ECLI:NL:RBROT:2025:1331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
10906149 CV EXPL 24-2420
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indexatie van pensioenregelingen en de rechtsgeldigheid van wijzigingen in de indexatieregeling

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, hebben drie eisers, allen gepensioneerden, een vordering ingesteld tegen hun voormalige werkgever, [gedaagde sub 1], en haar moedermaatschappijen, TBI Holdings B.V. en TBI Bouw B.V. De eisers vorderen dat [gedaagde sub 1] hen dezelfde indexaties toekent als het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (Bpf Bouw). De kern van het geschil draait om de vraag of de indexatieregeling van de pensioenovereenkomst rechtsgeldig is gewijzigd en of de eisers recht hebben op de hogere indexaties die Bpf Bouw heeft toegekend.

De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde sub 1] verplicht is om de indexaties van Bpf Bouw te volgen, zoals vastgelegd in de pensioenovereenkomst. De kantonrechter wijst erop dat de wijziging van de indexatieregeling niet rechtsgeldig is doorgevoerd, omdat de eisers niet hebben ingestemd met de wijziging en er geen eenzijdig wijzigingsbeding van toepassing is. De kantonrechter concludeert dat de eisers recht hebben op de indexaties die Bpf Bouw heeft toegekend, en dat [gedaagde sub 1] moet zorgen voor de financiering daarvan.

Daarnaast wordt het beroep van [gedaagde sub 1] op verjaring en de klachtplicht verworpen. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van de eisers tijdig zijn ingesteld en dat de eisers niet in gebreke zijn gebleven met hun klachten. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eisers toe, inclusief de gevorderde dwangsom en de incassokosten, en houdt verdere beslissingen aan voor bewijslevering met betrekking tot de aansprakelijkheid van TBI Holdings en TBI Bouw.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10906149 CV EXPL 24-2420
datum uitspraak: 31 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

woonplaats: Breda,
2.
[eiser 2] ,
woonplaats: Tuitjenhorn (gemeente Schagen),
3.
[eiser 3] ,
woonplaats: Oosterland (gemeente Schouwen-Duivenland),
eisers,
gemachtigde: mr. A.A.M. Broos,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

vestigingsplaats: Gouda,
2.
TBI Holdings B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
3.
TBI Bouw B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. C.A. Hoekstra.
Eisers worden hierna afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] genoemd, en gezamenlijk ‘ [eiser 1] c.s.’. Gedaagden worden hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] , TBI Holdings en TBI Bouw en gezamenlijk ‘ [gedaagde sub 1] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 januari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 12 november 2024 van [eiser 1] c.s., met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigden.
1.2.
Op 29 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] met de gemachtigde en [persoon A] , manager compensation & benefits van TBI Holdings, [persoon B] , directievoorzitter / statutair bestuurder [gedaagde sub 1] , [persoon C] , hoofd juridische zaken TBI Holdings en [persoon D] , lid Raad van Bestuur TBI Holdings met de gemachtigde.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiser 1] c.s. zijn in dienst geweest bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 1] en hebben daar pensioen opgebouwd. [gedaagde sub 1] valt onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbeschikking van Bpf Bouw maar was tot 1 januari 2012 vrijgesteld van deelname. [gedaagde sub 1] had voor haar werknemers een eigen pensioenregeling die zij had ondergebracht bij Nationale Nederlanden (‘NN’). Die regeling bepaalde dat de pensioenen van gepensioneerden en inactieven worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 25 van het pensioenreglement van Bpf Bouw. [eiser 1] c.s. zijn inmiddels gepensioneerd. Zij willen dat de bij NN opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd conform de indexaties die Bpf Bouw aan haar gepensioneerden toekent (per 1 januari 2023:14,52%) en dat [gedaagde sub 1] zorgt voor financiering daarvan. [gedaagde sub 1] c.s. is het hier niet mee eens. De kantonrechter beslist dat de eis van [eiser 1] c.s. tegen [gedaagde sub 1] (grotendeels) wordt toegewezen. Of TBI Holdings en TBI Bouw met [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn kan de kantonrechter nu nog niet beslissen. Hierna wordt dit uitgelegd.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[eiser 1] is op 2 december 1968 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 1]
. Hij is per 1 juli 2005 met vroegpensioen gegaan. Sinds 1 september 2007 ontvangt hij AOW en pensioen. [eiser 2] is in 1973 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 1] . Hij is in 2013 uit dienst getreden. Sinds 22 november 2013 ontvangt hij AOW en pensioen van onder meer NN. [eiser 3] is in 2005 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 1] . Hij is per 1 maart 2013 uit dienst getreden. Sinds 1 januari 2017 ontvangt hij van NN pensioen en sinds 14 oktober 2017 ontvangt hij AOW.
2.3.
[gedaagde sub 1] maakt deel uit van de TBI-groep. TBI Holdings en TBI Bouw zijn daar ook onderdeel van. De door Bpf Bouw aan [gedaagde sub 1] tot 1 januari 2012 verleende vrijstelling werd uitgevoerd volgens de Normregeling Bouwpensioen2000. [gedaagde sub 1] had de voor haar UTA (uitvoerend, technisch en administratief) personeel getroffen pensioenregeling ondergebracht bij Nationale Nederlanden. Op die pensioenregeling was het ‘Pensioenreglement van de pensioenregeling volgens de Normregeling Bouwpensioen2000’ (‘NN pensioenreglement 2000’) van toepassing. De tekst van dit pensioenreglement is in 2006 en in 2008 gewijzigd.
Artikel 17 van NN pensioenreglement 2000 bepaalt over indexatie:
1) De pensioenen van de gepensioneerden, alsmede de pensioenen waarop de gewezen deelnemer bij de beëindiging van het deelnemerschap recht heeft behouden, zullen worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 25 van het pensioenreglement van het Bpf.
2) Voorts zal het gedeelte van de pensioenen dat betrekking heeft op de
vakantietoeslag worden aangepast, indien de wijziging van de
vakantietoeslag in de C.A.O. voor het bouwbedrijf daartoe aanleiding geeft.
3) Voor de indexering benodigde gelden worden door de Stichting gereserveerd in een daartoe bij de verzekeraar gevormd depot.
In artikel 25 van het pensioenreglement Bpf Bouw 2000 staat over indexatie:
Indexering van ingegane pensioenen en premievrije aanspraken
1. Met inachtneming van de hierna volgende bepalingen worden miv 1 januari 1995 ingegane pensioenen en premievrije aanspraken waaronder te verstaan aanspraken als bedoeld in artikel 21 lid 3 en de tot 1 januari 1987 opgebouwde aanspraken jaarlijks geïndexeerd indien en voor zover de financiële middelen als bedoeld in lid 2 van dit artikel dat naar het oordeel van het bestuur toelaten.
In artikel 16 NN pensioenreglement 2006 volgens de Normregeling Bouwpensioen 2006 (‘NN Pensioenreglement 2006’) staat over indexatie:
1. ‘De werkgever streeft er naar, voor zover en indien de financiële middelen dit toelaten, om jaarlijks per 1 januari toeslagen te verlenen op:
a. opgebouwde pensioenen van deelnemers met een actief dienstverband;
b. ingegane pensioenen;
c. nog niet ingegane pensioenen waarop gewezen deelnemers recht
hebben volgens artikel 15.
De werkgever stelt jaarlijks vast of de financiële middelen toereikend zijn om een
toeslag te verlenen en beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenen worden
aangepast. De werkgever zal eerst de genoemde pensioenen onder a. aanpassen.
Indien de beschikbare financiële middelen dit toelaten, zullen vervolgens de
genoemde pensioenen onder b en c worden aangepast.
De verhoging van de pensioenaanspraken is voorwaardelijk, er bestaat geen recht op
toeslagverlening. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening zal plaatsvinden.
2. Uitgangspunt voor de toe te kennen indexatie van de pensioenaanspraken is om het
indexatiebeleid van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid te volgen.
3. Indien de middelen niet toereikend zijn om de pensioenen te indexeren op basis van het in lid 2 van dit artikel genoemde indexatiebeleid van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, zullen de pensioenen van de deelnemers met een voor alle
betrokkenen gelijk percentage worden verhoogd uit de middelen, voor zover die
toegerekend kunnen worden aan de voorziening die correspondeert met de pensioenen van deze deelnemers.
4. Ter financiering van deze voorwaardelijke indexaties is een indexatiedepot gevormd.(…)
In artikel 9 NN pensioenreglement 2008 volgens de Normregeling Bouwpensioen 2006 (‘NN Pensioenreglement 2008’) staat over indexatie:
1. ‘De werkgever probeert jaarlijks per 1 januari toeslagen te verlenen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 25 van het pensioenreglement van het Bpf (zie bijlage), op:
a. het opgebouwde gedeelte van de pensioenaanspraken van de deelnemers;
b. de ingegane pensioenen (met bijbehorende nog niet ingegane partner- en
wezenpensioenen);
c. de nog niet ingegane pensioenen waarop gewezen deelnemers recht hebben volgens artikel 14.
De werkgever beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenen worden aangepast.
Volgens de Pensioenwet is dit een voorwaardelijke toeslag.
De werkgever zal eerst de genoemde pensioenen onder a. aanpassen. Indien de
beschikbare financiële middelen dit toelaten, zullen vervolgens de genoemde pensioenen onder b. en c. worden aangepast.
2. Indien de middelen niet toereikend zijn om toeslagen te verlenen op basis van het in lid 1 van dit artikel genoemde toeslagbeleid, zullen de pensioenen van de deelnemers met een voor alle betrokkenen gelijk percentage worden verhoogd uit de middelen, voor zover die toegerekend kunnen worden aan de voorziening die correspondeert met de pensioenen van deze deelnemers.
3. Voor de financiering van de verhogingen heeft de werkgever een toeslagdepot gevormd bij Nationale-Nederlanden. (..)
2.4.
Per 1 januari 2012 is de vrijstelling van Bpf Bouw geëindigd en is de toekomstige pensioenopbouw voor de werknemers van [gedaagde sub 1] ondergebracht bij Bpf Bouw. De tot die datum opgebouwde pensioen(aansprak)en zijn bij NN achtergebleven.
2.5.
Bpf Bouw heeft de pensioenaanspraken van gepensioneerden en slapers per 1 januari 2023 verhoogd met een indexatie van 14,52%. [gedaagde sub 1] heeft de NN-pensioenaanspraken per 1 januari 2023 geïndexeerd met 6,5%. [gedaagde sub 1] heeft [eiser 1] c.s. in mei dan wel juni 2023 schriftelijk laten weten dat het toeslagendepot leeg is en dat zij er rekening mee moeten houden dat de NN-pensioenen in de toekomst niet meer worden verhoogd.
Wat vindt de kantonrechter?
[gedaagde sub 1] moet dezelfde indexaties toekennen als Bpf Bouw
2.6.
De vordering onder D van het petitum (onder meer inhoudende) om [gedaagde sub 1] te veroordelen dezelfde indexaties als Bpf Bouw toe te kennen en te zorgen voor financiering, zal worden toegewezen. Dit is tussen partijen overeengekomen in de pensioenovereenkomst en die overeenkomst is niet rechtsgeldig gewijzigd. Het beroep van [gedaagde sub 1] op verjaring en het beroep op de klachtplicht slaagt niet. Hierna wordt dit uitgelegd.
De indexatieafspraak tussen [gedaagde sub 1] en [eiser 1] c.s.
2.7.
De pensioenovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiser 1] wordt gevormd door de schriftelijke arbeidsovereenkomst waarin staat dat [eiser 1] zal deelnemen aan de collectieve pensioenregeling zoals deze geldt binnen [gedaagde sub 1] en het ‘NN pensioenreglement 2000’ waarin de pensioenregeling van [gedaagde sub 1] is vastgelegd. Voor [eiser 3] en [eiser 2] is er geen schriftelijke pensioenovereenkomst of arbeidsovereenkomst. Voor hen wordt de pensioenovereenkomst gevormd door feitelijke deelname aan de pensioenregeling van [gedaagde sub 1] en het NN pensioenreglement 2000 waarin die pensioenregeling ten tijde van hun indiensttreding was vastgelegd.
2.8.
Artikel 17 NN pensioenreglement 2000 regelt de indexatie. In dit artikel staat dat de pensioenen van de gepensioneerden en de pensioenen waarop de gewezen deelnemer bij de beëindiging van het deelnemerschap recht heeft behouden, zullen worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 25 van het pensioenreglement van Bpf Bouw. Artikel 25 van het pensioenreglement Bpf Bouw bepaalt - kort gezegd - dat de ingegane pensioenen en premievrije aanspraken jaarlijks worden geïndexeerd indien en voor zover de financiële middelen dat naar het oordeel van het bestuur toelaten. De hoogte van de indexatie is gelijk aan de loontrend in het voorgaande kalenderjaar.
2.9.
De kantonrechter vindt dat artikel 17 NN pensioenreglement 2000 zo moet worden uitgelegd dat [gedaagde sub 1] heeft toegezegd op slapers en gepensioneerden dezelfde indexaties toe te passen als Bpf Bouw. Die toezegging is voorwaardelijk omdat het aan het bestuur van het Bpf Bouw is om te bepalen of er wel of niet wordt geïndexeerd. De tekst van artikel 17 biedt onvoldoende steun voor het standpunt van [gedaagde sub 1] dat zij slechts eenzelfde toeslagsystematiek zal hanteren als Bpf Bouw, in die zin dat zij op basis van haar financiële middelen zelf zal besluiten wel of niet te indexeren. In dit artikel staat niet dat het wel of niet indexeren naast een besluit van het bestuur van Bpf Bouw ook nog afhankelijk is van een besluit van [gedaagde sub 1] en van de beschikbare financiële middelen van [gedaagde sub 1] . Als dat was bedoeld dan zou de enkele bepaling dat wordt geïndexeerd overeenkomst artikel 25 Bpf Bouw onvolledig zijn. Artikel 17 lid 3 bepaalt dat de benodigde gelden door Stichting Pensioenfonds [gedaagde sub 1] worden gereserveerd in een depot. Hieruit kan (ook) niet worden afgeleid dat indexatie afhankelijk is van de beschikbare financiële middelen van [gedaagde sub 1] ; dat staat er niet en kan hier ook niet in gelezen worden. De indexatiebepaling is in de praktijk ook volgens bovenstaande uitleg uitgevoerd. Tot 2023 heeft [gedaagde sub 1] namelijk jaarlijks tenminste dezelfde indexatie toegekend als Bpf Bouw. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1] in enkele jaren een hogere indexatie toegekend dan Bpf Bouw, maar dat betekent niet dat artikel 17 ook toestaat om minder of geen indexatie toe te kennen.
2.10.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde sub 1] moet zorgen voor financiering van de indexaties. Artikel 17 lid 3 NN pensioenreglement 2000 bepaalt dat de voor indexering benodigde gelden door de Stichting worden gereserveerd in een daartoe bij de verzekeraar gevormd depot. Weliswaar staat in dit artikel niet letterlijk dat [gedaagde sub 1] de toeslag moet financieren maar dat ligt besloten in de toezegging op grond van artikel 17 NN pensioenreglement 2000 dat de indexaties van Bpf Bouw zullen worden gevolgd. In artikel 17 lid 3 NN pensioenreglement 2000 staat ook geen voorbehoud dat geen indexering zal plaatsvinden als de middelen in het toeslagdepot niet toereikend zijn. Ook in bijlage VIII bij de verzekeringsovereenkomst (productie 8 bij conclusie van antwoord) tussen NN en haar werkgevers in de TBI groep als verzekeringnemers komt tot uitdrukking dat de omvang van de op de fondsrekening te storten bedragen aan overrente zodanig moet zijn dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat onder meer het toeslagenbeleid van het Bpf Bouw kan worden gevolgd. Dat is dus het uitgangspunt. Anders dan [gedaagde sub 1] betoogt, leidt de verplichting om voldoende financiering beschikbaar te stellen niet feitelijk tot een onvoorwaardelijke indexatie, terwijl een voorwaardelijke indexatie is overeengekomen. De indexatie is nog steeds voorwaardelijk, namelijk afhankelijk van een besluit van Bpf Bouw. Als Bpf Bouw besluit niet te indexeren, hoeft [gedaagde sub 1] dat ook niet te doen.
De indexatieregeling is niet rechtsgeldig gewijzigd
2.11.
Het standpunt van [gedaagde sub 1] dat de indexatieregeling van NN pensioenreglement 2000 niet meer geldt en dat de indexatieregeling uit NN pensioenreglement 2008 dan wel NN pensioenreglement 2006 van toepassing is, wordt verworpen. Hierna wordt dit uitgelegd.
2.12.
Volgens [gedaagde sub 1] bevatten de indexatiebepalingen van NN pensioenreglement 2006 (artikel 16) en NN pensioenreglement 2008 (artikel 9) geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van artikel 17 NN pensioenreglement 2000. De kantonrechter vindt dat wel. Artikel 16 NN pensioenreglement 2006 en artikel 9 NN pensioenreglement 2008 bevatten namelijk extra voorwaarden voor indexatie ten opzichte van artikel 17 NN pensioenreglement 2000. Volgens artikel 17 NN pensioenreglement 2000 is indexatie alleen afhankelijk van een besluit van het bestuur van Bpf Bouw. Volgens artikel 16 NN pensioenreglement 2006 en artikel 9 NN pensioenreglement 2008 is indexatie mede afhankelijk van een besluit van [gedaagde sub 1] en wordt er alleen geïndexeerd als de beschikbare financiële middelen van [gedaagde sub 1] dat toelaten. Die voorwaarden golden eerst niet. Er is dus sprake van een (nadelige) inhoudelijke wijziging van de indexatieregeling. Zo’n wijziging is alleen rechtsgeldig als a) [eiser 1] c.s. hiermee hebben ingestemd, of b) [gedaagde sub 1] zich kan beroepen op een eenzijdig wijzigingsbeding. Daarvan is hier geen sprake, zoals hierna zal worden uitgelegd.
a)
[eiser 1] c.s. hebben niet ingestemd met wijziging van de indexatieregeling
2.13.
Vanwege de aard van de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer, mag de werkgever er alleen op vertrouwen dat een werknemer heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden die voor hem een verslechtering daarvan inhoudt, als hij de werknemer duidelijkheid heeft verschaft over de inhoud van die wijziging en als hij op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag aannemen dat deze welbewust met die wijziging heeft ingestemd [1] .
2.14.
Hiervoor is overwogen dat de wijziging van de indexatiebepaling volgens NN pensioenreglement 2000 naar die in het NN pensioenreglement 2006 en NN pensioenreglement 2008 een verslechtering inhoudt. [gedaagde sub 1] mocht er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiser 1] c.s. met deze wijziging hebben ingestemd. [gedaagde sub 1] heeft namelijk onvoldoende duidelijkheid verschaft over de inhoud van de wijziging en mocht op grond van de gedragingen en verklaringen van [eiser 1] c.s. niet aannemen dat zij hiermee instemden.
2.15.
[gedaagde sub 1] stelt dat [eiser 1] c.s. een exemplaar van NN pensioenreglement 2006 en NN pensioenreglement 2008 hebben ontvangen en dat zij steeds duidelijk heeft gecommuniceerd dat indexatie afhankelijk was van de beschikbare middelen van [gedaagde sub 1] . [eiser 1] c.s. hebben gemotiveerd betwist dat zij die pensioenreglementen toen hebben ontvangen en met de inhoud daarvan bekend waren; zij hebben aangevoerd dat zij deze pas voorafgaand aan deze procedure hebben ontvangen. [gedaagde sub 1] heeft op de zitting verklaard dat zij ervan uitgaat dat NN de pensioenreglementen aan [eiser 1] c.s. heeft opgestuurd maar dat zij dit niet meer kan nagaan. Zij heeft hier ook geen bewijs van aangeboden. Het staat dus niet vast dat [eiser 1] c.s. de NN pensioenreglementen 2006 en 2008 hebben ontvangen. [eiser 1] c.s. hebben ook betwist dat zij aanwezig zijn geweest bij de informatiebijeenkomsten die volgens [gedaagde sub 1] in 2008 en 2012 zijn georganiseerd. [gedaagde sub 1] heeft daar niet op gereageerd. Daarmee staat niet vast dat [eiser 1] c.s. bij de bijeenkomsten aanwezig zijn geweest. [eiser 1] c.s. hebben niet betwist dat zij de gestelde brieven en Uniforme Pensioenoverzichten hebben ontvangen waarin staat dat indexatie afhankelijk is van de beschikbare middelen van [gedaagde sub 1] . De kantonrechter vindt echter dat [eiser 1] c.s. uit die brieven en UPO’s niet hebben hoeven te begrijpen dat de indexatiebepaling was gewijzigd ten opzichte van de bepaling volgens NN pensioenreglement 2000 en wat de inhoud van die wijziging precies was, temeer niet omdat de wijziging in de praktijk tot 2023 niet merkbaar was. [gedaagde sub 1] heeft de indexaties van Bpf Bouw immers tot 2023 gevolgd. Uit het enkele feit dat [eiser 1] c.s. geen vragen hebben gesteld na ontvangst van deze brieven en UPO’s kan dus niet worden afgeleid dat zij met de wijziging instemden.
b)
[gedaagde sub 1] kan de wijziging niet baseren op het eenzijdig wijzigingsbeding van artikel 18 NN pensioenreglement 2000
2.16.
[gedaagde sub 1] kan de wijziging van de indexatieregeling niet baseren op de in artikel 18 NN pensioenreglement 2000 neergelegde eenzijdige wijzigingsbevoegdheid. Op grond van deze bepaling kan [gedaagde sub 1] , als Bpf Bouw de in haar pensioenreglement neergelegde pensioenregeling aanpast, de in NN pensioenreglement 2000 neergelegde pensioenregeling - met inachtneming van wettelijke voorschriften - aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen om de gelijkwaardigheid te waarborgen. Uit deze bepaling volgt dus dat de bevoegdheid voor [gedaagde sub 1] om de pensioenregeling te wijzigen alleen geldt als Bpf Bouw de pensioenregeling aanpast en de wijziging door [gedaagde sub 1] bedoeld is om gelijkwaardigheid met de pensioenregeling van Bpf Bouw te waarborgen. Aan die voorwaarden is hier niet voldaan.
2.17.
Bpf Bouw heeft weliswaar per 1 januari 2006 de pensioenregeling gewijzigd, maar de indexatiebepaling is daarbij niet gewijzigd. Er bestond dus voor [gedaagde sub 1] geen aanleiding om de indexatieregeling te wijzigen. Bovendien zorgde de wijziging die [gedaagde sub 1] in de indexatiebepaling heeft doorgevoerd, er niet voor dat de gelijkwaardigheid met de regeling van Bpf Bouw werd gewaarborgd. De wijziging maakte de regeling van [gedaagde sub 1] juist minder gelijkwaardig doordat het wel of niet indexeren niet alleen afhangt van een besluit van het bestuur van Bpf Bouw maar (mede) van een besluit van [gedaagde sub 1] en de beschikbare financiële middelen van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] kan de wijziging daarom niet baseren op de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van artikel 18 NN pensioenreglement 2000. Hierdoor hoeft niet meer te worden beoordeeld of aan de wettelijke vereisten [2] voor een beroep op het eenzijdig wijzigingsbeding is voldaan.
2.18.
Het argument van [gedaagde sub 1] dat [eiser 1] door het dynamische incorporatiebeding in zijn arbeidsovereenkomst is gebonden aan de gewijzigde indexatiebepaling, slaagt (hierom) ook niet. Want ook als wordt aangenomen dat dit beding meebrengt dat [eiser 1] gebonden is aan iedere wijziging van de collectieve pensioenregeling binnen het bedrijf, dan is daarvoor nog steeds nodig dat [gedaagde sub 1] bevoegd moet zijn de pensioenregeling te wijzigen. En zoals hiervoor is overwogen, had [gedaagde sub 1] die bevoegdheid hier niet.
Toekomstige wijziging van de regeling van Bpf Bouw?
2.19.
[gedaagde sub 1] stelt dat Bpf Bouw ernaar streeft per 1 januari 2026 een nieuwe solidaire premieregeling in te voeren en dat in die nieuwe regeling geen sprake meer zal zijn van indexatie. Volgens [gedaagde sub 1] vervalt daarmee de grondslag voor het verlenen van indexatie in het NN pensioenreglement. Voor zover zij daarmee bedoelt dat de nakomingsvordering maar tot 1 januari 2026 kan worden toegewezen, wordt dat niet gevolgd.
2.20.
Zoals hiervoor is overwogen, is [gedaagde sub 1] verplicht de indexaties van Bpf Bouw te volgen. Als Bpf Bouw in de toekomst niet (meer) indexeert, hoeft [gedaagde sub 1] dat ook niet te doen. Als Bpf Bouw haar pensioenregeling inderdaad zal wijzigen, dan heeft [gedaagde sub 1] op grond van artikel 18 NN pensioenreglement 2000 – met inachtneming van de wettelijke vereisten – de bevoegdheid om de pensioenregeling aan de gewijzigde omstandigheden aan te passen om gelijkwaardigheid te waarborgen.
De vorderingen van [eiser 1] c.s. zijn niet verjaard
2.21.
Het beroep op verjaring van [gedaagde sub 1] slaagt niet. [gedaagde sub 1] heeft niet gesteld op welk moment de vordering van [eiser 1] c.s. opeisbaar is. Volgens [eiser 1] c.s. was dat op 1 januari 2023. Dat heeft [gedaagde sub 1] niet gemotiveerd weersproken. De kantonrechter gaat daarom uit van 1 januari 2023, het moment waarop de indexatie toegekend had moeten worden. [eiser 1] c.s. hebben hun vorderingen dus op tijd ingesteld.
Het beroep op de klachtplicht slaagt niet
2.22.
[gedaagde sub 1] stelt dat [eiser 1] c.s. de klachtplicht hebben geschonden doordat zij sinds 2007 wisten dat de indexatiebepaling was gewijzigd, in die zin dat indexatie afhankelijk was van een besluit van [gedaagde sub 1] op basis van de beschikbare financiële middelen van [gedaagde sub 1] en dat zij hierover pas voorafgaand aan deze procedure – en dus te laat – hebben geklaagd. [gedaagde sub 1] wordt hierin niet gevolgd. De gebrekkige prestatie bestaat eruit dat [gedaagde sub 1] vanaf 2023 niet dezelfde indexaties heeft toegekend als Bpf Bouw. Pas medio 2023 was dat voor [eiser 1] c.s. duidelijk. Zij hebben dus tijdig geklaagd.
De dwangsom wordt toegewezen
2.23.
De aan de veroordeling tot nakoming gekoppelde gevorderde dwangsom wordt toegewezen omdat [gedaagde sub 1] daartegen geen verweer heeft gevoerd.
[gedaagde sub 1] moet incassokosten van € 1.988,71 betalen
2.24.
De incassokosten van € 1.988,71 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde sub 1] moet rente betalen
2.25.
De rente over de te laat toegekende indexaties wordt toegewezen, omdat [eiser 1] c.s. genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde sub 1] dat niet heeft betwist.
Zijn TBI Holdings en TBI Bouw hoofdelijk aansprakelijk?
2.26.
[eiser 1] c.s. stellen dat TBI Holdings en TBI Bouw met [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de uit rechtshandelingen van [gedaagde sub 1] voortvloeiende schulden omdat een zogenaamde 403-verklaring is afgegeven (artikel 2:403 lid 1 sub f BW). TBI Holdings en TBI Bouw hebben betwist dat een 403-verklaring is afgegeven. [eiser 1] c.s. hebben (nog) geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat een 403-verklaring is afgegeven die meebrengt dat TBI Holdings en TBI Bouw aansprakelijk zijn voor datgene waartoe [gedaagde sub 1] in deze procedure zal worden veroordeeld. De enkele stelling dat sprake is van een geconsolideerde jaarrekening brengt dat niet zonder meer mee. [eiser 1] c.s. worden daarom in de gelegenheid worden gesteld dit te bewijzen.
2.27.
Direct nadat [eiser 1] c.s. bewijs heeft geleverd, mogen TBI Holdings en TBI Bouw (tegen)bewijs leveren. De partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is.
2.28.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
draagt [eiser 1] c.s. op te bewijzen dat een 403-verklaring is afgegeven die meebrengt dat TBI Holdings en TBI Bouw aansprakelijk zijn voor datgene waartoe [gedaagde sub 1] in deze procedure zal worden veroordeeld;
schriftelijk bewijs
3.2.
bepaalt dat als [eiser 1] c.s. schriftelijk bewijs willen leveren dit bewijs
uiterlijk een dag voor de rolzitting van20 februari 2025 om 11.30 uurin tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
3.3.
bepaalt dat als [eiser 1] c.s. getuigen willen laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moeten opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden april tot en met juni 2025;
3.4.
wijst erop dat [eiser 1] c.s. na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moeten oproepen;
ander bewijs
3.5.
bepaalt dat als [eiser 1] c.s. op een andere manier bewijs willen leveren, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moeten laten weten hoe;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
34650

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570 (https://classic.navigator.nl/document/id1078dc5d5064d2fdfbe0daeb73c55480?anchor=id-1a8489f71861afa3d974dc64db6d6623) (
2.De tot 1 januari 2007 geldende Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) dan wel de per 1 januari 2007 geldende Pensioenwet (Pw) dan wel artikel 7:613 BW