ECLI:NL:RBROT:2025:13856

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
ROT 25/6423 en 25/6422
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor bedrijfspand in Capelle aan den IJssel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan over een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfspand. Eiseres, woonachtig naast het perceel waar het bedrijfspand gebouwd zal worden, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel is verleend. Eiseres is van mening dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat haar woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en dat de belangen van eiseres voldoende zijn afgewogen. De voorzieningenrechter heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de verlening van omgevingsvergunningen en de rol van de bestuursrechter in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/6423 en 25/6422
uitspraak van de voorzieningenrechter van31 oktober 2025
op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres], uit Capelle aan den IJssel, eiseres

(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam derde-partij]uit Capelle aan den IJssel (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J. van Bergen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfspand. Eiseres woont naast dit pand en is het niet eens met de omgevingsvergunning. Zij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter het in stand laten door het college van de omgevingsvergunning.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Procesverloop

2. Met het besluit van 19 maart 2025 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het bouwen van een bedrijfspand aan de [adres] (het perceel).
2.1.
Met het besluit van 30 juli 2025 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het college onder een aanvullende motivering bij het primaire besluit gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college en de gemachtigde van vergunninghouder. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
2.4.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres een spoedeisend belang heeft, omdat vergunninghouder op zitting heeft aangegeven op korte termijn te willen beginnen met bouwen.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 15 september 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
5. Vergunninghouder wil van de woning een bedrijfspand maken. De woning is een twee-onder-een-kapwoning van één bouwlaag met kap met een breedte van 6,5 meter en een diepte van 7 meter. De woning wordt getransformeerd tot een kantoor met aan de achterzijde een aanbouw die aansluit op de bestaande bedrijfsloods.
5.1.
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. [2] Op het perceel zijn de bestemmingsplannen “Schenkel-Zuid” en “Parkeren Capelle aan den IJssel 2023” van toepassing. Het perceel heeft de bestemming “Gemengd” (artikel 5 van de planregels) en heeft de dubbelbestemming “Waterstaat- Waterkering” en “Waarde- Archeologie”. Het perceel heeft de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 3” en een bouwvlak, waarbij een maximum bouwhoogte geldt van 10 meter.
5.2.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat de dakkapel aan de achterzijde 8,5 centimeter hoger is dan de toegestane bouwhoogte voor de dakkapel (artikel 5.2.2, onder d, van de planregels). Het college heeft voor de afwijking van het bestemmingsplan toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo.
5.3.
Eiseres woont naast vergunninghouder en is het niet eens met de omgevingsvergunning.
Heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening?
6. Eiseres stelt dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, omdat met het bouwplan het woon- en leefklimaat van eiseres onevenredig wordt aangetast. Met het bouwplan worden ramen mogelijk gemaakt van waar op korte afstand op het perceel van eiseres kan worden uitgekeken. Dit is een inbreuk op haar privacy. Verder leidt het bouwplan tot schaduwhinder op het perceel van eiseres, omdat de dakopbouw en de uitbouw veel groter en hoger zijn dan die van eiseres. Doordat de bebouwing aan de achterzijde wordt uitgebreid kijkt eiseres uit op een muur die hoger is dan de huidige schutting. Tot slot voert eiseres aan dat het bouwplan het straatbeeld aantast, omdat de dakkapel niet ondergeschikt is aan de oorspronkelijke vorm van het dak.
6.1.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2180).
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen mag het college bij de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen meewegen dat negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1259). Dit geldt ook voor wat op grond van artikel 2 van bijlage II van het Bor vergunningsvrij mogelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:12).
6.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat binnen het bestemmingsplan, maar ook op grond van artikel 2, aanhef, onderdeel 4, van bijlage II van het Bor een dakkapel vanaf de voet tot 1,75 meter mogelijk is. Verder geldt op grond van het bestemmingsplan voor nagenoeg het gehele perceel een bouwvlak dat voor 100% bebouwd mag worden (artikel 5.2.1 van de planregels) tot een maximale hoogte van 10 meter (zie artikel 2.4 van de planregels). Gelet op voorgaande mocht het college bij de afweging van de belangen bij privacy, bezonning en of het bouwplan in het straatbeeld past, meewegen dat een dakkapel van 8,5 centimeter lager binnen het bestemmingsplan kan worden gerealiseerd en dat ter plaatse van de uitbouw binnen het bestemmingsplan een bouwwerk gebouwd kan worden tot maximaal 10 meter hoog.
Parkeren en verkeer
7. Voor zover eiseres betoogt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wordt voldaan aan de parkeernorm overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Met het bestreden besluit heeft het college gemotiveerd dat de norm voor parkeren voor bedrijven 1 parkeerplaats per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt. De uitbreiding van het bedrijf bedraagt 80 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Het bestaande woonhuis heeft een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning. Beide normen hebben een kleine toevoeging voor bezoekers, maar die zijn nagenoeg gelijk en zijn buiten beschouwing gelaten. Na saldering resulteert een negatief cijfer naar afgerond 1 parkeerplaats minder, als in de bestaande situatie. Hierdoor voldoet het bouwplan volgens het college aan de parkeernormering. Eiseres heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze berekening niet zou kloppen en is ook niet op zitting verschenen om dit standpunt nader toe te lichten. Eiseres heeft haar standpunt dat vergunninghouder geen parkeerplek heeft op eigen terrein onvoldoende onderbouwd. Op zitting heeft vergunninghouder desgevraagd verklaard voldoende parkeerplek te hebben op eigen terrein. De voorzieningenrechter ziet gelet op de situatie ter plaatse geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Tot slot is gelet op voorgaande niet aannemelijk dat het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Het bouwplan is beperkt in omvang.
Participatie
8. Eiseres stelt dat ten onrechte geen enkele vorm van participatie is geweest.
8.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de in de wet geregelde procedure is gevolgd. Het college dient in beginsel te beslissen op basis van de aanvraag. Niet is gebleken van beleid waaruit blijkt dat het college zich heeft verplicht om burgers actief te betrekken bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning. Eiseres heeft bezwaar en beroep ingediend, zodat zij in de gelegenheid is gesteld om haar standpunten naar voren te brengen. Het betoog slaagt dan ook niet.
Schade
9. Eiseres vreest dat de bouw- en sloopwerkzaamheden tot schade aan haar woning zullen leiden. Daartoe voert zij aan dat er slechts een dunne tussenmuur zit tussen de woningen. Verder liggen beide woningen onder dezelfde kap.
9.1.
Op zitting heeft het college desgevraagd toegelicht dat er sprake is van een sloopmelding, zodat het slopen buiten de omvang van deze procedure valt. Hoofdstuk 8 van het Bouwbesluit 2012 bevat evenwel bepalingen over het voorkomen van schade bij de bouw- en sloopwerkzaamheden. Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van het Bouwbesluit is de uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen. Aan deze eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften van afdeling 8.1 van het Bouwbesluit 2012. Vergunninghouder dient deze voorschriften na te leven. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college voorschriften had moeten verbinden aan de omgevingsvergunning.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Besluit omgevingsrecht

Bijlage II

Artikel 2

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[…];
1. een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voorzien van een plat dak,
b. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m,
c. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet,
d. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok,
e. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak, en
[…];
[…].
Bouwbesluit 2012

Artikel 8.1

De uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden is zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze afdeling.
Bestemmingsplan Schenkel-Zuid

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
[…].
2.4
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Artikel 5 Gemengd

5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het wonen met aan-huis-gebonden beroepen, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
[…];
kantoren;
[…].
5.2
Bouwregels
5.2.1
Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken geldt dat het bouwvlak voor 100% mag worden bebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander maximaal bebouwingspercentage is aangegeven.
5.2.2
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
[…].
5.3
Specifieke gebruiksregels
a. Bij het oprichten of uitbreiden van gebouwen of het veranderen van het gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Er dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie conform de parkeernormen welke zijn opgenomen in Bijlage 2 Parkeernormen;
[…].

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wabo.