In deze zaak hebben de ouders van een minderjarige een verzoek ingediend bij de kantonrechter om toestemming te krijgen om het vermogen van hun kind, dat bestaat uit een bedrag van € 56.250,- op een bankrekening, te gebruiken voor de financiering van de aankoop van twee winkels en drie woningen in Rotterdam. De ouders, die zich presenteren als succesvolle ondernemers, stellen dat de investering in vastgoed een hoger rendement zal opleveren dan het geld op de bank. Tijdens de zitting op 25 november 2025 was de vader van de minderjarige aanwezig en heeft hij verklaard dat de minderjarige een leencontract met 2% rente per jaar zal krijgen. De panden zijn ondergebracht in een holding waarvan de vader voor 90% aandeelhouder is.
De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er onvoldoende waarborgen zijn dat de investering in het belang van de minderjarige is. De rechter heeft vastgesteld dat het risico dat de minderjarige zijn investering verliest, onvoldoende is afgedekt. De vader heeft aangegeven dat de holding het geld van de minderjarige nodig heeft om haar financiële verplichtingen na te komen, wat een liquiditeitstekort impliceert. Dit leidt tot de conclusie dat er een risico op wanprestatie bestaat, vooral als de ouders in financiële problemen komen. De kantonrechter heeft benadrukt dat het niet in het belang van de minderjarige is om de machtiging te verlenen, vooral omdat er geen recht van eerste hypotheek op de panden is geregeld. De beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.