ECLI:NL:RBROT:2025:13427

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
10-121173-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van hennep en voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het invoeren van ongeveer 5888 kilogram hennep en het verrichten van voorbereidingshandelingen daarvoor. De verdachte, geboren in 1987 en ten tijde van de zitting gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. E. Alija en de officier van justitie was mr. M.L.M. Kuiper. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk binnenbrengen van hennep in Nederland en het voorhanden hebben van vervoermiddelen en ruimten die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten onder de Opiumwet. Tijdens de zitting op 10 oktober 2025 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de hennep in de container die was geadresseerd aan zijn onderneming. De rechtbank vond de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deelname aan een criminele organisatie, maar bevestigde de bewezenverklaring van de andere feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10-121173-25
Datum uitspraak: 24 oktober 2025
Datum zitting: 10 oktober 2025
Tegenspraak
Verdachte:
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] in [geboorteland] ,
ingeschreven op het adres [adres] , [postcode 1] [woonplaats] ,
ten tijde van de zitting gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam
Advocaat van de verdachte: mr. E. Alija
Officier van justitie: mr. M.L.M. Kuiper

1.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij - samengevat – een grote hoeveelheid hennep heeft ingevoerd en daarvoor voorbereidingshandelingen heeft getroffen. Ook beschuldigt de officier van justitie de verdachte van het deelnemen aan een criminele organisatie, die zich bezig hield met de invoer van hennep.
De volledige tenlastelegging (hierna: beschuldiging) houdt in dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2025 tot en met 19 april 2025 te
Maasvlakte, gemeente Rotterdam en/of Maasbree, gemeente Peel en Maas, althans
in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals
bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 5888 kilogram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
terwijl dit feit betrekking had op een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11,
vijfde lid, van die wet.
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2025 tot en met 19 april 2025 te
Maasvlakte, gemeente Rotterdam en/of Maasbree, gemeente Peel en Maas, althans
in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens
voorhanden heeft gehad, te weten
- een bedrijfspand (voor het opslaan van de hennep) en/of
- een vervoermiddel (voor het vervoeren van de hennep),
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden
dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de
Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2024 tot en met 19 april 2025 te
Maasvlakte, gemeente Rotterdam en/of Maasbree, gemeente Peel en Maas, althans
in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en / of voor zover bekend),
verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , die tot oogmerk had
het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 vierde en vijfde lid en 11a van
de Opiumwet.

2.Bewijs

2.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de feiten bewezen kunnen worden.
2.2.
Conclusie van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte:
1.
in de periode van 11 april 2025 tot en met 19 april 2025 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam en Maasbree, gemeente Peel en Maas
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals
bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 5888 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II,
terwijl dit feit betrekking had op een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11,
vijfde lid, van die wet.
2.
in de periode van 11 april 2025 tot en met 19 april 2025 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam en Maasbree, gemeente Peel en Maas
vervoermiddelen en ruimten voorhanden heeft gehad, te weten
- een bedrijfspand (voor het opslaan van de hennep) en
- een vervoermiddel (voor het vervoeren van de hennep),
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden
dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de
Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
De bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 is gebaseerd op de hieronder opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen [1] en de onderstaande bewijsmotivering.
1. Proces-verbaal politie [2]
Op zaterdag 19 april 2025 deed ik onderzoek naar de herkomst en routing van de container
[containernummer]. De container was op 18 maart 2025 in de haven van Montreal Canada op het motorschip [naam vaartuig] geladen, welke op 19 maart 2025 vertrok. In het manifest zag ik dat de eindbestemming [bedrijf X] , [vestigingsadres] , [postcode 2] te [vestigingsplaats] was. Ook zag ik dat de container bestemd was voor het bedrijf [bedrijf X] in [vestigingsplaats] . Nadat het motorschip [naam vaartuig] op 11 april 2025 aangekomen was in Rotterdam, werd de container [containernummer] op 12 april 2025 gelost in Rotterdam.
2
. Proces-verbaal politie [3]
Ik, verbalisant, raadpleegde het uittreksel van de Kamer van Koophandel inzake [bedrijf X] . Ik zag dat de activiteiten van [bedrijf X] onder meer behelsden: Groothandel in groenten en fruit, gespecialiseerde groothandel in overige voedings- en genotmiddelen, het importeren, exporteren, verhandelen van voedselwaren (fruit, groenten, vlees, etcetera).
Als enig aandeelhouder was [naam verdachte] , geboren [geboortedatum] 1987 opgevoerd, met als titel: Algemeen directeur.
Opmerkelijk was dat in de loods, gelegen aan de [vestigingsadres] in [vestigingsplaats] , alwaar [bedrijf X] gevestigd was, behoudens balen turf, geen voedingsmiddelen dan wel groenten en/of fruit-vlees werden aangetroffen en dat ook geen voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een koelcel, aanwezig waren.
3. Proces-verbaal politie [4]
Op zaterdag 12 April 2025 onderzocht ik de container welke was voorzien van uniek containernummer
[containernummer]. Bij het openen van de container zagen wij dat de container deels beladen was met dozen. Wij telden in totaal 306 dozen met daarin vermoedelijk verdovende middelen. Wij verwijderden alle pakketten uit de dozen. In totaal telden wij 11472 pakketten. Vervolgens heb ik de 11472 pakketten in beslag genomen op grond van de Opiumwet.
Door mij verbalisant werden er voor monstername door het laboratorium 30 willekeurige pakketten uit de 11472 pakketten geselecteerd. Ik heb de pakketten elk een nummer gegeven, te weten 1 t/m 30.
Het gemiddeld bruto gewicht van 1 pakket = 577,26 gram
Het gemiddeld gewicht van de verpakkingslagen van 1 pakket = 64 gram.
Gemiddeld bruto gewicht pakketten = 577,26 gram x 11472 = 6.622 kg
Verpakkingslagen gewicht totaal = 64 gram x 11472 = 734 kg
Netto gewicht = 6.622 kg - 734 kg=
5.888 kg
Ik verbalisant maakte een formulier op ter begeleiding van de 30 gripzakjes voorzien van unieke SIN-stickers, inhoudende circa 3 gram ten behoeve van de analyse door het Douanelaboratorium. Hierna werden de 30 zakjes aangeboden bij het Douanelaboratorium, waarvan een kopie als bijlage bij dit proces-verbaal is gevoegd (
[nummer proces-verbaal 1]).
Bijlage [nummer proces-verbaal 1] Aanvraagformulier monsteronderzoek belastingdienst/douane laboratorium:

[ Afbeelding aanvraagformulier met hierin SIN-nummers van het NFI ]

5. Deskundigenverslag [5]
Op 14-04-2025 ontving ik een verzegelde plastic zak met daarin plastic zakjes, genummerd
[SIN-numnmer X] tot en met [SIN-nummer Z], met groen gedroogd plantaardig materiaal.
Uit de resultaten van het onderzoek mag, mede gezien de aard van het materiaal van alle
bovenvermelde SIN-nummers worden geconcludeerd, dat het materiaal moet worden beschouwd als hennep.
6. Proces-verbaal politie [6]
Op zaterdag 19 april 2025 kreeg ik de opdracht om een container voorzien van uniek
container
[containernummer]onder observatie te nemen. Omstreeks 08:55 uur zagen wij een voertuigcombinatie mat de container de [naam locatie] te [vestigingsplaats] inrijden. Ik zag dat de voertuigcombinatie met de container afremde ter hoon perceel nummer [perceelnummer X] gelegen in de [naam locatie] . Omstreeks 09:37 uur betrad ik de loods gelegen aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats] . Aan de achterzijde van de loods zag ik de vrachtwagencombinatie met de container tegen een openstaande loodsdeur aanstaan. Nadat ik, met overige leden van het Team Bijzondere Bijstand de loods hadden betreden zagen wij in de loods 4 onbekende mannen. Deze zijn op heterdaad aangehouden op overtreding van de Opiumwet. Wij zagen dat de deklading en geprepareerde witte kartonnen dozen deels waren gelost.
7. Verklaring verdachte [7]
Ik had de container met turf besteld. Op de dag dat de politie inviel in mijn loods aan de [vestigingsadres] was ik samen met anderen begonnen met het lossen van de container. Toen kwam de politie en die heeft mij aangehouden.
2.3.2.
Bewijsmotivering feiten 1 en 2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van hennep in de container met turf die door hem was besteld. De verdachte was bezig om een onderneming in de handel van turf op te starten. Hij had inmiddels een aantal ladingen turf binnen gekregen uit Canada en was voornemens om de turf in het zomerseizoen in Italië te verkopen. Een bekende van de verdachte, [medeverdachte 4] , deed met hem de bestellingen, omdat de verdachte de Engelse taal niet goed beheerst. Het kan volgens de verdachte niet anders dan dat iemand anders – buiten hem om – de hennep in de container heeft gestopt. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de hoeveelheid hennep niet op de juiste manier is berekend.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van de partij hennep die is aangetroffen in de container die was geadresseerd aan zijn onderneming. Zijn verklaring, die er in de kern op neerkomt dat bij [bedrijf X] . sprake was van een normale bedrijfsvoering van -op dat moment- de handel in turf, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Daarvoor is het volgende van belang.
De onderneming [bedrijf X] . is op 6 september 2023 geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). De bedrijfsactiviteiten zijn volgens het uittreksel: ‘Groothandel in groente en fruit’ en ‘Gespecialiseerde groothandel in overige voedings- en genotmiddelen’. Die bedrijfsactiviteiten hebben echter nooit plaatsgevonden en daarvoor zijn ook geen voorzieningen (zoals een koelcel) getroffen. De in- en verkoop van turf is op geen enkele manier in verband te brengen met de bedrijfsactiviteiten zoals die in het handelsregister van de KvK staan. Daarnaast roepen de verklaringen van de verdachte ook op andere punten de nodige vragen op.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank de verdachte gevraagd hoe hij de door hem bestelde turf kon betalen zonder dat hij inkomsten had uit zijn onderneming. Daarop antwoordde de verdachte dat hij de turf geleverd kreeg zonder daarvoor te hoeven betalen. [medeverdachte 4] , die optrad als tussenpersoon omdat hij zelf niet goed Engels sprak, onderhield volgens hem het contact met de leverancier en had voor de verdachte geregeld dat hij pas na de verkoop van de turf hoefde te betalen. De rechtbank vindt het echter niet aannemelijk dat een leverancier een lading turf levert, zonder daarvoor enige betaling of zekerheidsstelling te krijgen; zeker niet als deze leverancier het bedrijf waaraan hij levert niet kent en nooit eerder betaling heeft ontvangen voor leveringen. Daarnaast heeft de verdachte na doorvragen door de rechtbank verklaard dat hij nog spaargeld had van de jaren dat hij in Duitsland in de horeca had gewerkt en dat dat zijn startkapitaal was. Ook dat is een andere verklaring dan dat het zou zijn voorgeschoten en deze verklaring is bovendien verder niet onderbouwd.
Verder heeft de verdachte verklaard dat hij een gunstige winstmarge zou hebben op de turf. Hij zou als investeerder turf hebben besteld voor € 2,50 per zak, die hij vervolgens voor zes tot acht euro per zak zou kunnen verkopen in Italië. Uit de factuur van 27 februari 2025 blijkt echter dat voor 650 zakken turf een bedrag van 11.700 CAD in rekening werd gebracht. Dat is omgerekend zo’n € 7.500,-, en dus om en nabij € 11,50 per zak. Dat betekent dat de door de verdachte genoemde inkoopprijs van € 2,50 per zak niet klopt en dat de verdachte bij verkoop van de zakken voor de door hem genoemde bedragen aanzienlijk verlies zou lijden op deze lading. Dit maakt dat zijn verklaring dat het winstgevend zou zijn om in turf te handelen niet klopt.
Het alternatieve scenario wat door de verdachte is geschetst, namelijk dat er bij [bedrijf X] . sprake was van een normale bedrijfsvoering waarbij er misbruik van hem is gemaakt doordat een onbekende derde zonder zijn medeweten de hennep in de container met turf heeft geplaatst, schuift de rechtbank gelet op het voorgaande als onaannemelijk terzijde.
De rechtbank volgt de verdediging tot slot niet in het standpunt dat de hoeveelheid hennep niet op de juiste manier is berekend. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan het representatieve monsteronderzoek. Dit onderzoek is zorgvuldig uitgevoerd en de berekening van de hoeveelheid hennep (ongeveer 5.888 kilo) is voldoende onderbouwd.
De verweren worden verworpen.
2.3.3.
Vrijspraak feit 3
De beschuldiging is niet bewezen. De verdachte wordt daarvan dus vrijgesproken.

3.Kwalificatie en strafbaarheid

3.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Feit 2
Vervoermiddelen en ruimten voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
3.2.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf

4.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat aan de verdachte een gevangenisstraf van dertig maanden moet worden opgelegd.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
4.2.1.
Ernst en gevolgen van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van ongeveer 5888 kilo hennep en aan voorbereidingshandelingen daarvoor. De hennep was verstopt in een container uit Canada achter een hoeveelheid turf, die als deklading was besteld. Door zo te handelen heeft de verdachte zich bezig gehouden met de (internationale) handel in verdovende middelen. Verdovende middelen en de handel hierin vormen een bedreiging voor de samenleving, in die zin dat zij de volksgezondheid bedreigen en de met de verdere verspreiding van die verdovende middelen gepaard gaande criminaliteit bevorderen.
4.2.2.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Uit het Italiaanse strafblad van de verdachte van 22 april 2025 blijkt dat de verdachte eerder en voor het laatst in 2014 onherroepelijk is veroordeeld voor drugsgerelateerde strafbare feiten. Het lange tijdsverloop sinds deze laatste relevante veroordeling maakt dat het strafblad niet strafverzwarend meeweegt.
4.2.3.
Oplegging straf
Gelet op de ernst van de strafbare feiten is een gevangenisstraf passend en geboden. Bij het bepalen van die strafsoort en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarom wordt een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de rol van de verdachte, de context waarin de feiten zich afspeelden en zijn persoonlijke omstandigheden. De straf die wordt opgelegd is lager dan door de officier van justitie is geëist. Dit komt met name door de vrijspraak van de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie.
De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.

5.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen. De rechtbank wijst dat verzoek af, gelet op de aard van het gepleegde delict en de recidivegrond waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd en de duur van de opgelegde gevangenisstraf.

6.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf is gebaseerd op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.

7.Beslissingen

De rechtbank:
Vrijspraak
verklaart niet bewezen dat de verdachte feit 3 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte de feiten, zoals in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

8.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. IJspeerd, voorzitter,
en mrs. C.M. Derijks en L.N. Foppen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Wolterink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 24 oktober 2025.
Mrs. E. IJspeerd, L. N. Foppen en E. Wolterink zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.De exacte vindplaatsen van de bewijsmiddelen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot. Als wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het zaaksdossier Navigatie.
2.Proces-verbaal van bevindingen, [nummer proces-verbaal 2] , p.1.
3.Proces-verbaal van bevindingen, [nummer proces-verbaal 3] , p.63.
4.Proces-verbaal van bevindingen, [nummer proces-verbaal 4] , p.6 t/m 14.
5.Rapport van het Douane Laboratorium, pagina 67 en 68.
6.Pagina 31 e.v.
7.Verklaring van de verdachte op de zitting van 10 oktober 2025.