In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een huurovereenkomst voor onzelfstandige woonruimte in een studentenhuis. De eiseres, een verhuurder, heeft een kleine hennepkwekerij met vijf planten aangetroffen in de woning van de gedaagde, die samen met zes huisgenoten in het studentenhuis woont. De eiseres vordert ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde en zijn huisgenoten, omdat zij van mening is dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij een ernstige tekortkoming oplevert. De gedaagde erkent dat hij op de hoogte was van de hennepkwekerij, maar stelt dat deze niet problematisch was omdat het hebben van maximaal vijf planten in strafrechtelijke zin wordt gedoogd. De kantonrechter oordeelt dat, hoewel er sprake is van een tekortkoming, deze van geringe aard is en de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. De kantonrechter wijst de vordering tot ontbinding af en oordeelt dat de gedaagde en zijn huisgenoten zich niet als goede huurders hebben gedragen, maar dat de tekortkoming te gering is voor ontbinding. In reconventie wordt de eiseres veroordeeld om een huurovereenkomst aan te bieden aan een voorgedragen nieuwe huurder, omdat er geen goede grond is om het coöptatierecht te negeren. De proceskosten worden aan de eiseres opgelegd, omdat zij ongelijk krijgt in de procedure.