3.3.Partneralimentatie
3.3.1.De vrouw verzoekt – na wijziging van haar verzoek tijdens de mondelinge behandeling – een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) van € 1.555,- bruto per maand vast te stellen.
3.3.2.De man voert gemotiveerd verweer.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.3.3.Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het echtscheidingsverzoek, heeft hij ook rechtsmacht over het alimentatieverzoek.
3.3.4.Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
3.3.5.Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen partneralimentatie in geschil. De rechtbank zal de partneralimentatie berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport).
3.3.6.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3.7.Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie berekend moet worden aan de hand van de zogenaamde ‘hofnorm’ zodat de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbaar gezinsinkomen (hierna: NBGI) tijdens het huwelijk, omdat een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder uit is dan een gehuwde. Voor het bepalen van het voor partijen beschikbare NBGI tijdens het huwelijk berekent de rechtbank eerst het inkomen van partijen afzonderlijk.
3.3.8.De vrouw stelt onbetwist dat zij eind 2023, begin 2024 de relatie heeft beëindigd, zodat de rechtbank voor de behoefte zal rekenen met de tarieven 2023-2.
Inkomen van de man tijdens het huwelijk
3.3.9.Partijen verschillen van mening over de manier waarop het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man tijdens het huwelijk berekend moet worden. De man stelt dat zijn NBI berekend moet worden aan de hand van het gemiddelde van het saldo fiscale winst van zijn eenmanszaak over de jaren 2022, 2023 en 2024, waarbij de man uitkomt op een bedrag van € 39.962,- per jaar met een NBI (met tarief 2025-1) van
€ 2.751,-. De vrouw heeft haar standpunt op de mondelinge behandeling gewijzigd en stelt dat voor het berekenen van het NBI van de man uitgegaan moet worden van het gemiddelde van de privé-onttrekkingen over de laatste vier jaren dat partijen samen waren. De vrouw komt daarmee uit op een NBI van de man van € 3.400,- per maand.
3.3.10.De rechtbank zal ter bepaling van het NBI van de man aansluiting zoeken bij de bedragen die de man de laatste drie jaren voorafgaand aan de beëindiging (begin 2024) van de relatie van partijen heeft onttrokken uit de onderneming voor privégebruik, aangezien dit maatgevend wordt geacht voor de middelen die de man, en dus partijen, ten tijde van hun huwelijk ter beschikking stonden. In dat wat partijen aanvoeren ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt waarbij de laatste drie jaar voor het beëindigen van de relatie maatgevend zijn voor het bepalen van het NBI van een ondernemer. De rechtbank gaat daarom uit van de volgende gegevens:
Privé onttrekkingen Winst uit onderneming voor aftrek
2021 € 59.016,- € 60.216,-
2022 € 37.673,- € 45.529,-
2023
€ 51.983,- + € 33.347,- +
€ 148.672,- / 3 = € 49.557,- € 139.092,- / 3 = € 46.364,-
3.3.11.De man heeft dus gemiddeld € 49.557,- per jaar onttrokken uit de onderneming. De man dient wel belasting te betalen over zijn winst uit onderneming, waarmee de rechtbank rekening houdt. De rechtbank doet dit door de te betalen inkomstenbelasting en de Zvw-bijdrage over de gemiddelde nettowinst van € 46.364,- in mindering te brengen op de genoemde gemiddelde onttrekkingen.
3.3.12.Gelet op voorgaande bepaalt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man tijdens het huwelijk op € 3.439,- per maand.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 5.787,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
Tenslotte is rekening gehouden met de door de man in dat jaar op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 1.930,-.
Inkomen van de vrouw tijdens het huwelijk
3.3.13.Niet in geschil is dat de vrouw tijdens het huwelijk geen inkomen uit arbeid heeft ontvangen en dat zij leefde van het bedrag van € 78.000,- dat zij van de man in 2017 heeft ontvangen in het kader van de verdeling van de gemeenschap van goederen. Ook is niet in geschil dat het bedrag van € 78.000,- door de vrouw dan wel partijen volledig is besteed, te weten een bedrag van € 34.000,- aan consumptieve bestedingen door de vrouw dan wel partijen gezamenlijk en € 44.000,- aan de verbouwing/verbetering van de woningen van partijen. De vrouw stelt dat voor het bepalen van haar NBI rekening gehouden moet worden met het bedrag van € 78.000,-, omdat dit bedrag inmiddels in zijn geheel is uitgegeven. Daarbij is niet relevant welk label er (achteraf) aan de uitgaven is gehangen (consumptieve bestedingen door de vrouw dan wel partijen gezamenlijk of verbouwing/verbetering van de woningen van partijen), aldus de vrouw. De man voert gemotiveerd verweer. Voor zover er al rekening moet worden gehouden met het door de vrouw ontvangen bedrag kan dit slechts voor het gedeelte van € 34.000,-, omdat het restant van € 44.000,- door de vrouw aan de man als lening is verstrekt.
3.3.14.Anders dan de vrouw stelt, is de rechtbank van oordeel dat voor de berekening van haar behoefte wel van belang is welk label er aan de uitgaven die van het bedrag van € 78.000,- zijn gedaan, is gehangen. Het bedrag van € 44.000,- behoorde tijdens het huwelijk wel tot het vermogen van de vrouw, maar zij kon tijdens het huwelijk niet beschikken over dat deel van haar vermogen omdat het is besteed aan verbouwing/verbetering van de woningen van partijen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bedrag van € 44.000,- niet kan worden aangemerkt als geld waarvan de vrouw heeft geleefd. Het bedrag van € 34.000,- is wel door de vrouw dan wel door partijen gezamenlijk consumptief besteed in een periode van zeven jaar (begin 2017 tot eind 2023/begin 2024). De rechtbank bepaalt het NBI van de vrouw vervolgens op € 34.000,- / 7 / 12 = € 405,- per maand.
3.3.15.Gelet op voorgaande hadden partijen tijdens het huwelijk de beschikking over een NBGI van € 3.439,- + € 405,- = € 3.844,- = per maand. De netto behoefte van de vrouw in 2023 bedraagt 60% van dit bedrag, zijnde € 2.306,- per maand. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de netto behoefte van de vrouw € 2.608,- per maand.
3.3.16.Partijen zijn het erover eens dat huidige NBI van de vrouw berekend moet worden aan de hand van een jaarinkomen van € 24.386,- per jaar.
3.3.17.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 1.947,- per maand aan de hand van de tarieven 2025-2.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
3.3.18.Op de behoefte van de vrouw van € 2.608,- netto per maand moet haar huidige NBI van € 1.947,- netto per maand in mindering worden gebracht, waarna (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) een aanvullende behoefte van € 661,- netto, oftewel € 1.219,- bruto per maand resteert.
3.3.19.De man betwist dat hij draagkracht heeft de gevraagde bijdrage te voldoen.
3.3.20.De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport aan de hand van de tarieven 2025-2.
3.3.21.Partijen verschillen van mening over de manier waarop het huidige NBI van de man berekend moet worden. De vrouw stelt vraagtekens bij de manier waarop de man zijn financiële bedrijfsvoering inricht. Volgens de vrouw is de man aan het oppotten in zijn onderneming waardoor de toename van de kapitaalrekening ook meegenomen moet worden bij het bepalen van zijn NBI. De man kan het door de vrouw verzochte bedrag in ieder geval betalen als naar de toename van de kapitaalrekening wordt gekeken, aldus de vrouw.
3.3.22.De man voert gemotiveerd verweer. De kapitaalrekening is weliswaar gestegen, maar dit heeft geen invloed gehad op de winst uit onderneming waarmee rekening moet worden gehouden.
3.3.23.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende onderbouwd dat de toename van de kapitaalrekening moet worden meegenomen bij het bepalen van het NBI van de man. De rechtbank ziet aanleiding in dit geval uit te gaan van het gemiddelde van de winst uit onderneming over de laatste drie beschikbare jaren, ofwel 2022, 2023 en 2024. De rechtbank houdt daarom voor het bepalen van het NBI van de man rekening met:
Winst uit onderneming voor aftrek
2022 € 42.529,-
2023 € 33.347
2024
€ 35.592,- +
€ 111.468,- / 3 = € 37.156,-
3.3.24.Gelet op voorgaande bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) de rechtbank het huidige NBI van de man op € 2.761,- per maand.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 2.470,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 4.405,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
Ten slotte is rekening gehouden met de door de man op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 1.593,-.
3.3.25.De draagkracht van de man wordt, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% x [NBI – (0,3xNBI + 1.310)] en bedraagt € 374,- per maand.
3.3.26.Er resteert voor een partneralimentatie een bedrag van € 374,- netto per maand, ofwel € 576,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
3.3.27.Derhalve is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 576,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.3.28.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.