ECLI:NL:RBROT:2025:13505

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
10.196032.25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging doodslag met een schaar

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte heeft op 26 juni 2025 het slachtoffer met een schaar in de zij gestoken, wat leidde tot potentieel levensbedreigend letsel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de poging tot moord niet bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord, maar verklaarde de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 8.111,99 aan schadevergoeding moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, maar hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn bereidheid om aan voorwaarden te voldoen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.196032.25
Datum uitspraak: 24 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] [postcode] [plaats 1] ,
raadsman mr. A.F.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Uiterwijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot moord;
  • bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Stichting Verslavingsreclassering GGZ.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering: poging tot moord
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering: poging tot doodslag
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Dat het de bedoeling van de verdachte was om het slachtoffer om het leven te brengen of dat hij de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard kan niet bewezen worden.
4.2.2.
Beoordeling
In de nacht van 26 juni 2025 is de verdachte doelbewust naar de woning van het slachtoffer gereden om bij hem verhaal te gaan halen. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer uit zijn woning gelokt, is op hem toegelopen en heeft hem buiten op straat zonder iets te zeggen met een kappersschaar in de linkerzij gestoken, ter hoogte van zijn borst. Dat dit een scherpe schaar moet zijn geweest, volgt uit het feit dat het slachtoffer hierdoor potentieel levensbedreigend letsel heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte met zijn handelen opzet had op het doden van het slachtoffer.
De rechtbank volgt de verdediging in het betoog dat vol opzet op de dood van het slachtoffer niet kan worden bewezen. Vervolgens is de vraag of kan worden vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Door het slachtoffer met een scherpe kappersschaar in zijn zij te steken, ter hoogte van zijn borst, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het bovenlichaam is immers bij uitstek een kwetsbaar deel van het lichaam, waar zich meerdere vitale organen – waaronder de longen – bevinden. Dat de aanmerkelijke kans op de dood bestond volgt ook uit de FARR-verklaring, waaruit volgt dat het letsel potentieel levensbedreigend was. De gedragingen van de verdachte, zoals die hierboven zijn beschreven, kunnen bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op dit gevolg dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood zou leiden, ook heeft aanvaard.
4.2.3.
Conclusie
Het is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 juni 2025 te [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ander, te weten [slachtoffer] , van het leven te beroven, eenmaal met een schaar heeft gestoken in de zij/romp van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte is in de nacht van 26 juni 2025 bij het slachtoffer verhaal gaan halen, omdat hij dacht dat het slachtoffer vreemd ging met zijn toenmalige vriendin. Hij gebruikte haar telefoon om berichten naar het slachtoffer te sturen en lokte hem op die manier uit zijn woning. De verdachte heeft vervolgens het slachtoffer met een schaar in de zij gestoken. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte potentieel dodelijk letsel opgelopen. Het had voor het slachtoffer heel anders kunnen aflopen. De verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Dit soort geweld heeft grote impact op een slachtoffer. Bovendien brengt dit soort geweld op de openbare weg gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte van 17 september 2025blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit betekent dat het strafblad niet strafverzwarend meeweegt.
7.3.2.
Rapportage
Stichting Verslavingsreclassering GGZ (hierna: de reclassering) heeft op 9 oktober 2025 een rapport over de verdachte opgemaakt. De reclassering ziet geen delictpatroon, maar acht het zorgelijk (mede gezien zijn leeftijd) dat de verdachte in aanraking komt met justitie wegens een geweldsincident. Het recidiverisico wordt geschat als laag-gemiddeld. De verdachte zal moeten leren zijn impulsiviteit te beheersen, perspectief te ontwikkelen, problemen op een rationele manier op te lossen en moreel en kritisch te redeneren, om zo tot gedragsverandering te komen en het recidiverisico te beperken. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. De verdachte heeft ter zitting verklaard bereid te zijn eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden na te leven.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat de verdachte nog jong is, zijn leven op de rit heeft en spijt heeft betuigd. De verdachte heeft openheid van zaken gegeven en heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Gelet op dit alles komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Nu de reclassering bijzondere voorwaarden adviseert en de rechtbank dit ook raadzaam acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Deze voorwaardelijke straf moet de verdachte er ook van weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden moet worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.188,70 aan materiële schade en een vergoeding van € 12.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vorderingen van de benadeelde partij kunnen worden toegewezen. Voor wat betreft de hoogte van de posten kleding en immateriële schadevergoeding wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De toegewezen bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De vorderingen van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade worden niet betwist, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van het T-shirt. Die vordering is onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij dient daarom ten aanzien van deze vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De hoogte van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Gelet op vergelijkbare zaken kan ten hoogste een bedrag van € 5.000,- worden toegekend. De benadeelde partij dient voor het restant van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het gepleegde strafbare feit. De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding voor zover voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en niet betwist door de verdachte toewijzen, nu dit deel van de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dit gaat om een bedrag van € 611,99.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de vordering tot vergoeding van het
T-shirt van € 576,71 onvoldoende feitelijk is onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard voor dit gedeelte van de vordering.
Het is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in
soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 7.500,00. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 juni 2025.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat de verdachte de schadevergoeding aan de staat moet betalen en de staat het bedrag uitkeert aan de benadeelde partij.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een groot deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 8.111,99, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot tien (10) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op twee (
2) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland op het adres
[adres 2] te [plaats 2] , zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzing van de trainer/begeleider;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 8.111,99 (zegge: achtduizend honderdelf euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 611,99 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 juni 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 8.111,99(hoofdsom,
zegge:
achtduizend honderdelf euro en negenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 8.111,99 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
85 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. IJspeerd, voorzitter,
en mrs. C.M. Derijks en L.N. Foppen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.A. Wolterink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 juni 2025 te [plaats 2] , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade
een ander, te weten [slachtoffer]
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een schaar, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, heeft gestoken in de zij/romp, althans in het lichaam van die
[slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2025 te [plaats 2] , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
een ander, te weten [slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal, met een schaar, althans een scherp en/ of puntig
voorwerp, heeft gestoken in de zij/romp, althans in het lichaam van die
[slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2025 te [plaats 2] , althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld, door die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal, met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij/romp,
althans in het lichaam te steken.