In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2] dat de kantonrechter [eiser 2] als medehuurder van de woning van [eiser 1] aanmerkt. [eiser 1], een 93-jarige huurster, woont samen met haar 58-jarige zoon [eiser 2], die in 2019 weer bij haar is ingetrokken na een periode van zelfstandig wonen. Havensteder, de verhuurder, heeft het verzoek afgewezen op basis van de stelling dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding zou zijn en dat [eiser 2] niet voldoende financiële waarborgen biedt voor de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, gezien de zorg die [eiser 2] biedt aan [eiser 1] en de gezamenlijke huishouding die zij voeren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de afwijzingsgronden van Havensteder niet van toepassing zijn en heeft de vordering van [eisers] toegewezen. Havensteder is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 685,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.