ECLI:NL:RBROT:2025:12997

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
C/10/696286 / FA RK 25-2103
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige door vader en oma

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot gezamenlijk gezag over een minderjarige, ingediend door de vader en de oma van het kind. De vader en de oma, beiden woonachtig in [plaats], hebben verzocht om gezamenlijk belast te worden met het gezag over de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats]. De vader heeft het kind erkend en is sinds 10 juni 2021 belast met het ouderlijk gezag. De moeder, die ook belanghebbende is in deze zaak, woont eveneens in [plaats]. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 november 2025, waarbij de moeder aanwezig was, maar de Raad voor de Kinderbescherming niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader en de oma sinds 10 maart 2022 gezamenlijk de zorg voor de minderjarige hebben gehad, wat voldoet aan de wettelijke vereisten voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind verwaarloosd zouden worden bij toewijzing van het verzoek. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat de vader en de oma gezamenlijk met het gezag over de minderjarige worden belast. Tevens is bepaald dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het openbare gezagsregister.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/696286 / FA RK 25-2103
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak op 7 november 2025 over het gezag
in de zaak van:
[de vader], hierna: de vader,
e n
[oma vaderszijde], hierna: oma vaderszijde (v.z.)
beiden wonende te [plaats] ,
advocaat mr. E.D. Radenovska te Den Haag.
In deze zaak is tevens belanghebbende:
[de moeder], hierna: de moeder,
wonende te [plaats] ,
hierna ook samen te noemen: verzoekers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 17 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 november 2025.
Daarbij zijn verschenen:
  • verzoekers, bijgestaan door hun advocaat;
  • de moeder.
De raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de affectieve relatie van de ouders is op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige:
[minderjarige].
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
Bij beschikking van 10 juni 2021 van de rechtbank Rotterdam is de vader belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en is het verzoek van de moeder om haar meerderjarig te verklaren en gezamenlijk met de vader te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van 10 maart 2022 van de rechtbank Rotterdam is het verzoek van de moeder om haar meerderjarig te verklaren en gezamenlijk met de vader te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] afgewezen.
2.5.
[minderjarige] woont sinds zijn geboorte bij zijn ouders en oma v.z., die samen woont met het gezin.
2.6.
Alle betrokkenen hebben de Bulgaarse nationaliteit.

3.3. De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Omdat partijen de Bulgaarse nationaliteit hebben, moet eerst worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht moet worden toegepast op het verzoek van de man. [minderjarige] heeft zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Dan is op grond van artikel 7 van de Brussel II-ter Verordening de Nederlandse rechter bevoegd om over het ouderlijk gezag over [minderjarige] te beslissen.
3.2.
Omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en sinds zijn geboorte altijd in Nederland heeft gewoond, is volgens artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKV ’96) Nederlands recht van toepassing op de gezagsvraag.
3.3.
De vader en oma v.z. verzoeken hen gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige] .
3.3.1.
Ter onderbouwing van hun verzoek voeren zij het volgende aan.
Sinds de geboorte van [minderjarige] wonen de ouders samen met de oma v.z. De ouders zijn vanwege hun beperkingen volledig afhankelijk van de zorg van oma v.z. Oma v.z. heeft de ouders geleerd hoe zij voor [minderjarige] kunnen zorgen. Beide ouders beschikken nog steeds over onvoldoende sociale en opvoedvaardigheden, waardoor zij in de zorg voor [minderjarige] afhankelijk blijven van de ondersteuning van oma v.z. De moeder functioneert nog steeds niet op meerderjarig niveau en heeft zelf nog veel sturing en hulpverlening nodig bij het vormgeven van haar eigen leven. Oma v.z. heeft altijd voor de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] gezorgd. De vader vindt dat als hij niet samen met de moeder belast kan worden met het gezag de oma v.z. samen met hem met het gezag over [minderjarige] moet worden belast. De hulp van oma v.z. is vanaf de geboorte van [minderjarige] heel belangrijk geweest voor het gezin. Het is in het belang van [minderjarige] om oma v.z. samen met de vader met het gezag over hem te belasten, zodat de vader en oma v.z. juridisch ook samen de verantwoordelijkheid over hem kunnen dragen. Daarbij is het in het belang van [minderjarige] dat, op de momenten dat de vader niet in staat is tot de uitoefening van het gezag – bijvoorbeeld door zijn ziekte –het gezag over [minderjarige] door oma v.z. uitgeoefend kan worden.
3.3.2.
Op grond van lid 1 van artikel 1:253t BW kan de rechtbank, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. Op grond van lid 2 van genoemd artikel wordt, als het kind ook in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts worden toegewezen indien:
de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag over het kind belast is geweest.
Het verzoek wordt, op grond van lid 3 van voormeld artikel, afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van de andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
3.3.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vader en de oma v.z. dragen sinds 10 maart 2022 gezamenlijk de zorg over [minderjarige] . Daarmee is aan de voorwaarde voldaan dat verzoekers gedurende een periode van tenminste een aaneengesloten periode van een jaar gezamenlijk de zorg voor [minderjarige] hebben gehad.
3.3.4.
Ook aan de voorwaarde dat de vader op de dag van het verzoek ten minste een periode van drie jaar alleen met het gezag over de minderjarigen belast is geweest, is voldaan. De vader heeft sinds 10 juni 2021 het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
3.3.5.
Verder is gebleken dat oma v.z. in een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige] staat. [minderjarige] woont vanaf zijn geboorte met oma v.z. samen. Uit de stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat het goed gaat met [minderjarige] en er door oma v.z., de vader en de moeder een modus is gevonden om goed voor hem te zorgen.
3.3.6.
Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen gegronde vrees dat bij toewijzing van het verzoek de belangen van [minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Daarom zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
De rechtbank bepaalt daarbij dat hiervan aantekening zal worden gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
belast de vader en oma v.z. gezamenlijk met het gezag over de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is op 7 november 2025 gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 11 november schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.