ECLI:NL:RBROT:2025:13247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
11752939 VZ VERZ 25-4403
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens functieverval

In deze zaak verzoekt Werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Werknemer, die sinds 2013 in dienst is. Werkgever, een onderneming die zich richt op de verkoop van elektrische voertuigen, stelt dat de functie van Werknemer is komen te vervallen door een strategiewijziging van commerciële voertuigen naar particuliere voertuigen. Het UWV heeft echter de aanvraag voor ontslag afgewezen, waarna Werkgever de kantonrechter heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van artikel 7:669 lid 3, onder a, BW. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat Werkgever niet voldoende heeft aangetoond dat de functie van Werknemer daadwerkelijk noodzakelijkerwijs is komen te vervallen voor een doelmatige bedrijfsvoering. De rechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de strategiewijziging en dat de functie van Werknemer niet uniek genoeg is om te concluderen dat deze moet verdwijnen. Daarnaast heeft Werknemer een zelfstandig tegenverzoek ingediend, waarin hij stelt dat Werkgever de waarheidsplicht heeft geschonden en misbruik heeft gemaakt van procesrecht. Dit verzoek wordt eveneens afgewezen, omdat de rechter niet kan vaststellen dat er sprake is van misbruik van procesrecht. De proceskosten worden toegewezen aan Werknemer, omdat Werkgever overwegend ongelijk heeft gekregen. De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11752939 VZ VERZ 25-4403
datum uitspraak: 14 november 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster] B.V.,
vestigingsplaats: [plaats] ,
verzoekster,
gemachtigden: mr. J. Stolk en mr. S.L.N. Wuyts,
tegen
[verweerder] ,
woonplaats: [plaats] ,
verweerder,
gemachtigden: mr. J. Rosendahl en mr. C.H. van Tok.
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • het zelfstandig tegenverzoek van [verweerder] , met een bijlage;
  • de mail van [verweerder] van 1 september 2025, met bijlagen;
  • de brief van [verzoekster] van 3 september 2025, met bijlagen;
  • de brief van [verweerder] van 3 september 2025, met een bijlage;
  • de spreekaantekeningen van [verzoekster] ;
  • de spreekaantekeningen van [verweerder] .
1.2.
Op 4 september 2025 is de zaak tijdens een zitting met partijen besproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verweerder] is sinds 2013 bij [verzoekster] in dienst, vanaf maart 2024 in de functie van
Consultant Commercial Vehicle Business Center of European Auto Sales Division. [verzoekster] is een onderneming die zich (onder meer) richt op de verkoop van elektrische voertuigen. Volgens haar heeft in de afgelopen jaren een verschuiving plaatsgevonden in de focus van [verzoekster] van commerciële voertuigen (bussen en vrachtwagens) naar particuliere voertuigen (personenauto’s) en is vanwege deze verschuiving de functie van [verweerder] , die actief is binnen de commerciële vervoersmiddelentak, komen te vervallen. [verzoekster] heeft het UWV toestemming gevraagd voor het ontslag van [verweerder] . Die aanvraag is afgewezen. Daarom verzoekt [verzoekster] nu ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van 7:669 lid 3, onder a, BW en subsidiair op de gronden genoemd onder artikel 7:669 lid 3, onder g, h en i, BW. [verweerder] is het daarmee niet eens. Het verzoek zal worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Geen redelijke grond
2.2.
In artikel 7:669 BW is geregeld wanneer een werkgever een arbeidsovereenkomst kan opzeggen. Daar moet een redelijke grond voor zijn. Die gronden (a tot met i) zijn in lid 3 van het artikel opgesomd. [verzoekster] beroept zich primair op de grond onder a: ‘
het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering.’ Zij stelt dat sprake is van een strategiewijziging als gevolg waarvan de unieke arbeidsplaats van [verweerder] is komen te vervallen.
2.3.
Artikel 7:671a BW bepaalt dat als de werkgever vindt dat genoemde grond aanwezig is aan het UWV toestemming moet worden gevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Dat heeft [verzoekster] gedaan. Bij beslissing van 17 april 2025 heeft het UWV het verzoek afgewezen, waarbij onder andere is overwogen: "
Juist omdat deze strategiewijziging een periode van enkele jaren in beslag heeft genomen en er meerdere malen een functiewijziging van werknemer heeft plaatsgevonden, mag verwacht worden dat er stukken ter onderbouwing van de bovengenoemde ontwikkelingen en motivering van een doelmatige bedrijfsvoering voorhanden zijn. Van het hele proces dat is doorlopen — vanaf 2021 tot aan deze ontslagaanvraag — is echter geen enkel document verstrekt." Omdat [verzoekster] het niet eens is met deze beslissing heeft zij (tijdig) dit verzoek tot ontbinding ingediend.
2.4.
Bij dat verzoek heeft [verzoekster] als onderbouwing van haar stelling dat de functie van [verweerder] is komen te vervallen vanwege een geleidelijke verlegging van de focus van commerciële voertuigen naar personenauto’s stukken overgelegd die zij ‘Officiële interne communicatie over transitie 2018-2025’ heeft genoemd. Nog daargelaten dat [verweerder] de authenticiteit en vertaling van die de stukken heeft betwist, is onduidelijk gebleven dat, waarom en hoe uit die stukken kan worden opgemaakt dat het voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk zou zijn dat de functie van [verweerder] komt te vervallen. Dat, zoals [verzoekster] heeft toegelicht, de markt voor commerciële voertuigen niet meer hoeft te worden ‘aangeboord’ en dat daarom sinds 2021 een verschuiving naar personenauto’s heeft plaatsgevonden, is op zichzelf wel te volgen, maar verhoudt zich, zeker zonder concrete onderbouwing, moeizaam tot stukken die [verweerder] heeft overgelegd. Dat zijn stukken waaruit volgt dat de commerciële voertuigentak nog steeds groeit, dat binnen die tak nog wordt geïnnoveerd, dat in 2024 nog een nieuwe lijn commerciële voertuigen voor Europa is gepresenteerd, dat in juni 2025 meer dan 90 miljoen is geïnvesteerd om de productiecapaciteit van commerciële voertuigen te verhogen en dat nieuwe raamovereenkomsten en leaseovereenkomsten met verschillende partijen in Europa zijn aangegaan. Vastgesteld moet worden dat [verzoekster] hiertegenover onvoldoende heeft duidelijk weten te maken waarom toch de conclusie moet worden getrokken dat de strategiewijziging heeft plaatsgevonden, dat die nodig was voor een doelmatige bedrijfsvoering en dat daardoor noodzakelijkerwijs de functie van [verweerder] is komen te vervallen.
2.5.
Onduidelijk is ook gebleven waarom de ingrijpende wijziging van focus en strategie waarop [verzoekster] zich beroept, uitsluitend tot gevolg zou hebben dat de functie van [verweerder] verdwijnt, hoe uniek zijn positie dan ook is. Hierbij speelt mee dat zijn functie sinds 2021 al meermaals is gewijzigd en dat een van de eerdere functies ook betrekking had op de tak die zich bezighoudt met personenauto’s. [verzoekster] heeft nog aangevoerd dat [verweerder] al geruime tijd zeer geringe tot nagenoeg geen feitelijke werkzaamheden meer uitvoert. Volgens haar bevestigt dit dat het dienstverband een lege huls is geworden en dat het dus logisch en doelmatig is dat zij heeft besloten de functie te laten vervallen. Door [verweerder] is een en ander weersproken, waarbij hij onder meer heeft gewezen op de eigen rol van [verzoekster] bij het creëren van die lege huls door steeds meer taken bij hem weg te nemen en hem steeds minder te betrekken bij de bedrijfsvoering. Alleen al gelet op dit verweer kan de feitelijke invulling van de functie van [verweerder] geen bijdrage leveren aan een onderbouwing van het standpunt dat sprake is van het noodzakelijkerwijs vervallen van die functie voor een doelmatige bedrijfsvoering. De conclusie is dan ook dat [verzoekster] onvoldoende heeft geconcretiseerd dat zich een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst voordoet als bedoeld in artikel 7:669
lid 3, onder a, BW.
2.6.
Door [verzoekster] is verder betoogd dat ook sprake is van de redelijke gronden die zijn bepaald in artikel 7:669 lid 3, onder g, h en i, BW. De onderbouwing hiervan is echter zodanig mager dat geoordeeld wordt dat [verzoekster] niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Dit betekent dat deze gronden evenmin kunnen leiden tot een toewijzing van het verzoek.
Zelfstandig tegenverzoek
2.7.
[verweerder] stelt dat [verzoekster] de waarheidsplicht heeft geschonden, een valse ontslaggrond heeft aangewend, in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde en misbruik heeft gemaakt van het procesrecht. Zij moet daarom worden veroordeeld tot betaling van de volledige proceskosten. Het verzoek is gebaseerd op een schending van artikel 21 Rv. Daarin staat: ‘
Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.’ [verweerder] heeft toegelicht waarom het volgens hem duidelijk is dat [verzoekster] aan die verplichting niet heeft voldaan door onjuiste feiten te stellen en feiten te verzwijgen. Volgens hem is deze procedure bedoeld om hem op kosten te jagen.
2.8.
Dit betoog wordt niet gedeeld. De lat voor het toewijzen van volledige proceskosten ligt hoog. Voor het vaststellen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen moet het evident zijn dat sprake is van het starten van een kansloze procedure. Dat is hier niet aan de orde. Dat partijen andere visies op de gang van zaken hebben en dat de onderbouwing van het verzoek van [verzoekster] tekortschiet, zoals hiervoor overwogen, zijn daarvoor onvoldoende. Of [verzoekster] feiten heeft verdraaid of verzwegen op een wijze die [verweerder] stelt, is alleen al gelet op het veelvoud aan verwijzingen in noten die als onderbouwing dient, niet te beoordelen. Het is niet aan de kantonrechter om via de links in de noten uit de onderliggende stukken te gaan halen wat relevant zou kunnen zijn. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat [verzoekster] de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden, laat staan dat sprake is van een zodanige schending dat dat zou moeten leiden tot een volledige vergoeding van proceskosten.
Proceskosten
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat zij overwegend ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die zij aan [verweerder] moet betalen op € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.221,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek en het tegenverzoek
3.1.
wijst de verzoeken af;
3.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, die aan de kant van [verweerder] worden begroot op € 1.221,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
527