ECLI:NL:RBROT:2025:14061

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
C/10/696942 / JE RK 25-645
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en verzoek om omgangsregeling

Op 18 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gewezen in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die momenteel bij haar grootmoeder verblijft. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 28 mei 2026, in het belang van haar verzorging en opvoeding. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van [minderjarige] is om op te groeien bij haar grootmoeder, wat door alle betrokkenen wordt ondersteund. De GI, de gecertificeerde instelling, heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit verzoek is toegewezen.

Daarnaast heeft de tante van [minderjarige] een zelfstandig verzoek ingediend voor een omgangsregeling. De rechtbank heeft echter besloten om dit verzoek af te wijzen, omdat de regie over de omgang bij de GI ligt en er onvoldoende zicht is op de toekomstige situatie van de tante. De rechtbank heeft benadrukt dat de GI de verantwoordelijkheid heeft om een omgangsregeling te realiseren die recht doet aan de band tussen [minderjarige] en haar tante. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De uitspraak is openbaar gemaakt en de betrokken partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/696942 / JE RK 25-645
Datum uitspraak: 18 november 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,gevestigd in Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. E.E. Tiebie, kantoorhoudende in Heerhugowaard,
[naam grootmoeder],
hierna te noemen: de grootmoeder, wonende in [woonplaats 2],
advocaat mr. G.M.H. Vriesde, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam tante],
hierna te noemen: de tante, wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. M.D. Winter, kantoorhoudende in Den Haag.
De rechtbank merkt als informant aan:
[naam grootvader],
hierna te noemen: de grootvader, wonende in [woonplaats 2].
In zijn adviserende taak is betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd in Rotterdam, hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 22 april 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de beschikking van het hof Den Haag van 1 oktober 2025, met zaaknummer 200.354.936/01;
  • de briefrapportage van de GI van 1 oktober 2025, ontvangen op 2 oktober 2025;
  • de reactie van de tante op de briefrapportage van de GI, ontvangen op 16 oktober 2025;
  • de gerectificeerde briefrapportage van de GI, ontvangen op 14 november 2025;
  • de pleitnotities van mr. M.D. Winter, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, namens de tante, ter zitting overgelegd.
1.2.
Op 18 november 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de grootmoeder met haar advocaat;
  • de tante met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, [naam 1];
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 2];
- de grootvader.
1.3.
Alle betrokkenen waren voor de zitting van 18 november 2025 niet alleen opgeroepen in de zaak met het zaaksnummer C/10/696942 / JE RK 25-645 (de zaak waarin deze beschikking is gewezen), maar ook in de zaak met zaaksnummer C/l 0/693446 / JE RK 25-195. Die laatste zaak was echter al definitief afgedaan op 22 april 2025.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] is overleden.
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de grootmoeder.
2.3.
Bij beschikking van 22 april 2025 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder verlengd tot 28 mei 2025. De rechtbank heeft bij diezelfde beschikking ook de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 28 mei 2026. Daarbij heeft de rechtbank bij diezelfde beschikking aansluitend aan de verlengingsperiode de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder verlengd tot 28 november 2025 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.

3.De (aangehouden) verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De tante verzoekt ter zitting bij wijze van zelfstandig verzoek een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen, welke als volgt luidt:
  • de huidige omgangsregeling inhoudende omgang iedere dinsdag van 14:30 uur tot 19:00 uur te vervangen door omgang op iedere zaterdag of zondag;
  • elke maand 1 overnachting van zaterdag 10:00 uur tot zondag 19:00 uur;
  • elke kerst/voorjaars/meivakantie 2 overnachtingen;
  • elke zomervakantie 1 week (zonder onderbreking).

4.De standpunten

De GI
4.1.
De GI handhaaft het verzoek en deelt daarnaast nog het volgende mee. Het doel is dat alle betrokkenen op een verantwoorde manier een plek krijgen in het leven van [minderjarige] die past bij de rol die zij hebben. Bij de GI was nog niet bekend dat de tante van plan is om in Nederland te blijven. Dit soort informatie heeft de GI nodig om een inschatting te kunnen maken van hoe de toekomstige omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de tante eruit moeten zien. De GI is van oordeel dat de rechtbank de bestaande omgangsregeling met de tante niet moet wijzigen, in ieder geval niet op dit moment.
De tante
4.2.
Namens en door de tante wordt ter onderbouwing van haar zelfstandig verzoek het volgende naar voren gebracht. De tante is zich ervan bewust dat het hof de regierol ten aanzien van de omgang met [minderjarige] heeft belegd bij de GI. In die rol houdt de GI echter geen rekening met alle betrokkenen. De tante heeft momenteel slechts elke dinsdag vier uur omgang met [minderjarige]. Zij heeft de GI herhaaldelijk gevraagd om uitbreiding van de omgangsregeling, maar zij wordt steevast met een kluitje in het riet gestuurd. Zij is zich er van bewust dat haar juridische rol is veranderd sinds het moment de vader het gezag over [minderjarige] heeft verkregen. Echter, zij is een belangrijke hechtingsfiguur voor [minderjarige] en daarom is het belangrijk dat zij meer tijd met elkaar kunnen doorbrengen. Bovendien biedt de GI geen enkel perspectief op een mogelijke uitbreiding van de omgang, terwijl de tante haar best heeft gedaan om zich in Nederland te kunnen vestigen. De tante heeft geen vertrouwen meer in de GI.
De grootmoeder
4.3.
Namens en door de grootmoeder wordt ter zitting het volgende naar voren gebracht. Het gaat goed met [minderjarige]. Zij komt nu toe aan rouwen. [minderjarige] kan haar gevoelens goed verwoorden. Soms zegt zij dat zij haar moeder mist. Zij kan dan behoefte hebben om naar het graf van de moeder te gaan of een kaarsje op te steken bij het gedenkplekje in huis. De grootmoeder hoopt dat dit de laatste keer is dat zij in de rechtbank is en dat er rust komt. Het nu ineens ingediende verzoek van de tante draagt daar niet aan bij. Het kan niet zo zijn dat de positieve ontwikkeling die [minderjarige] nu doormaakt, wordt doorbroken door allerlei wensen van de tante. [minderjarige] heeft een druk eigen leven met zwemles, dansen en spelen met vriendjes en vriendinnetjes. In het weekend is de vader welkom bij de grootmoeder om omgang met [minderjarige] te hebben. De tante moet zich realiseren dat zij niet de gezaghebbende ouder of voogd van [minderjarige] (meer) is. Haar verzoek moet dan ook worden afgewezen.
De vader
4.4.
Namens en door de vader wordt ter zitting het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] doet het heel goed. Zij is een meisje met pit. De vader is heel trots op haar. Hopelijk kan de ondertoezichtstelling over een half jaar worden afgesloten. De vader is het niet eens met het verzoek van de tante. De GI heeft de regie over de omgang. Bovendien zou de tante zich moeten berusten in haar rol als tante.

5.De informatie van de grootvader

5.1.
De grootvader geeft aan dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt. [minderjarige] is heel wijs. Het is in het belang van [minderjarige] om goed contact te hebben met de gehele familie. Dat is nu niet mogelijk, omdat de grootvader en de tante wat betreft de omgangsmomenten met [minderjarige] gebonden zijn aan Rotterdam. De omgangsmomenten zijn te kort om de familie in Amsterdam te kunnen bezoeken. [minderjarige] mist haar neefjes en nichtjes uit Amsterdam.

6.Het advies van de Raad

6.1.
De Raad benoemt dat het fijn is dat er meer rust is en dat het naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige]. Er is sprake van een sterk netwerk om [minderjarige] heen. De GI zal voorlopig nog betrokken zijn. In dat kader is het aan de GI om te kijken welke mogelijkheden er zijn ten aanzien van het contact tussen [minderjarige] en de tante.

7.De beoordeling

Het verzoek van de GI over de uithuisplaatsing van [minderjarige]
7.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
7.2.
[minderjarige] woont bij de grootmoeder en ontwikkelt zich daar goed. Het is in het belang van [minderjarige] om op te groeien bij de grootmoeder. Dat wordt door geen van de betrokkenen (meer) weersproken. De rechtbank zal het resterend deel van het verzoek van de GI dan ook toewijzen, wat betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 28 mei 2026.
7.3.
De rechtbank verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Het verzoek van de tante over de omgang tussen haar en [minderjarige]
7.4.
Met betrekking tot de omgangsregeling met [minderjarige] die door de tante is verzocht, overweegt de rechtbank als volgt. Het hof heeft nog geen vijf maanden geleden, namelijk bij beschikking van 25 juni 2025, een omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de tante waarbij de regie over de omgangsregeling bij de GI ligt. Daarbij heeft het hof overwogen dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken is bij de minderjarige waardoor deze zicht heeft op haar belangen en met de betrokkenen een omgangsregeling kan realiseren die recht doet aan de band met de tante.
7.5.
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de beslissing van het hof dat de regie voor de omgang moet liggen bij de GI en wijst het verzoek van de tante daarom af. Er is – net als ten tijde van de beslissing van het hof – nog altijd weinig zicht op de (toekomstige) situatie. Onder meer was het nog niet duidelijk of de tante terug zou gaan naar Suriname. Ter zitting heeft de tante aangegeven dat het haar bedoeling is zich in Nederland te vestigen. De GI en de grootmoeder waren daarvan nog niet op de hoogte. Dit, terwijl de GI dit soort informatie juist nodig heeft om de omgangsmomenten tussen de tante en [minderjarige] vast te stellen. De GI heeft ter zitting toegezegd op basis van deze nieuwe informatie opnieuw een passende omgangsregeling voor te stellen die in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank wil niet vooruitlopen op die afweging.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootmoeder, tot 28 mei 2026;
8.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.3.
wijst het verzoek van de tante af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025 door mr. M.P.G. Rietbergen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. S. Jordaan en mr. N. Doorduijn, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier, en op schrift gesteld op 2 december 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.