ECLI:NL:RBROT:2025:13135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
ROT 25/2867
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot toekenning van vervoersvoorziening leerlingenvervoer voor minderjarige met autismespectrumstoornis

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 30 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] ongegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening voor zijn minderjarige zoon, die lijdt aan een autismespectrumstoornis. Het college had een vergoeding van € 630,- toegekend voor begeleid openbaar vervoer, maar eiser was van mening dat zijn zoon recht had op een kilometervergoeding voor vervoer met eigen auto. De rechtbank oordeelt dat het college niet verplicht was om een kilometervergoeding toe te kennen en dat de beslissing om te volstaan met de bekostiging van openbaar vervoer rechtmatig was. De rechtbank baseert haar oordeel op het medisch advies dat aangeeft dat de zoon van eiser niet zelfstandig kan reizen, maar wel met begeleiding. Eiser betwist de juistheid van dit advies en stelt dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van het medische advies te twijfelen en dat het college op zorgvuldige wijze tot zijn besluit is gekomen. De rechtbank wijst erop dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het niet laten onderzoeken van zijn zoon door een gespecialiseerde arts. De rechtbank oordeelt verder dat de hardheidsclausule niet van toepassing is, omdat het recht op toegang tot scholing niet in het gedrang komt. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], het college
(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college tot toekenning van een vergoeding voor het schooljaar 2024/2025 ter hoogte van € 630,- voor een vervoersvoorziening begeleid openbaar vervoer ten behoeve van de minderjarige zoon van eiser. Eiser is het hier niet mee eens.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college niet een kilometervergoeding voor het vervoer met eigen vervoer heeft hoeven toekennen, maar heeft kunnen volstaan met de bekostiging van het openbaar vervoer. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening op grond van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer [plaats] (de Verordening). Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 20 november 2024 toegekend. Met het bestreden besluit van 19 februari 2025 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
Eiser heeft nadere gronden van beroep ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3.1.
Op 30 juni 2024 heeft eiser een aanvraag ingediend voor de voorziening leerlingenvervoer over het schooljaar 2024/2025 ten behoeve van zijn zijn zoon. Eiser heeft verzocht om een kilometervergoeding zodat hij zijn zoon dagelijks met eigen vervoer van en naar school kan brengen. Eisers zoon heeft een autismespectrumstoornis. Op de aanvraag heeft eiser aangegeven dat zijn zoon te veel prikkels ervaart en dat reizen met het openbaar vervoer absoluut geen optie is voor hem.
3.2.
Het college heeft een medische beoordeling gevraagd over de reismogelijkheden van eisers zoon. Op 19 november 2024 heeft de arts indicatie en advies van het Team Sociaal Medische Advisering (de arts) advies uitgebracht. De arts heeft eiser telefonisch gehoord. Er is geen toestemming gegeven de zoon van eiser tijdens een spreekuur te zien. Daarnaast heeft er een hetero-anamnese met eiser en de begeleider van Kompass plaatsgevonden. De arts heeft geconcludeerd dat eisers zoon niet zelfstandig, maar wel met begeleiding naar school kan reizen.
3.3.
Bij het primaire besluit heeft het college de vervoersvoorziening begeleid openbaar vervoer toegekend. Omdat eiser heeft laten weten zijn zoon zelf te willen vervoeren, komt hij in aanmerking voor vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zijnde € 630,-. Het college heeft zich gebaseerd op het rapport ‘medisch advies leerlingenvervoer’ van de arts van 19 november 2024 (het medisch advies). Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3.4.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit het medisch advies blijkt dat de zoon niet in staat is zelfstandig te kunnen reizen met het openbaar vervoer. De leerbaarheid is wel aanwezig. Zoon wordt, zoals een jaar eerder al is gesteld, in staat geacht onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen omdat de mate van de overprikkeling die wordt beschreven als belemmerend voor het reizen met het openbaar vervoer niet consistent is met de mate van blootstelling aan prikkels op school, tijdens het sporten of andere activiteiten waaraan zoon deelneemt. Daarnaast is het voortzetten van therapie gericht op het omgaan met prikkelverwerking en trauma uit het verleden voorliggend en is het de verwachting dat de belastbaarheid en zelfredzaamheid van de zoon nog kan toenemen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het college in redelijkheid niet kon volstaan met de bekostiging van het openbaar vervoer.
5. Eiser betwist dat begeleid openbaar vervoer voor zijn zoon haalbaar is en stelt dat het vervoer met eigen auto noodzakelijk is voor de veiligheid van zijn zoon. Eiser voert aan dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest en het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft zich ten onrechte gebaseerd op het medisch advies omdat er aanleiding bestaat voor twijfel aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van de arts. Bovendien wordt vastgehouden aan oude criteria ten aanzien van autisme en wordt de uniciteit van eisers zoon miskent.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag een bestuursorgaan het advies van een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige betrekken bij de beoordeling van een aanvraag, indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. [1]
Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het door eiser aangevoerde geen aanleiding geeft voor twijfel aan de totstandkoming en de juistheid van het medische advies. De arts heeft eiser telefonisch gehoord en dossierstudie gedaan. Omdat de aanwezige informatie gedateerd was heeft de arts zijn conclusies moeten baseren op het vergelijken van de situatie van vorig (school)jaar en de hetero-anamnese van eiser en de begeleider van Kompass die in het kader van jeugdhulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning bij het gezin betrokken is. Voor zover de arts de zoon van eiser niet heeft kunnen onderzoeken, en om die reden de door eiser benoemde uniciteit van eisers zoon niet volledig heeft kunnen beoordelen, is dat een uitvloeisel van de keuze van eiser om zijn zoon niet door de arts te laten onderzoeken. Dit komt voor zijn rekening en risico. Voor zover eiser meent dat de arts onvoldoende gekwalificeerd is om zijn zoon te onderzoeken vanwege diens gebrek aan kennis over het ASS-spectrum, had het op zijn weg gelegen om zelf een gespecialiseerde arts of GGZ arts in te schakelen voor een second opinion. Gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, was het college niet gehouden om dit te doen. Het feit dat de arts niet gespecialiseerd is in autisme, maakt niet dat hij niet deskundig is op het gebied waarover het college het advies heeft gevraagd. Dat gaat er immers om de vertaalslag te maken van de medische problematiek van een betrokkene naar onder meer de (on)mogelijkheden tot zelfstandig reizen en reizen met openbaar vervoer.
De arts heeft in zijn conclusie betrokken dat leerbaarheid bij eisers zoon aanwezig is en dat eisers zoon op school en tijdens sporten of andere activiteiten ook aan prikkels wordt blootgesteld en dat niet als belemmerend wordt ervaren, of in elk geval niet leidt tot absentie. Eiser heeft geen (medische) stukken overgelegd waarmee dit wordt weersproken en/of waaruit kan worden afgeleid dat reizen met het openbaar vervoer te prikkelgevoelig is voor zijn zoon, ook met begeleiding. Zoals hiervoor ook is overwogen mag dat wel van eiser worden verwacht. De rechtspraak waar eiser in dit verband naar verwijst leidt niet tot een ander oordeel.
5.3.
Eisers standpunt dat uit het aanvraagformulier moet worden opgemaakt dat hij recht heeft op een kilometervergoeding berust op een onjuiste lezing van dit formulier en de bepalingen van de Verordening over bekostiging van vervoer. Onder 4a van het formulier kan de mogelijkheid om het kind zelf naar school te brengen worden aangekruist. In de toelichting staat dat dan gekozen wordt voor uitbetaling van de toegekende voorziening en dat het college dan een vergoeding betaalt voor het zelf geregelde vervoer. Die vergoeding verwijst naar de toegekende vervoersvoorziening, in het geval van eiser begeleid openbaar vervoer.
6. Eiser voert daarnaast aan dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Eisers zoon is, met zijn unieke prikkelgevoeligheid, zijn transitie van cluster 4 in het basisonderwijs naar een reguliere school op het voortgezet onderwijs, het pestverleden en de fysieke bedreigingen, een bijzonder geval. Eiser verwijst naar rechtspraak waarin wel rekening is gehouden met de bijzondere kenmerken van iemand met een autismespectrumstoornis. [2]
6.1.
In artikel 31 van de Verordening is bepaald dat het college ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in de Verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen, wanneer toepassing van de Verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Het college kan aan artikel 31 van de Verordening toepassing geven, maar is daartoe niet zonder meer verplicht. De rechter dient de weigering van het college om de in artikel 31 van de Verordening opgenomen bevoegdheid toe te passen met een zekere mate van terughoudendheid te toetsen.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat het toekennen van een vergoeding op grond van de reiskosten voor het openbaar vervoer in plaats van een kilometer vergoeding in het geval van eiser niet tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt. Het recht op toegang tot scholing is niet in het gedrang, eisers zoon gaat immers naar school. Dat zijn zoon in geval van ziekte van eiser niet naar school gaat, maakt dit niet anders, alleen al omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich dit meer dan incidenteel voordoet. En hoewel de rechtbank er oog voor heeft dat eisers zoon vanwege de overgang naar regulier onderwijs, zijn autisme en het pesten kwetsbaar is, heeft het college hierin geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule hoeven zien. Het pesten staat niet in relatie tot de toegekende financiële vervoersvoorziening. Het college heeft eiser bovendien toegestaan om zijn zoon zelf naar school te brengen, in afwijking van het uitgangspunt dat de leerling zelf naar school komt. Voor de subjectieve beleving van eiser dat hij geen andere keus heeft dan zijn zoon zelf naar school te brengen en dat het daarom onbillijk is dat hij geen vergoeding op grond van het eigen vervoer krijgt, is de hardheidsclausule niet bedoeld. De rechtspraak waar eiser naar verwijst leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.R. Lautenbach, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Meijer, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:570)