In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en twee gedaagden, waarbij de eiseres ontruiming van een gehuurde bedrijfsruimte vorderde vanwege huurachterstand. De eiseres, die sinds 23 januari 2025 de verhuurder is van gedaagde 1, heeft een huurachterstand van € 43.257,48 geconstateerd en vorderde ontruiming van het gehuurde. Gedaagde 1 heeft echter de huurachterstand volledig betaald voordat de zitting plaatsvond, waardoor de kantonrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer was voor de ontruimingsvordering. De kantonrechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure ontbonden zou worden, en dat de ontruiming van het gehuurde niet kon worden toegewezen. Daarnaast werden de geldvorderingen van de eiseres tegen gedaagde 1 en gedaagde 2 afgewezen, omdat de kantonrechter van mening was dat er onvoldoende spoedeisend belang was en dat de eiseres niet had aangetoond dat de vorderingen in kort geding konden worden toegewezen. De proceskosten werden toegewezen aan gedaagde 1, terwijl de eiseres de proceskosten voor gedaagde 2 moest vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.