ECLI:NL:RBROT:2025:13390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
C/10/688990 / FA RK 24-8334; C/10/698913 / FA RK 25-3419
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijksvermogensregime

Op 20 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een echtscheidingszaak tussen een vrouw en een man, die in 2013 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.P. Gerrits, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. van Veen, hebben beiden verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelden dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. Daarnaast heeft de man verzocht om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor een periode van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, wat eveneens is toegewezen.

De vrouw heeft een gebruiksvergoeding verzocht, die is vastgesteld op 2,77% per jaar van de helft van de overwaarde van de woning, te betalen door de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op deze gebruiksvergoeding, omdat de man het exclusieve gebruik van de woning heeft gehad. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de woning gelast, waarbij de man de woning zal overnemen onder bepaalde voorwaarden.

Verder is de rechtbank ingegaan op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij partijen zijn overeengekomen dat bij echtscheiding zal worden verrekend alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De rechtbank heeft de te verrekenen vermogensbestanddelen vastgesteld, waaronder de aandelen in de woning, hypothecaire schulden, bankrekeningen en inboedel. De rechtbank heeft bepaald dat de kosten van de huishouding niet zijn verrekend, omdat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd van de kosten en inkomens van beide partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers:
C/10/688990 / FA RK 24-8334 (echtscheiding en nevenvoorzieningen)
C/10/698913 / FA RK 25-3419 (afwikkeling huwelijksvermogensregime)
Beschikking van 20 november 2025 over de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen,
t e g e n
[de man], hierna: de man,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. E.M. van Veen te Gorinchem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 7 november 2024;
  • het gewijzigd verzoekschrift inhoudende een vermeerdering van het verzoek (hierna: het gewijzigd verzoekschrift) met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 3 maart 2025;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 31 maart 2025;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 25 april 2025;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 15 september 2025;
  • het bericht tevens vermeerdering van het verzoek met bijlagen van de man van 15 september 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 september 2025. Daarbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [trouwplaats] op [trouwdatum] 2013.
2.2.
Partijen hebben op 15 april 2013 huwelijkse voorwaarden (hierna: HV) laten opmaken. Daarin zijn partijen – voor zover hier van belang – het volgende overeengekomen:
Uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
(…)
Vergoedingsrechten
Artikel 4
1.
Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een
bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is
onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de
onttrekking, ongeacht waarvoor het onttrokken bedrag of de onttrokken waarde is
aangewend.
2.
Een vergoedingsrecht is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.
3.
Over een vergoedingsrecht is rente verschuldigd, nadat het bedrag in rechte is
gevorderd, in welk geval vanaf het tijdstip dat een echtgenoot in gebreke is met de
voldoening daarvan de wettelijke rente is verschuldigd.
4. De echtgenoten kunnen bij schriftelijke overeenkomst van het in de voorgaande leden
bepaalde afwijken.
5. Een vergoedingsrecht ontstaat niet, indien sprake is van de voldoening aan een
natuurlijke verbintenis of indien een bedrag of waarde op grond van een overeenkomst
aan de andere echtgenoot ter beschikking wordt gesteld.
(…)
Kosten van de huishouding
Artikel 7
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de echtgenoten
gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan
worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander
geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Tot het inkomen behoren niet de werkelijke inkomsten uit vermogen.
2. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging en
opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de premies voor de gebruikelijke
verzekeringen, de kosten van vakanties, de huurprijs van de echtelijke woning en rente van
geldleningen die verband houden met de aanschaf van de echtelijke woning en de
vakantiewoning.
Tevens behoren daartoe de kosten van aanschaf van de inboedel (en van de voor het
gezin bestemde auto's en andere voertuigen en vaartuigen.
3. Indien de echtgenoten in onderling overleg niet samenwonen, worden de gezamenlijke
kosten van de afzonderlijke huishoudens, waaronder begrepen de kosten die verband
houden met de huisvesting van de echtgenoten, gedragen op de wijze als in lid 1 is
bepaald.
4. De echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de
huishouding dan hij op grond van het bepaalde in dit artikel zou moeten dragen, kan dit
meerdere van de andere echtgenoot terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen
een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
5. Indien de vordering overeenkomstig lid 4 is ingesteld, moet deze direct worden
voldaan, tenzij redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.
(…)
Verrekening bij het einde van het huwelijk en bij scheiding van tafel en bed
Artikel 13
1.
Indien het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding of overlijden en bij scheiding van tafel en bed tussen de echtgenoten dan wel de langstlevende echtgenoot en de
rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot worden afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.
2. Binnen acht maanden na de ontbinding van het huwelijk wordt in verband met deze
verrekening het vermogen van ieder van de echtgenoten beschreven. Daarbij wordt
rekening gehouden met vergoedingsrechten die kunnen bestaan tussen het vermogen
van een echtgenoot dat niet in de verrekening wordt betrokken en het vermogen van de
echtgenoten dat wel in de verrekening wordt betrokken.
3. Onder het vermogen van een echtgenoot wordt verstaan het saldo van de bezittingen en
schulden die wel en die niet in de verrekening worden betrokken. (…)
4. De beschrijving van de vermogens van de echtgenoten en de waardering van de daartoe
behorende bezittingen en schulden geschiedt:
(…)
- bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding en bij scheiding van tafel
en bed: op het tijdstip waarop het verzoek daartoe is ingediend;
De waardering van de goederen en schulden vindt plaats in onderling overleg en bij gebreke daarvan door een of meer deskundigen, te benoemen door de kantonrechter genoemd in artikel 679 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5. De verrekening vindt plaats doordat de ene partij aan de andere partij een zodanig
bedrag uitkeert dat na de uitkering ieders vermogen gelijk is aan de helft van de gezamenlijke vermogens van de echtgenoten die in de verrekening moeten worden
betrokken.
6. De uitkering vindt plaats in geld binnen een jaar na de ontbinding van het huwelijk,
tenzij partijen anders overeenkomen of de eisen van redelijkheid en billijkheid anders
meebrengen.
7. Er vindt geen verrekening op grond van dit artikel plaats indien op het tijdstip van de
ontbinding van het huwelijk op een echtgenoot de schuldsanering van toepassing is
verklaard of een echtgenoot in staat van faillissement of surseance van betaling
verkeert.
Indien na afloop van de schuldsanering, het faillissement of de surseance van betaling
het vermogen van de echtgenoot positief blijkt te zijn, wordt de verrekening alsnog
uitgevoerd.
Verrekening vindt voorts niet plaats wanneer het vermogen van een echtgenoot zodanig
negatief is dat meer dan de helft van hetgeen hij krachtens de verrekening zou
ontvangen aan zijn schuldeisers ten goede zou komen. Bij de vaststelling van het vermogen van een echtgenoot blijven vergoedingsrechten tussen de echtgenoten die
zowel aan de actiefzijde als aan de passiefzijde tot het te verrekenen vermogen behoren,
buiten beschouwing.
(…)”

3.De beoordeling

3.1.
Echtscheiding
3.1.1.
Partijen verzoeken ieder afzonderlijk de echtscheiding uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
Het door ieder van partijen gedane verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Voortgezet gebruik woning
3.2.1.
De man verzoekt het voortgezet gebruik van de woning gelegen in [plaats] aan [adres] voor de duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.2.
De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
3.3.
Gebruiksvergoeding
3.3.1.
De vrouw verzoekt, na wijziging, om met ingang van 1 april 2023, zijnde de feitelijke datum waarop de vrouw uit de woning is vertrokken, een door de man te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen ter hoogte van 5% per jaar dan wel een rentepercentage gelijk aan de hypotheekrente die partijen betalen, zijnde 2,77% berekend over de helft van de overwaarde (getaxeerde waarde minus openstaande saldo hypothecaire geldlening) van de woning, welke vergoeding in 12 maandelijkse termijnen aan de vrouw moet worden betaald. Daarnaast verzoekt de vrouw te bepalen dat de man, zolang de verdeling of levering van de woning niet heeft plaatsgevonden, zorg moet dragen voor betaling van alle maandelijkse eigenaars- en gebruikerslasten ten aanzien van deze woning zonder verrekening daarvan met de vrouw.
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Omdat partijen bij wijze van huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen dat door het huwelijk geen gemeenschap van goederen ontstaat, behoort de echtelijke woning (hierna: de woning) tot een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW. Uit artikel 3:169 BW volgt dat een deelgenoot, die een goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, verplicht is de andere deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen. Daarbij geldt dat de redelijkheid en billijkheid de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen. Aan de aanspraak van de vrouw op de gebruiksvergoeding doet niet af dat, zoals betoogd door de man, de waarde van de woning in de afgelopen periode aanzienlijk is gestegen en dat de vrouw, indien eerder was verdeeld, niet hetzelfde rendement zou hebben behaald. Evenmin volgt uit de – onweersproken – stelling van de man dat partijen in november 2024 hebben afgesproken dat hij de lasten van de woning en de vrouw die van de huurwoning draagt, dat aan de vrouw geen gebruiksvergoeding toekomt. Deze afspraak ziet slechts op de vraag wie de afzonderlijke woonlasten draagt en laat onverlet dat de man het uitsluitend gebruik van de woning heeft gehad, terwijl beide partijen in beginsel recht hebben op gebruik en genot van dit gemeenschappelijk goed. De gebruiksvergoeding dient dat exclusieve gebruik te compenseren en staat daarmee dus los van de afspraak tussen partijen over wie voor welk deel de woonlasten draagt. Daarnaast heeft de man ter zitting verklaard dat het bedrag dat hij na de peildatum tot aan de transportdatum op de hypotheekschuld aflost, bij helfte met de vrouw wordt verrekend. De vrouw heeft dit niet weersproken.
3.3.4.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding. Wat de ingangsdatum betreft stelt de rechtbank op grond van de artikelen 1:81 BW en 1:84 BW voorop dat echtgenoten elkaar tijdens het huwelijk het nodige moeten verschaffen. Bij dit uitgangspunt past geen vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning tijdens het huwelijk. Het feit dat de man, zoals gesteld door de vrouw, ook belastingvoordeel heeft gehad, maakt dit niet anders. Alles afwegende zal de rechtbank een gebruiksvergoeding toekennen met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk, zijnde de datum waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot aan de notariële overdracht van de woning.
3.3.5.
Tussen partijen is niet in geschil de wijze van berekening van de gebruiksvergoeding. De vergoeding wordt berekend over de helft van de overwaarde van de woning (opbrengst woning bij levering aan de man of verkoop aan een derde minus het saldo van de hypothecaire schuld) op de transportdatum. Wel is het te hanteren percentage tussen partijen in geschil. Gebruikelijk is om aan te sluiten bij de rentepercentages die op dit moment door banken over spaartegoeden worden vergoed. De rechtbank zal de vrouw daarom niet volgen in haar stelling dat een percentage van 5 % moet worden gehanteerd, omdat een hoger percentage kan worden behaald door middel van beleggingen. De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van een rentepercentage gelijk aan de door partijen betaalde hypotheekrente, namelijk 2,77 %. De rechtbank neemt dit rentepercentage als uitgangspunt omdat de vrouw de hoogte hiervan niet heeft weersproken.
3.3.6.
Op dit moment kan de overwaarde van de woning nog niet worden vastgesteld, zodat de gebruiksvergoeding ook nog niet kan worden berekend. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot aan de datum van levering van de woning aan de man dan wel een derde, een gebruiksvergoeding aan de vrouw verschuldigd is van 2,77 % van de helft van de overwaarde per jaar, door de man aan de vrouw te betalen op het moment dat de woning goederenrechtelijk (lees: notarieel) aan de man dan wel aan een derde wordt overgedragen. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
3.3.7.
De rechtbank zal verder afwijzen het verzoek van de vrouw dat de man alle maandelijkse lasten van de woning zonder verrekening met de vrouw moet voldoen, zolang de verdeling of levering van de woning niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar betoog en overweegt hiertoe als volgt. Zolang de eenvoudige gemeenschap niet is verdeeld komen de lasten van de woning in beginsel voor rekening van beide partijen. Het exclusieve gebruik van de woning door de man maakt niet dat de draagplicht voor deze lasten alleen bij de man komt te liggen. Tegenover het exclusieve woninggebruik door de man staat een gebruiksvergoeding op de wijze als hiervoor overwogen. Van omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden op grond van redelijkheid en billijkheid, waar de vrouw zich ook op heeft beroepen, is de rechtbank niet gebleken. Ook faalt het beroep van de vrouw op artikel 1:100 lid 2 BW nu deze wetsbepaling ziet op een
huwelijksgemeenschapen niet op een
eenvoudigegemeenschap. Het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen ‘alsof-beding’, waar de vrouw haar verzoek mede op grondt, maakt dit oordeel niet anders. Dit beding heeft in beginsel slechts tot gevolg dat partijen bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
verrekenenalsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd, maar
nietdat de wettelijke bepalingen over de gemeenschap van goederen van toepassing zijn. De vrouw heeft niet voldoende gemotiveerd dat het in dit geval anders ligt.
3.4.
Huurrecht woning vrouw
De man heeft zijn verzoek over het toewijzen van het huurrecht van de woning van de vrouw aan haar tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat de rechtbank dit verzoek zal afwijzen.
3.5.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
3.5.1.
De vrouw verzoekt, na wijziging, over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden conform de inhoud van paragraaf 2.6 van het gewijzigd verzoekschrift.
3.5.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt, zelfstandig, te bepalen dat de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, alsmede de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zal plaatsvinden op de door de man voorgestelde wijze als weergegeven in de punten 7 tot en met 25 van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek.
3.5.3.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de verzoeken over en weer van het volgende uit.
3.5.4.
In artikel 1 HV zijn partijen overeengekomen dat door het huwelijk geen gemeenschap van goederen ontstaat. Wel zijn partijen samen eigenaar geworden van de woning. Dat wordt een eenvoudige gemeenschap genoemd. Partijen hebben over en weer verzocht de verdeling van deze gemeenschap vast te stellen of de wijze van verdeling hiervan te gelasten. Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van deze eenvoudige gemeenschap. Zij stellen over en weer onvoldoende om de verdeling vast te stellen. De rechtbank zal de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
3.5.5.
In artikel 13 HV hebben partijen afgesproken dat zij bij echtscheiding zullen gaan verrekenen alsof tussen hen een gemeenschap van goederen bestaat. Dat houdt in dat in kaart moet worden gebracht wat ieder van de echtgenoten aan vermogen heeft, dat wil zeggen goederen en schulden. Anders dan bij een eenvoudige gemeenschap hoeft vervolgens geen daadwerkelijke verdeling van die goederen plaats te vinden, maar moet de echtgenoot met het meeste vermogen een zodanig bedrag aan de andere echtgenoot betalen dat ieder van hen daarna evenveel vermogen heeft. Dit wordt een ‘finale verrekening’ genoemd. Naar de rechtbank begrijpt verzoeken partijen om vast te stellen
wat(als in: welke vermogensbestanddelen) tot het te verrekenen vermogen valt (c.q. vallen) en daarbij
nietook om de veroordeling van de echtgenoot met het grootste te verrekenen vermogen tot betaling van dat bedrag aan de ander conform het overeengekomen finale verrekenbeding.
3.5.6.
De rechtbank behandelt hierna eerst de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap, namelijk de woning te [plaats] . Vervolgens gaat de rechtbank in op de vraag wat verder uit hoofde van het finaal verrekenbeding tussen partijen moet worden verrekend.
eenvoudige gemeenschap: woning te [plaats]
3.5.7.
Zoals hiervoor overwogen is de woning aan [adres] te [plaats] gemeenschappelijk eigendom en is ieder gerechtigd tot de helft. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen desgevraagd laten weten dat hierbij geen rekening is gehouden met de eventuele vergoedingsrechten over en weer. Aan de woning is een hypothecaire geldlening verbonden bij de A.S.R. onder [nummer] (hierna: de hypothecaire schuld).
3.5.8.
Wat betreft de peildatum voor de waardering van de woning zijn partijen het erover eens dat die op de datum van feitelijke verdeling ligt. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de woning aan de man zal worden toegedeeld onder de voorwaarde dat hij uiterlijk binnen vier maanden na de datum van deze beschikking de financiering voor de toedeling heeft geregeld waarbij de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. Partijen hebben afgesproken dat de man binnen een week na de mondelinge behandeling een verkoopmakelaar selecteert uit de drie makelaarskantoren die de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft genoemd. Partijen hebben daarbij ook afgesproken dat taxatie door de makelaar
buitenhun aanwezigheid plaatsvindt en dat de daarbij vastgestelde waarde voor hen bindend is.
3.5.9.
Indien de man niet in staat blijkt te zijn de woning over te nemen binnen de voornoemde termijn en onder de voornoemde voorwaarde zal, zoals partijen dat tijdens de mondelinge behandeling ook hebben afgesproken, de woning worden verkocht aan een derde, waarbij de verkoop zal geschieden via dezelfde makelaar als genoemd hiervoor en wel overeenkomstig het zogenoemde “stappenplan” van de rechtbank. Partijen moeten in dat verband zo spoedig mogelijk de volgende handelingen te verrichten:
  • invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop,
  • aanleveren van door de makelaar verzochte documenten,
  • betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar,
  • leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan geplande bezichtigingen,
  • zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging,
  • alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen,
  • het tekenen van de koopovereenkomst,
  • het meewerken aan de levering van de woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
3.5.10.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
  • voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, net als een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft,
  • in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de woning aan een derde,
  • partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte,
  • als de makelaar de opdracht tot verkoop van de woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers.
3.5.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aandelen van hen in de woning gelijk zijn. Ook is de rechtbank niet gebleken dat tussen partijen in geschil is dat ieder van hen recht heeft op de helft van de waarde op het moment van verdeling. De man verzoekt, naar de rechtbank begrijpt, op de waarde van de woning in mindering te brengen de bedragen die partijen met privévermogen hebben geïnvesteerd in de woning. De rechtbank zal over dit geschilpunt bij de vergoedingsrechten oordelen. In het kader van de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning oordeelt de rechtbank dat de overwaarde aan partijen bij helfte toekomt. De overwaarde van de woning bestaat uit het verschil tussen de getaxeerde waarde en de hypothecaire schuld op het moment van levering aan de man, dan wel de verkoopopbrengst en de hypothecaire schuld op het moment van levering aan een derde. Bij toedeling van de woning aan de man moet hij de helft van de overwaarde voldoen aan de vrouw en bij verkoop van de woning wordt de (restant) verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte verdeeld. Mocht na aflossing bij verkoop toch een schuld resteren, dan dragen partijen deze gelijkelijk.
3.5.12.
De kosten verbonden aan de verdeling en levering of verkoop en levering van de woning worden door partijen bij helfte gedragen.
3.5.13.
De rechtbank gelast de wijze van verdeling van de echtelijke woning zoals hierboven is geoordeeld. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
finaal verrekenbeding
peildatum
3.5.14.
In artikel 13 lid 4 HV hebben partijen afgesproken dat de beschrijving van de vermogens en de waardering daarvan bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding geschiedt per datum indiening verzoekschrift. In dit geval ligt deze datum op 7 november 2024. De man gaat hiervan uit. De vrouw betoogt dat de peildatum voor de waardering op 1 april 2023 moet liggen, zijnde de datum waarop partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan. De rechtbank ziet geen reden om een afwijkende peildatum voor de omvang en de waardering van het te verrekenen vermogen te hanteren. Partijen zijn immers overeengekomen dat de beschrijving van hun vermogens en de waardering daarvan ingeval van echtscheiding zal plaatsvinden op een objectief bepaalbaar moment, namelijk de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is gedaan. Hieraan doet niet af dat de vrouw reeds hiervoor de woning heeft verlaten. Van omstandigheden die een afwijking van de afspraak rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken.
te verrekenen vermogensbestanddelen
3.5.15.
Uit de stellingen van partijen, of één van hen volgt dat op de peildatum de volgende vermogensbestanddelen tot het te verrekenen vermogen behoren.
aandelen woning en hypothecaire schuld;
banksaldi;
inboedel;
activa en passiva van de [eenmanszaak] ;
belastingschulden.
aandelen woning en hypothecaire schuld (sub a.)
3.5.16.
Hoewel de rechtbank in deze beschikking, zoals hiervoor is overwogen, al afzonderlijk de verdeling van de woning zal vaststellen (althans de wijze daarvan zal gelasten), zal de rechtbank daarnaast vaststellen dat de aandelen van partijen in de woning, ieder gerechtigd tot de helft daarvan, behoren tot het te verrekenen vermogen. De rechtbank overweegt hiertoe dat partijen de woning niet hebben uitgesloten van de verrekening zodat dit goed reeds hierom
zowelverdeeld als verrekend moet worden. Dat ieders gelijke aandeel in de woning in het te verrekenen vermogen valt is ook tijdens de mondelinge behandeling betoogd door de man en niet weersproken door de vrouw.
3.5.17.
Omdat op de woning een hypothecaire schuld rust, valt ook dit
vermogensbestanddeel tot het te verrekenen vermogen. Aan ieders zijde dient in het kader van de verrekening rekening te worden gehouden met de helft van de hypothecaire schuld.
banksaldi (sub b.)
3.5.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat de saldi op de bankrekeningen tot het te verrekenen vermogen behoren. Partijen verschillen enkel van opvatting over de peildatum voor de waardering van de saldi. Naar het oordeel van de rechtbank ligt deze, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, op 7 november 2024.
3.5.19.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat wanneer de (gekoppelde) bankrekeningen [bankrekening 1] en [bankrekening 2] , zoals die zijn opgenomen in de belastingaangiften, op naam van (een van) partijen staan, de saldi hiervan op de hiervoor genoemde peildatum alsnog worden betrokken bij het te verrekenen vermogen.
inboedel (sub c.)
3.5.20.
Partijen zijn het erover eens dat ieder de eigen inboedel behoudt, zonder nadere verrekening. Hieraan doet niet af dat ook de inboedel als vermogensbestanddeel tot het te verrekenen vermogen behoort nu partijen op de peildatum hierover beschikten. Gelet op de ter zitting bereikte overeenstemming behoort dit bestanddeel, tegen een waarde van € 0,-, tot het te verrekenen vermogen aan zowel de zijde van de man als van de vrouw.
activa en passiva van de [eenmanszaak] (sub d.)
3.5.21.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de peildatum de man een eenmanszaak exploiteerde, met een ondernemingsvermogen. Omdat in de eenmanszaak schulden zitten, heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling haar gewijzigd verzoek ingetrokken om de eenmanszaak te waarderen door een deskundige en die waarde te betrekken bij de verrekening. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
3.5.22.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt dat de man de schulden in de eenmanszaak voor zijn rekening zal nemen, zonder verrekening daarvan met de vrouw. Dit betekent, naar de rechtbank begrijpt, dat nu de schulden in de eenmanszaak door de man worden voldaan zonder verrekening, de activa in de eenmanszaak tegen een waarde van € 0,- in de verrekening worden betrokken. Aan de zijde van de man bedraagt de waarde van dit vermogensbestanddeel in het kader van de verrekening dan ook € 0,-.
Belastingschulden (sub e.)
3.5.23.
De man stelt zich op het standpunt dat de schuld aan de belastingdienst tot het te verrekenen vermogen behoort. Het gaat volgens de man om fiscale heffingen over de jaren 2022 en 2023. Volgens de vrouw behoren de belastingschulden niet tot het te verrekenen vermogen, omdat de draagplicht van deze schulden volledig bij de man ligt. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar betoog en overweegt hiertoe als volgt.
3.5.24.
De man heeft onweersproken gesteld dat het saldo van de belastingschulden op 28 november 2024 in totaal € 65.694,- bedroeg. Gesteld noch gebleken is dat de hoogte hiervan op de peildatum anders bedroeg, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat op die datum een bedrag van € 65.694,- aan belastingschulden openstond. Partijen hebben, zoals hiervoor opgenomen, bij huwelijkse voorwaarden afgesproken dat zij bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding verrekenen
alsofzij in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd, en niet dat bij die gelegenheid de wettelijke bepalingen aangaande de gemeenschap van goederen in de plaats komen van het overeengekomen verrekenbeding. Reeds hierom faalt het beroep van de vrouw op artikel 1:102 BW en artikel 1:111 BW. Dit geldt ook voor haar betoog dat de schulden aan de man zijn verknocht. Evenmin slaagt het beroep van de vrouw op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid. Voor de toepassing hiervan is vereist dat de uitkomst van het overeengekomen verrekenbeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat de man zijn administratie volgens de vrouw moedwillig niet op orde had waardoor belastingschulden zijn ontstaan is hiervoor onvoldoende, temeer omdat de man heeft aangevoerd – en de vrouw niet heeft weersproken – dat de vrouw ook verantwoordelijk was voor de administratie. Hieraan doet niet af dat de vrouw daar sinds 2023 geen bemoeienis meer mee had, omdat de schuld mede betrekking heeft op het jaar 2022 en de vrouw op dat moment nog wel betrokken was bij de administratie. Ter zake van de belastingschulden die nadien zijn ontstaan heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om het overeengekomen verrekenbeding te volgen.
3.5.25.
Gelet op het voorgaande zijn de belastingschulden van in totaal € 65.694,- niet uitgesloten van het te verrekenen vermogen, waarbij dit vermogensbestanddeel aan de zijde van de man komt.
slotsom
3.5.26.
Uit het voorgaande volgt dat bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, in het kader van de finale verrekening, rekening moet worden gehouden met het navolgende te verrekenen vermogen.
3.5.27.
De vermogensbestanddelen die aan de zijde van de vrouw tot haar te verrekenen vermogen behoren bestaan uit:
het aandeel in de woning;
de helft van de hypothecaire schuld;
de inboedel;
de saldi op de bankrekeningen op naam van de vrouw:
- ABN, eindigend op … [rekeningnummer 1] ,
- ING, eindigend op … [rekeningnummer 2] ,
- ING, eindigend op … [rekeningnummer 3] ,
- de gekoppelde ING-rekening, eindigend op … [rekeningnummer 4] ,
- de gekoppelde ING-rekening, eindigend op … [rekeningnummer 3] .
3.5.28.
De vermogensbestanddelen die aan de zijde van de man tot zijn te verrekenen vermogen behoren bestaan uit:
5. het aandeel in de woning;
6. de helft van de hypothecaire schuld;
7. de inboedel;
8. de activa en passiva van de [eenmanszaak] , overeenkomstig hetgeen overwogen onder rechtsoverwegingen ‎3.5.21 tot en met ‎3.5.22;
9. de saldi op de bankrekeningen op naam van de man:
- ABN, eindigend op … [rekeningnummer 5] ,
- ABN, eindigend op … [rekeningnummer 6] ,
- ABN, eindigend op … [rekeningnummer 7] ,
10. de schulden aan de belastingdienst, overeenkomstig hetgeen overwogen onder ‎3.5.25.
3.6.
Vergoedingsrechten
3.6.1.
De man verzoekt, naar de rechtbank begrijpt, op de waarde van de woning in mindering te brengen de bedragen die partijen met privévermogen hebben geïnvesteerd in de woning. Hiertoe stelt de man dat op grond van de beleggingsleer hem een bedrag toekomt van € 68.816,80 en de vrouw € 4.225,-. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man een overzicht overgelegd van werkzaamheden die aan de woning zijn verricht over de periode 2018-2024.
3.6.2.
Dat er werkzaamheden hebben plaatsgevonden heeft de vrouw niet betwist. Wel betwist zij de hoogte van de opgevoerde bedragen en de daadwerkelijke afdracht daarvan door de man. Ook is de man volgens de vrouw niet verarmd door deze investering.
3.6.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man een bewijsaanbod gedaan. Hij stelt aan de hand van kwitanties de gestelde betalingen te kunnen bewijzen. Dat de man zijn stellingen niet eerder en nader heeft onderbouwd, hangt samen met de omstandigheid dat hij nog niet bekend was met enig verweer van de vrouw tegen het verzochte door hem in dit verband. Ter toelichting hierop heeft de man nog aangevoerd geen afschrift te hebben ontvangen van het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandige verzoek van de man. De advocaat van de vrouw heeft verklaard wel – gelijktijdig met het e-mailbericht aan de rechtbank - een afschrift daarvan aan de advocaat van man te hebben verstuurd. Dit is conform de aanbiedingsmail zoals die zit in dossier van de rechtbank bevindt. Dat de man dit verweerschrift van de vrouw niet heeft gezien, is een omstandigheid die voor rekening en risico van de man komt. De rechtbank gaat in deze stand van de procedure voorbij aan het bewijsaanbod. Dit betekent dat de man zijn verzoek tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. Reeds hierom zal de rechtbank het verzochte door de man afwijzen.
3.7.
Is er nog een vermogensbestanddeel?
3.7.1.
De man heeft ook verzocht de vrouw te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 297.117,50, met rente. Aanvankelijk heeft hij dit verzoek ingesteld uit onrechtmatige daad, althans vanwege een vergoedingsrecht dat hij op de vrouw meende te hebben. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man vooral vermoedt dat er nog een vermogensbestanddeel is dat in de verrekening moet worden betrokken, namelijk een of meer geldbedragen.
3.7.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Volgens de vrouw zijn alle geldopnamen verklaarbaar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat partijen, kort gezegd, ruim hebben geleefd. Als voorbeeld hiervan noemde zij het regelmatig met elkaar en/of anderen op kosten van partijen buiten de deur eten en de buitenlandse vakanties (met familie). Het geld is volgens de vrouw in het geheel ten goede gekomen aan het gezinsleven.
3.8.
Verzoek 194 Rv
3.8.1.
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de vrouw
allebank
mutatiesvan haar bankrekeningen over de jaren 2022, 2023 en 2024 aan de man zal verstrekken binnen een termijn van vier weken na de datum van de mondelinge behandeling. De advocaat van de man heeft desgevraagd laten weten het aanvullende verzoek over verstrekking van bankgegevens door de vrouw te zullen intrekken, zodat de rechtbank dit verzoek van de man zal afwijzen. Nu partijen afspraken hebben gemaakt, spreekt de rechtbank de hoop uit dat terhandstelling van de gevraagde bankgegevens door de vrouw aan de man de nodige duidelijkheid zal verschaffen aan de man.
3.8.2.
Omdat de rechtbank op dit moment niet kan vaststellen dat er nog een vermogensbestanddeel is dat in de verrekening dient te worden betrokken, wijst zij het verzochte door de man af.
3.9.
Kosten van de huishouding
3.9.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man uit hoofde van verrekening van de kosten van de huishouding aan haar een bedrag van € 7.037,15 dient te voldoen. Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de vrouw, onder verwijzing naar artikel 7 HV, dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat ingeval zij in onderling overleg niet samenwonen, de kosten van de afzonderlijke huishoudens bij elkaar worden opgeteld en worden verdeeld naar evenredigheid van ieders inkomen. De vrouw voert aan dat zij in overleg met de man uit de woning is vertrokken; zij begroot de kosten van beide huishoudens op € 3.708,98 en stelt dat de man de helft van die kosten, te weten € 1.854,49 moet dragen. Over de periode april 2023 tot en met maart 2024 en oktober 2024 heeft de man volgens de vrouw minder bijgedragen, reden waarom de vrouw dit te weinig ontvangen bedrag van € 7.037,15 alsnog wil ontvangen van de man.
3.9.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.9.3.
Dat artikel 7 HV waar de vrouw een beroep op doet buiten beschouwing gelaten moet worden omdat het zou zien op de situatie dat partijen een latrelatie zouden hebben, zoals betoogd door de man, is door de vrouw gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek in aanmerking neemt hetgeen partijen bij wijze van huwelijkse voorwaarden hebben afgesproken over de kosten van de huishouding als zij twee afzonderlijke huishoudens vormen. Uit artikel 7 lid 3 jo. lid 1 HV volgt dat partijen in dat geval de gezamenlijke kosten, waaronder begrepen de kosten die verband houden met de huisvesting van de echtgenoten, naar evenredigheid van ieders inkomen dragen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld, noch gebleken.
3.9.4.
Voor een geslaagd beroep op deze bepaling is niet alleen vereist dat partijen in onderling overleg afzonderlijk van elkaar wonen, vereist is ook informatie over ieders inkomen of vermogen alsook een overzicht van de totale kosten van de huishouding om vast te stellen of er naar evenredigheid daarvan is bijgedragen in de kosten van de huishouding. De vrouw op wie in dit geval de stelplicht rust heeft niet gesteld wat ieders inkomen is, laat staan vermogen. Evenmin heeft zij inzichtelijk gemaakt waar de totale kosten van de huishouding uit bestaan. De rechtbank zal dan ook afwijzen hetgeen de vrouw heeft verzocht in verband met de kosten van de huishouding.
3.10.
Pensioenrechten
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven uitvoering te zullen geven aan hetgeen zij overeen zijn gekomen in artikel 9 HV over de verevening van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken bij scheiding.
3.11.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [trouwdatum] 2013 te [trouwplaats] ;
4.2.
bepaalt dat de man, als hij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan [adres] in ( [postcode] ) [plaats] , die aan de vrouw uitsluitend of onder andere toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding;
4.3.
bepaalt dat de man een gebruiksvergoeding, die wordt gesteld op 2,77 procent (per jaar) van de helft van de overwaarde van de woning, aan de vrouw moet voldoen voor iedere maand dat hij na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de echtelijke woning bewoont. Als de man een gedeelte van een maand de echtelijke woning bewoont, moet de gebruiksvergoeding naar rato worden berekend. De gebruiksvergoeding moet ter gelegenheid van de overdracht van de woning aan de man dan wel aan een derde, worden voldaan dan wel worden verrekend bij de notaris met de aan de man toekomende helft van de overwaarde van de echtelijke woning;
4.4.
gelast de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de woning zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen ‎3.5.7 tot en met ‎3.5.13;
4.5.
bepaalt dat tot het te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw behoort hetgeen is weergegeven onder rechtsoverweging ‎3.5.27;
4.6.
bepaalt dat tot het te verrekenen vermogen aan de zijde van de man behoort hetgeen is weergegeven onder rechtsoverweging ‎3.5.28;
4.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
4.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.9.
wijst af al het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter en rechter, mr. L. Berghuis-Knijff en mr. S. Wahedi, rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. van Dijk, griffier, op 20 november 2025.
Tegen de eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
- de verschenen partij(en), binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- de niet verschenen partij(en), binnen drie maanden na de betekening van de beschikking aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat deze op een andere manier is betekend en openbaar is gemaakt door het plaatsen van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant.