ECLI:NL:RBROT:2025:12910
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging schuldhulpverlening door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die het niet eens was met de beëindiging van haar schuldhulpverlening door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had op 4 juni 2025 besloten de schuldhulpverlening te beëindigen, met een uitsluiting van zes maanden, omdat verzoekster zich niet aan de afspraken had gehouden. Verzoekster had eerder al een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 11 juli 2025 was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde toen dat er geen belangrijke wijziging van feiten of omstandigheden was die een andere beslissing rechtvaardigde. In de huidige procedure heeft verzoekster opnieuw een verzoek ingediend, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen nieuwe relevante feiten zijn die de eerdere beslissing ondermijnen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang dat een herbeoordeling rechtvaardigt. De voorzieningenrechter benadrukt dat verzoekster in de eerdere procedure ook al had aangevoerd dat zij niet verplicht was de machtiging voor budgetbeheer te ondertekenen, en dat dit standpunt niet is veranderd. De voorzieningenrechter concludeert dat het college in redelijkheid de schuldhulpverlening heeft kunnen beëindigen en dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraak te herzien. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en stelt dat het college de schuldhulpverlening niet hoeft te hervatten.