtambtenaar hard gezocht naar passend onderwijs voor [minderjarige] . Gelet op zijn leeftijd en onderwijsachterstand, is dit een moeilijke zoektocht gebleken. Het niveau van [minderjarige] is onbekend, wat de situatie verder bemoeilijkt. Het [zorgaanbieder 2] is bereid gevonden onderzoek te doen naar het onderwijsniveau van [minderjarige] en hem vervolgens passend onderwijs te bieden. Een intake bij het [zorgaanbieder 2] staat volgende week gepland, op 6 oktober aanstaande. De moeder en [minderjarige] zijn het echter niet eens met een aanmelding bij het [zorgaanbieder 2] . [minderjarige] wil graag naar de school die de moeder voor hem zou hebben gevonden, maar zonder dat hij weet welke school dit betreft. De moeder heeft op de vorige zitting al benoemd bezig te zijn met een school voor [minderjarige] , maar heeft ondanks meerdere vragen daartoe vanuit de rechtbank, de GI en de leerplichtambtenaar geen openheid willen geven over de naam van die school. Ook [minderjarige] en de advocaat van de moeder waren hiermee niet bekend. Ter zitting heeft de moeder voor het eerst benoemd dat het om [onderwijsinstelling] in [plaats 3] gaat. De moeder zou daar al contacten gelegd hebben en er zou zijn toegezegd dat [minderjarige] daar kan starten. Het is belangrijk dat deze mogelijkheid wordt onderzocht, waarvoor nodig is dat de moeder openheid geeft over met wie zij daar heeft gesproken en dat een vervolgafspraak wordt gemaakt om duidelijk te krijgen of [onderwijsinstelling] daadwerkelijk bereid is om [minderjarige] als leerling in te schrijven en onderwijs te bieden. De rechtbank acht het desalniettemin noodzakelijk dat het traject bij het [zorgaanbieder 2] doorgang vindt, in ieder geval zolang de inschrijving op een andere school, zoals [onderwijsinstelling] , niet geregeld is. Gelet op de weigering van de moeder om [minderjarige] bij het [zorgaanbieder 2] in te schrijven wijst de rechtbank het verzoek van de GI tot gedeeltelijke gezagsuitoefening voor de inschrijving bij een onderwijsinstelling toe. De rechtbank heeft hierbij ook gelet op het feit dat de moeder het afgelopen jaar iedere samenwerking met de GI, wiens inspanningen gericht zijn op het naar school krijgen van [minderjarige] , uit de weg is gegaan en het vinden van een passende school voor [minderjarige] heeft belemmerd. De GI is met de gedeeltelijke gezagsuitoefening bevoegd om zowel een inschrijving bij het [zorgaanbieder 2] te doen, als bij een andere passende (vervolg)-onderwijsinstelling.
5.5.
De rechtbank verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissingen direct gelden, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.6.
De beslissing wordt van rechtswege aangetekend in het gezagsregister. [3]

6.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met nummer C/10/706650 / JE RK 25-1898
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 6 augustus 2026;
In de zaak met nummer C/10/706164 / JE RK 25-1839
6.2.
bepaalt dat de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond gedeeltelijk het gezag over [minderjarige] uitoefent, namelijk voor zover het betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling met ingang van 6 oktober 2025 en voor de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing, te weten tot 6 augustus 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025 door mr. A.M.I. van der Does, voorzitter, en mrs. K.T.F. Chocolaad-de Bos en A.L. Pöll, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier, en op schrift gesteld op 3 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.
2.Artikel 1:265e, eerste lid, aanhef en onder a BW.
3.Artikel 2 Besluit gezagsregisters.