ECLI:NL:RBROT:2025:1441

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/10/690212 / FA RK 24/8881
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van klachten in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een klacht van verzoeker, geboren in 1994, tegen de zorgaanbieder Antes Zorg B.V. en de zorgverantwoordelijke. De klacht betreft de toepassing van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de wijze waarop de zorgaanbieder de beslissing tot verplichte zorg heeft genomen. Verzoeker heeft meerdere klachten ingediend, waaronder het niet uitreiken van de artikel 8:9 Wvggz beslissing en het onterecht insluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie de meeste klachten ongegrond heeft verklaard, met uitzondering van de klacht over het niet uitreiken van de beslissing, die door de rechtbank gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder niet op de juiste wijze had voldaan aan de verplichtingen van de Wvggz, waardoor verzoeker niet in staat was om kennis te nemen van zijn rechten. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van andere klachten en oordeelde dat de zorgaanbieder de juiste afwegingen had gemaakt bij het toedienen van medicatie. De rechtbank heeft geen schadevergoeding toegekend, omdat verzoeker dit niet had verzocht. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/690212 / FA RK 24/8881
Beschikking van 4 februari 2025 betreffende een klacht als bedoeld in artikel
10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1994, [geboorteplaats] ,
hierna: verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. T. Gümüs te Schiedam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • Antes Zorg B.V. (hierna: zorgaanbieder), en
  • de zorgverantwoordelijke van verzoeker (hierna: zorgverantwoordelijke).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoeker met bijlagen, ingekomen op 27 november 2024;
  • het verweerschrift van de zorgaanbieder en de zorgverantwoordelijke met bijlagen, ingekomen op 5 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 december 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoeker met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam], psychiater en zorgverantwoordelijke, verbonden aan de zorgaanbieder.
1.3.
Desgevraagd heeft verzoeker bij berichten van 27 december 2024 en 2 januari 2025 meegedeeld niet in het bezit te zijn van de artikel 8:9 Wvggz beslissing. Vervolgens heeft de zorgaanbieder op verzoek van de rechtbank op 6 januari 2025 een afschrift van deze beslissing toegezonden.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van 6 juni 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam ten aanzien van verzoeker een crisismaatregel genomen.
2.2.
Op 6 juni 2024 heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg middels een artikel 8:9 Wvggz beslissing.
2.3.
Verzoeker heeft op 25 september 2024 vijf klachten ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep regio Rijnmond (hierna: de klachtencommissie) tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om verplichte zorg te gaan verlenen. Deze klachten zagen op het insluiten (hierna: klacht 1), het niet uitreiken van de 8:9 Wvggz beslissing (hierna: klacht 2), de slechte zorg in de EBK (hierna: klacht 3), het toedienen van medicatie (hierna: klacht 4) en het weghalen van de intercom (hierna: klacht 5). Het klaagschrift van verzoeker is door geen van partijen overgelegd en ontbreekt zodoende in het dossier.
2.4.
De klachtencommissie heeft op 15 november 2024 de beslissing op de klachten van verzoeker gegeven. De klachtencommissie heeft klacht 3 deels gegrond verklaard vanwege het ontbreken van een begeleidingsplan. De rest van de klachten zijn ongegrond verklaard.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Omdat de rechtbank niet beschikt over het klaagschrift van 25 september 2024 waarin verzoeker zijn klachten heeft geformuleerd, zal de rechtbank – wat betreft de aard en omvang van de klachten – uitgaan van wat de klachtencommissie daarover in haar beslissing van 15 november 2024 heeft vermeld, dat wat verzoeker daarover in zijn verzoekschrift heeft vermeld en dat wat verzoeker hierover tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard.
3.2.
Over de door de klachtencommissie deels gegrond verklaarde klacht 3 over het ontbreken van een insluitingsbegeleidingsplan hebben beide partijen verklaard geen beslissing van de rechtbank te verlangen.
3.3.
Verzoeker verzoekt zijn klachten, zover deze door de klachtencommissie ongegrond zijn verklaard, alsnog gegrond te verklaren.
3.3.1.
Klacht 1: verzoeker klaagt dat er geen noodzaak bestond om over te gaan tot insluiting. Verzoeker heeft zich vrijwillig laten opnemen, was tijdens het vervoer in de ambulance rustig en aanspreekbaar en bleef gedurende de opname rustig. Verzoeker is het niet eens met de zorgverantwoordelijke dat separatie noodzakelijk was om ernstig nadeel af te wenden. Verzoeker meent dat er te zwaar is gereageerd op de vastlegging door hem van het beoordelingsgesprek. Hij had van te voren aangekondigd dat hij dit gesprek wilde opnemen (en niet filmen zoals de zorgaanbieder stelt). Daarnaast betoogt verzoeker dat er andere, minder vergaande maatregelen hadden kunnen worden genomen, voordat tot separatie is overgegaan.
3.3.2.
Klacht 2: verzoeker klaagt dat de artikel 8:9 Wvggz beslissing niet aan hem is uitgereikt, omdat deze beslissing - die dubbelzijdig was afgedrukt -, tegen het venster van de EBK is geplakt, waardoor een deel van de beslissing niet te zien was. Hierdoor heeft hij geen kennis kunnen nemen van de bladzijde waarop de rechten en plichten van een patiënt staan beschreven.
3.3.3.
Klacht 3: verzoeker klaagt dat hij tijdens het verblijf in de separatieruimte slechte zorg heeft ontvangen. Zo had hij niet de beschikking over een watercloset, zijn er onvoldoende maaltijden aan hem uitgereikt en is er onvoldoende face tot face contact geweest.
3.3.4.
Klacht 4: verzoeker is bekend met clusterhoofdpijn, waarvoor hij pijnstillers gebruikt. Ook op de dag van de opname had verzoeker thuis pijnstillers ingenomen, te weten 80 mg Oxycodon. Bij het insluiten heeft hij vervolgens ook meerdere giften Lorazepam gekregen. Verzoeker klaagt dat deze combinatie van medicatie kan lijden tot ernstige bijwerkingen, zoals het optreden van ademstops. Hij heeft geprobeerd dit naar voren te brengen tijdens de opname, maar er werd niet naar hem geluisterd.
3.3.5.
Klacht 5: verzoeker klaagt dat de intercomknop in de separatieruimte was weggehaald, althans dat er niet werd gereageerd op zijn roep om hulp via de intercom. Hierdoor heeft hij niet tijdig het personeel kunnen waarschuwen voor een opkomende clusterhoofdpijn, waardoor hij niet tijdig de daarvoor voorgeschreven medicatie heeft gekregen.
3.4.
De zorgaanbieder en de zorgverantwoordelijke voeren gemotiveerd verweer.

4.Beoordeling

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan een betrokkene, binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klachten.
4.2.
Aangezien het verzoekschrift op 28 november 2024 door de rechtbank is ontvangen, is het verzoekschrift tijdig gediend.
4.3.
Een betrokkene kan niet voor elke klacht een verzoekschrift bij de rechtbank indienen. Dat kan alleen voor klachten die vallen onder de reikwijdte van de Wvggz. Artikel 10:3 Wvggz bevat een limitatieve opsomming van de gronden waarop in het kader van een klachtprocedure zoals geregeld in hoofdstuk 10 van de Wvggz kan worden geklaagd.
4.4.
Aangezien de klachten 3 en 5 naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking hebben op de nakoming van een verplichting of beslissing op grond van een of meer van de in de artikel 10:3 Wvggz genoemde bepalingen, verklaart de rechtbank zich onbevoegd om deze klachten te beoordelen.
4.5.
De rechtbank begrijpt klacht 4 zo dat verzoeker klaagt dat bij het nemen van de artikel 8:9 Wvggz beslissing om medicatie toe te dienen niet voldaan is aan de wettelijke criteria, omdat hierbij onvoldoende rekening is gehouden met zijn veiligheid.
De rechtbank acht zich in zoverre wel bevoegd om een oordeel te geven over deze klacht.
4.6.
Wat de klachten 1 en 2 betreft, acht de rechtbank zich ook bevoegd om hierover oordelen.
4.7.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank alleen toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klachten 1, 2 en 4.
Klacht 1 over het insluiten
4.8.
De klacht van verzoeker dat hij onterecht is gesepareerd, volgt de rechtbank niet. Uit de stukken blijkt dat na het intakegesprek bij een VIP-team werd geconstateerd dat bij verzoeker sprake was van een floride psychotisch toestandsbeeld; zo werd bij verzoeker een paranoïde toestandsbeeld met akoestische en tactiele hallucinaties waargenomen. Ook was sprake van een verhoogd suïciderisico en polymiddelengebruik. Na beoordeling door de crisisdienst is een crisismaatregel genomen en is verzoeker opgenomen in kliniek Rotterdam Alexander. Op de beoordelingslocatie was verzoeker achterdochtig en onnavolgbaar in gesprek. Het was volgens de zorgverantwoordelijke niet mogelijk om afspraken met verzoeker te maken. De zorgverantwoordelijke heeft er op gewezen dat uit de verslagen blijkt dat, anders dan verzoeker stelt, verzoeker personeel heeft gefilmd en vervolgens weigerde deze beelden te verwijderen. Hierbij werd verzoeker fysiek agressief en liep de spanning nog verder op, waarna hij is gesepareerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen. Voor de rechtbank is voldoende gebleken dat het ernstig nadeel voortvloeiend uit het psychotische toestandsbeeld van verzoeker niet op een andere manier kon worden afgewend. De rechtbank begrijpt dat het voor verzoeker zwaar is geweest, gelet op zijn ervaringen in het verleden, maar dat betekent nog niet dat de insluiting niet in verhouding stond tot het doel dat deze had, namelijk het waarborgen van de veiligheid, zowel voor verzoeker zelf als voor de verpleegkundigen en medepatiënten op de afdeling. Gelet op het voorgaande waren er naar het oordeel van de rechtbank geen minder ingrijpende mogelijkheden en verklaart de rechtbank deze klacht ongegrond.
Klacht 2 over het niet uitgereikt krijgen van de artikel 8:9 Wvggz beslissing
4.9.
Op grond van artikel 8:9 lid 2 Wvggz, voor zover hier van belang, stelt de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de crisismaatregel op schrift en voorziet de beslissing van een schriftelijke motivering.
Op grond van lid 3 van dit artikel geeft de geneesheer-directeur betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.
4.10.
Volgens de zorgaanbieder blijkt uit het opnameverslag van 6 juni 2024 dat de beslissing wel aan verzoeker is uitgereikt door hem achter glas van de EBK te plaatsen. De zorgaanbieder heeft desgevraagd echter niet de stelling van verzoeker kunnen weerleggen dat de beslissing dubbelzijdig was afgedrukt waardoor verzoeker van een deel van de beslissing geen kennis heeft kunnen nemen. De klachtencommissie stelt in haar uitspraak dat zij niet heeft kunnen vaststellen welk (deel van het) document voor verzoeker niet leesbaar was en heeft dit klachtonderdeel om die reden ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast in deze situatie niet bij verzoeker ligt. Er van uitgaande dat de beslissing dubbelzijdig is afgedrukt en achter glas in de EBK is gehangen, staat vast dat een deel van de beslissing voor verzoeker niet leesbaar was. Deze wijze van uitreiking van de artikel 8:9 Wvggz beslissing staat naar het oordeel van de rechtbank gelijk aan het niet verstrekken van de beslissing. De rechtbank verklaart deze klacht dan ook gegrond.
4.11.
Omdat de artikel 8:9 Wvggz beslissing niet in het dossier zat, heeft de rechtbank na de mondelinge behandeling een afschrift opgevraagd bij de advocaat van verzoeker. Zij heeft de rechtbank bericht dat zij deze niet heeft ontvangen en dat ook verzoeker, ondanks zijn inspanningen om ter voorbereiding van de zaak verschillende documenten te verkrijgen, niet het bezit was van deze beslissing. Alhoewel verzoeker hierover niet heeft geklaagd, geeft de rechtbank de zorgaanbieder wel mee dat hij verplicht is in voorkomende gevallen een artikel 8:9 Wvggz beslissing zowel aan betrokkene als aan diens advocaat uit te reiken.
Klacht 4 over het toedienen van medicatie
4.12.
Op grond van artikel 2:1 lid 3 Wvggz worden bij de uitvoering van een crisismaatregel van de verplichte zorg de proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid beoordeeld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij het criterium veiligheid gaat om meerdere vormen van veiligheid, waaronder de veiligheid van de betrokkene (Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr.3 (MvT), p. 47-48). Volgens de MvT moet bijvoorbeeld bij het toedienen van medicatie rekening worden gehouden met de eventuele (ernstige) bijwerkingen voor de betrokkene.
4.13.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zorgverantwoordelijke toegelicht dat uit het opnameverslag van 6 juni 2024 kan worden afgeleid dat de zorgverantwoordelijke bekend was met de clusterhoofdpijn van verzoeker en dat verzoeker voor opname thuis daar nog medicatie voor had gebruikt, te weten Oxycodon. De zorgverantwoordelijke heeft zoals te doen gebruikelijk bij een opname, aldus de zorgverantwoordelijke, de risico’s van niet medicinaal ingrijpen afgewogen tegen de risico’s van wel medicinaal ingrijpen. Omdat onduidelijk was welke middelen verzoeker had gebruikt, vermoedelijk naast Oxycodon nog stimulantia, heeft de zorgverantwoordelijke besloten die dag geen antipsychotica toe te dienen. Gezien het toestandsbeeld van verzoeker heeft hij echter wel besloten rustgevende medicatie toe te dienen. De zorgverantwoordelijke heeft verder verklaard dat de door verzoeker opgesomde bijwerkingen zeer zeldzaam zijn en dat hij ze in zijn lange loopbaan in de psychiatrie nog nooit heeft meegemaakt. Daarnaast heeft de zorgverantwoordelijke toegelicht dat het type rustgevende medicatie dat verzoeker toegediend heeft gekregen (Lorazepam), de minste risico’s op dergelijke bijwerkingen met zich meebrengen.
4.14.
Hoewel de zorgverantwoordelijke niet de dienstdoende arts was op 6 juni 2024, heeft de rechtbank geen reden om in twijfel te trekken dat de dienstdoende arts die deze keuze heeft gemaakt, op dat moment dezelfde afwegingen heeft gemaakt als de zorgverantwoordelijke tijdens de mondelinge behandeling heeft geschetst. Met deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat bij het nemen van de beslissing om medicatie toe te dienen is voldaan aan het criterium van veiligheid. Bij de keuze van de rustgevende medicatie heeft de zorgverantwoordelijke immers vanuit het oogpunt van patiëntveiligheid aandacht besteed aan de veiligheid en mogelijke bijwerkingen en is bewust besloten om nog geen antipsychotica toe te dienen. Deze klacht verklaart de rechtbank dan ook ongegrond.
Schadevergoeding
4.15.
Op grond van artikel 10:11 lid 2 Wvggz kan verzoeker bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:7 eerste lid, bij de rechter tevens om schadevergoeding door de zorgaanbieder verzoeken. De rechter kan op dit verzoek afzonderlijk beslissen en kan ook ambtshalve tot schadevergoeding door de zorgaanbieder besluiten.
4.16.
Verzoeker heeft de rechtbank niet verzocht om ten laste van de zorgaanbieder een schadevergoeding toe te kennen. Verzoeker wil met zijn klachten zijn traumatische periode afsluiten, bewustwording creëren bij de zorgaanbieder en ervoor zorgen dat de artsen voortaan anders gaan handelen. De rechtbank ziet om die reden ook geen aanleiding om ambtshalve tot schadevergoeding door de zorgaanbieder te besluiten.
Proceskosten
4.17.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt dat de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de klachten 3 en 5;
5.2.
verklaart klacht 2 gegrond;
5.3.
verklaart de klachten 1 en 4 ongegrond;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. Z.P. van der Knaap, griffier op 4 februari 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.