ECLI:NL:RBROT:2025:14981

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
10-085197-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en poging doodslag na schietpartij tijdens drugsoverdracht in Rotterdam

Op 15 december 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij in een kelderruimte in Rotterdam. De zaak betreft een misgelopen overdracht van verdovende middelen, waarbij de verdachte, gewapend met een vuurwapen, in een conflict verwikkeld raakte met twee mannen. Tijdens deze confrontatie schoot de verdachte meerdere keren, waarbij één van de mannen, [slachtoffer 1], dodelijk werd getroffen en de andere man, [slachtoffer 2], gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, en verwierp het beroep op noodweer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren en de vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een situatie bevond die hij zelf had opgezocht, wat zijn beroep op noodweer ondermijnde. De uitspraak benadrukt de ernst van doodslag en de impact op de gemeenschap, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10-085197-23
Datum uitspraak: 15 december 2025
Data zittingen: 28 mei 2024, 3 september 2024 en 1 december 2025
Tegenspraak
Verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] , ingeschreven op het adres [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
Advocaat van de verdachte: Y. Moszkowicz
Officier van justitie: R.E.I. Steen
Benadeelde partijen:
[benadeelde 1] met advocaat P.R. Hogerbrugge
[benadeelde 2] met advocaat P.R. Hogerbrugge
[benadeelde 3] met advocaat P.R. Hogerbrugge
[benadeelde 4] met advocaat N. Stolk

1.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij - samengevat - [slachtoffer 1] (hierna ook: [voornaam slachtoffer 1] ) heeft doodgeschoten, geprobeerd heeft om [benadeelde 3] (hierna ook: [voornaam slachtoffer 2] ) dood te schieten, en een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De volledige tenlastelegging (hierna: beschuldiging) houdt in dat:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2023 te Rotterdam [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen die [slachtoffer 1] meermalen in de rug en/of buik en/of borst en/of arm, althans in het lichaam te schieten.
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geschoten waarbij die [slachtoffer 2] in het been en/of de voet, althans in het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een automatisch vuurwapen / pistool / geweer / revolver en/of (voor dat/die vuurwapen(s) geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II en/of Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.

2.Bewijs

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor alle feiten.
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring
Bewezen is dat:
1.
hij op 26 maart 2023 te Rotterdam [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen die [slachtoffer 1] meermalen in zijn rug te schieten.
2.
hij op 26 maart 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geschoten waarbij die [slachtoffer 2] in het been is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 26 maart 2023 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool en voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring is gebaseerd op de hieronder opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen [1] en de onderstaande bewijsoverweging.
1.
Verklaring van de verdachte [2]
Op 26 maart 2023 ben ik naar die kelder toegegaan. Ik ben met [voornaam slachtoffer 2] meegegaan. Wij gingen samen daarheen. Ik had een wapen bij mij. [voornaam slachtoffer 1] kwam van de trap naar beneden lopen, van de woningen vandaan. Wij liepen met zijn drieën naar beneden, de trap af. [voornaam slachtoffer 1] stond tussen mij en hem in. Ik schoot mijn wapen leeg, met [voornaam slachtoffer 1] ertussen. Ik schoot op [voornaam slachtoffer 2] , ik probeerde te raken. Ik ben verantwoordelijk voor de schoten, ik heb mijzelf in deze situatie gebracht. Ik heb het magazijn leeggeschoten.
2.
Proces-verbaal van de politie [3]
Bevindingen bijwonen pathologisch onderzoek:
Tijdens de sectie is een projectiel uit de linker bovenarm van het stoffelijk overschot veiliggesteld. Dit projectiel heb ik voorzien van het SIN [SIN-nummer 1] .
Bevindingen plaats delict:
Ter hoogte van de linkerhand van het stoffelijk overschot zagen wij een messing kogel (projectiel) liggen. Wij hebben deze kogel voor nader forensisch dan wel tactisch onderzoek veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN [SIN-nummer 2] .
Munitieonderzoek NFI
[SIN-nummer 1]
volmantelkogel
9mm Parabellum
[SIN-nummer 2]
volmantelkogel
9mm Parabellum
3.
Proces-verbaal van de politie [4]
Op 26 maart 2023 kregen wij de opdracht om te gaan naar de [naam locatie] te Rotterdam. Bij een schietpartij zou er in de kelderbox aan [adres 2] te Rotterdam een persoon liggen die meerdere schotwonden zou hebben. Ik ben de portiekdeur binnengestapt. Ik zag dat er een trap naar beneden liep. Ik zag op de grond een man liggen met bloed aan het gezicht en bloed op de grond. Ik zag dat de persoon niet bewoog en niet reageerde op aanspreken van ons. Ik zag dat de persoon meerdere gaatjes in zijn lichaam had. Ik hoorde het personeel van de ambulance zeggen dat de persoon was overleden.
4.
Proces-verbaal van de politie [5]
Ik besloot op 26 maart 2023 om een onderzoek in te stellen bij [voornaam slachtoffer 2] naar mogelijke schotwonden. Uiteindelijk zag ik dat er in zijn linkerbeen een schotwond te zien was. Ik zag ter hoogte van zijn kuit een rond gaatje. Ik zag dat er aan de voorkant bij zijn scheenbeen ook een gaatje te zien was.
5.
Proces-verbaal van de politie, verklaring van de verdachte [6]
Ik had een CZ 9 millimeter.
6.
Proces-verbaal van de politie, verklaring [voornaam slachtoffer 2] [7]
Ik ben met de dader naar [voornaam slachtoffer 1] gereden. Het ging om een overdracht. Hij ging schieten. Ik hoorde mijn broer niet meer. De dader heeft geschoten totdat het leeg was. Ik zag dat [voornaam slachtoffer 1] op de grond lag. Ik zag overal bloed. Ik voelde dat ik was geraakt en ik zag dat mijn broer er slecht aan toe was.
7.
Schriftelijk stuk, te weten een rapport forensisch pathologisch onderzoek [8]
[voornaam slachtoffer 1]
Schotletsels waarbij vitale structuren waren geraakt:
  • Aan de rug rechts was inschot (D1) en aan de borst links was uitschot (E). Tussenliggend was een naar links, bovenwaarts en voorwaarts gericht schotkanaal; met perforatie van de rechter 11e rib, de 9e en 10e borstwervel, de lichaamsslagader, de linkerborstholte, de linkerlong (beide kwabben) en de linker 4e rib.
  • Aan de rug rechts was inschot (D2) met een bovenwaarts, naar links en voorwaarts gericht schotkanaal; met perforatie van de rechter 11e rib, de rechterborstholte, de rechterlong (onderkwab), de lichaamsslagader, de linkerborstholte, de linkerlong (bovenkwab) en het linkersleutelbeen. Het schotkanaal eindigde bij projectiel 1 in spierweefsel aan de voorzijde van de linkerschouder.
Bij de schotletsels was er onder andere perforatie van beide borstholten, beide longen en de lichaamsslagader. Dit heeft geleid tot zeer ernstig bloedverlies alsook hart-, long- en ademhalingsfunctiestoornissen op basis waarvan het overlijden wordt verklaard.
[voornaam slachtoffer 1] is overleden als gevolg van een doorschot en een inschot ter hoogte van de romp (met onder meer perforatie van beide borstholten, beide longen en de lichaamsslagader).
8.
Eigen waarneming van de rechtbank
De kelderruimte van de portiekwoningen aan de [adres 2] is klein en beslaat enkele meters van muur naar muur.
Bewijsverweer verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de moord/doodslag op [voornaam slachtoffer 1] . De verdachte stond in een nis in de kelderruimte van de portiekwoningen aan de [adres 2] toen [voornaam slachtoffer 2] uit het niets op hem begon te schieten. De verdachte heeft daarop zijn vuurwapen getrokken en teruggeschoten naar [voornaam slachtoffer 2] . Hij heeft daarbij nooit bewust op [voornaam slachtoffer 1] gemikt en slechts gehandeld uit zelfverdediging. Dat betekent dat bij hem het opzet op de moord dan wel de doodslag op [voornaam slachtoffer 1] ontbreekt, ook in voorwaardelijke zin.
Beoordeling rechtbank
Op 26 maart 2023 heeft de verdachte in de kelderruimte van de portiekwoningen aan de [adres 2] een afspraak met de broers [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] voor het overdragen van een partij verdovende middelen. In de kleine kelderruimte gaat het bij die overdracht mis en de verdachte schiet met een vuurwapen veertien keer in de richting van de broers die op enkele meters afstand van hem staan, waarbij [voornaam slachtoffer 1] dodelijk wordt getroffen.
Dit handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een gedraging die zo zeer is gericht op het intreden van de dood van het slachtoffer, dat daaruit volgt dat de verdachte dit gevolg onder ogen heeft gezien en ook heeft gewild. Daarmee is het opzet op de dood van [voornaam slachtoffer 1] gegeven. Het verweer van de verdachte wordt verworpen.

3.Kwalificatie en strafbaarheid

Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
doodslag;
poging tot doodslag;
de eendaadse samenloop van
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdachte moet voor feiten 1 en 2 worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij handelde uit noodweer. De verdachte handelde slechts in reactie op de plotselinge aanval van [voornaam slachtoffer 2] , waarbij hij, gelet op de plek waar hij stond in de kelder, geen andere, minder vergaande, mogelijkheid had dan terugschieten. Er is daarnaast geen sprake van culpa in causa. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is de enkele omstandigheid dat de verdachte, voorzien van een vuurwapen, samen met de broers naar de kelder is gegaan voor een drugsdeal onvoldoende om daarvan te kunnen spreken.
De verdachte heeft vanaf het eerste moment kenbaar gemaakt dat hij het slachtoffer was. Zijn verklaring dat [voornaam slachtoffer 2] de trap opliep en vervolgens begon met schieten, komt overeen met de locaties van de ingeslagen kogels en is ook overigens aannemelijk. Dat geldt niet voor de verklaring van [voornaam slachtoffer 2] , zo volgt ook uit de door de verdediging ter zitting gepresenteerde PowerPointpresentatie. Diens stelling, dat de verdachte rechtopstaand zou hebben geroepen dat de broers moesten gaan liggen en vervolgens begon met schieten, valt niet te rijmen met de schotkanalen en de positie van de verdachte in de kelder.
Standpunt van de officier van justitie
Het verweer kan niet slagen. De locaties van de verwondingen van de verdachte en van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] passen bij de verklaring van [voornaam slachtoffer 2] dat de verdachte als eerste zijn wapen pakte, riep dat de broers moesten gaan liggen en toen begon met schieten. Dat betekent dat hij geen beroep kan doen op noodweer.
Oordeel van de rechtbank
Aannemelijk geworden feiten en omstandigheden
Op 26 maart 2023 ontmoeten als gezegd de verdachte, [voornaam slachtoffer 2] en [voornaam slachtoffer 1] elkaar in de kelderruimte van de portiekwoningen aan de [adres 2] om een partij verdovende middelen over te dragen. De verdachte en [voornaam slachtoffer 2] hadden daarbij geladen vuurwapens op zak. Zoals hiervoor al is benoemd, gaat het in de kelderruimte bij die overdracht mis en wordt door de verdachte en [voornaam slachtoffer 2] over en weer in elkaars richting geschoten. [voornaam slachtoffer 2] stond daarbij ter hoogte van de trap en de verdachte meer naar achteren in de kelder bij een muur. [voornaam slachtoffer 2] heeft acht keer geschoten en de verdachte veertien keer. Zij hebben beiden alle kogels uit hun vuurwapen verschoten. De verdachte heeft [voornaam slachtoffer 2] daarbij geraakt en omgekeerd. De verdachte heeft bij het schieten [voornaam slachtoffer 1] dodelijk getroffen.
Vooropstellingen
De verdachte heeft aan het beroep op noodweer in de kern ten grondslag gelegd dat zijn schieten een reactie is geweest op de het handelen van [voornaam slachtoffer 2] . Anders gezegd: hij stelt dat zijn schieten de noodzakelijke verdediging was tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de ander. Bij de beoordeling stelt de rechtbank twee punten voorop tegen welke achtergrond de aannemelijkheid van het door de verdachte geschetste scenario moet worden beoordeeld.
a. Heimelijkheid
De verdachte is naar de kelderruimte gegaan met een geladen vuurwapen op zak voor de overdracht van een partij verdovende middelen. Aannemelijk is geworden dat de heimelijkheid van de kelderruimte bewust is opgezocht om deze verboden gedraging aan het zicht te onttrekken. Dit wreekt zich bij de beoordeling van het door de verdachte geschetste scenario. Door de heimelijkheid is voor die beoordeling, naast de haaks op elkaar staande verklaringen van de verdachte en [voornaam slachtoffer 2] , slechts (beperkt) forensisch onderzoek voorhanden. Deze smalle basis voor de beoordeling van de aannemelijkheid van het door de verdachte geschetste noodweerscenario heeft de verdachte met zijn keuze voor de heimelijkheid over zichzelf afgeroepen.
Op de loer liggende confrontatie
Het is vaste rechtspraak dat - onder bijzondere omstandigheden - gedragingen van een verdachte die aan een wederrechtelijke aanranding (door het latere slachtoffer) zijn voorafgegaan, in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer. Dat kan bijvoorbeeld als een verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij uit was op een confrontatie, of wanneer hij opzettelijk de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. Van een dergelijke situatie lijkt hier geen sprake, zoals de verdediging terecht ook stelt.
De enkele omstandigheid dat een verdachte zich bewust in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is niet aan te merken als bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld.
De situatie waarin de verdachte zich bevond heeft van dat laatste veel weg en dit staat een beroep op noodweer als zodanig dus niet in de weg. Toch kan - ook in dit verband - niet onbenoemd blijven dat de verdachte de in de kelder ‘ontstane’ situatie - in zekere zin - heeft opgezocht of in ieder geval niet uit de weg is gegaan. Hij is welbewust met een geladen wapen naar de kelderruimte toegegaan voor de uitvoering van in de Opiumwet verboden gedragingen. In die keuze ligt in zekere mate een gewapende confrontatie op de loer.
Tussenconclusie vooropstellingen
De heimelijkheid waarbinnen het handelen van de verdachte zich heeft afgespeeld en de op de loer liggende confrontatie in de kelderruimte heeft de verdachte bewust opgezocht. Deze keuzes komen bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de geschetste scenario’s voor zijn risico en vormen daarbij de achtergrond en context.
Beoordeling
Verklaring van de verdachte als zodanig
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte is een belangrijk gegeven dat de gebeurtenissen in de kelder zich in enkele seconden hebben voltrokken, waarbij grof vuurwapengeweld is toegepast doordat beide schutters het magazijn van hun vuurwapen in elkaars richting hebben leeggeschoten. Dat maakt dat de waarneming van de verdachte naar alle waarschijnlijkheid niet alleen gericht is geweest op de volgordelijkheid van de gebeurtenissen. Daarnaast speelt ook hier mee dat, zoals gezegd, [voornaam slachtoffer 2] een precies tegenovergestelde verklaring heeft afgelegd over wie is begonnen met schieten. De conclusie is dat de nodige voorzichtigheid geboden is bij het gebruik van de verklaring van de verdachte bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het door hem geschetste scenario. Met dit in het achterhoofd zijn hier twee punten van belang.
Dat de verdachte vanaf het eerste moment kenbaar heeft gemaakt dat hij het slachtoffer was, kan slechts marginaal bijdragen aan de aannemelijkheid van de verklaring. Het vanaf het eerste moment verklaren zegt namelijk niets over de inhoud van de verklaring, maar alleen over de manier waarop deze tot stand is gekomen. De kern van de verklaring van de verdachte, te weten: ‘mijn handelen was slechts een reactie’, krijgt geen objectief te toetsen fundament in de door de verdachte geschetste feiten en omstandigheden. Dat betekent dat de verklaring van de verdachte onvoldoende basis biedt voor de aannemelijkheid van het door hem geschetste scenario.
Daarnaast is van belang dat de door de verdachte gestelde onaannemelijkheid van de verklaring van [voornaam slachtoffer 2] niet een-op-een bijdraagt aan de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte. Op het eerste gezicht lijken deze verklaringen elkaar uit te sluiten en in die zin zou de onaannemelijkheid van de verklaring van de een kunnen bijdragen aan de aannemelijkheid de verklaring van de ander. Dat is echter alleen het geval als een van beide scenario’s op zich als evident onaannemelijk moet worden beoordeeld en daarvan is geen sprake.
Kort en goed: op grond van alleen de verklaring van de verdachte het door hem geschetste scenario als aannemelijk beoordelen, zou een niet te motiveren ‘blote’ aanname zijn.
Overige feiten en omstandigheden
In de kelderruimte was naast de verdachte, [voornaam slachtoffer 2] en het dodelijk getroffen slachtoffer niemand aanwezig. Dat maakt dat naast de verklaringen van de verdachte en [voornaam slachtoffer 2] alleen de resultaten van forensisch onderzoek voorhanden zijn. Dit forensisch onderzoek is niet heel uitgebreid geweest en op het punt van de redengevendheid voor de te beantwoorden aannemelijkheidsvraag is het dossier zelfs mager te noemen. Om procespartijen in de gelegenheid te stellen de bevindingen van het forensisch onderzoek ter voorbereiding op de inhoudelijke behandeling nader te duiden, heeft de rechtbank de zitting op 23 april 2024 verplaatst naar de kelderruimte aan de [adres 2] . Aldaar is de verdediging aan de hand van de bevindingen uit het forensisch dossier door de forensisch coördinator van de politie bijgepraat.
Na het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi namens de verdachte was de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk was om te onderzoeken of, en zo ja hoe, nader forensisch onderzoek door deskundigen kon worden gedaan. Daartoe is een bijeenkomst georganiseerd bij het kabinet van de rechter-commissaris, waarbij de oudste rechter als rechter-commissaris is aangewezen.
De rechter-commissaris heeft vragen van de rechtbank op de regiebijeenkomst als volgt aan de deskundigen voorgelegd:
Is de reconstructie die de verdediging van de verdachte heeft gemaakt in de PowerPointpresentatie, op een juiste manier tot stand gekomen, op een manier die wetenschappelijk door het NFI te onderschrijven valt?
Biedt deze reconstructie steun voor de stellingen van verdediging? Het standpunt is dat het scenario van [voornaam slachtoffer 2] niet mogelijk is en dat de verklaring van de verdachte juist is.
Is ander, en zo ja welk, onderzoek noodzakelijk en mogelijk?
De uitspraken, antwoorden op vragen en analyses van de deskundigen zijn uitvoerig weergegeven in het proces-verbaal van de rechter-commissaris van de bijeenkomst van 21 oktober 2024 en bieden de basis voor de volgende antwoorden op de gestelde vragen:
De reconstructie in de PowerPointpresentatie die de verdediging van de verdachte heeft gemaakt, is niet op een juiste wetenschappelijke manier met berekeningen tot stand gekomen en valt door het NFI niet te onderschrijven.
De PowerPointpresentatie biedt geen steun voor de stellingen van de raadsman van de verdachte.
Ander of nader onderzoek is niet mogelijk om te komen tot een antwoord op de vraag wie als eerste geschoten heeft. Het antwoord op die vraag kan, forensisch gezien, niet gegeven worden.
De rechtbank heeft uit deze antwoorden afgeleid dat forensisch onderzoek geen basis biedt bij het beantwoorden van de kernvraag wie als eerste heeft geschoten.
Conclusie
Het door de verdachte geschetste scenario dat zijn schieten een reactie is geweest op de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [voornaam slachtoffer 2] is niet aannemelijk geworden. De enkele verklaring van de verdachte is daartoe onvoldoende. Er zijn geen feiten of omstandigheden vast komen te staan die kunnen bijdragen aan die aannemelijkheid. Het noodweerverweer wordt daarom verworpen.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf

Eis van de officier van justitie
De verdachte moet voor de feiten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Ernst en omstandigheden van de feiten
Als gezegd is komen vast te staan dat de verdachte en [voornaam slachtoffer 2] en [voornaam slachtoffer 1] elkaar in een kelderruimte hebben ontmoet om een partij verdovende middelen over te dragen. De verdachte en [voornaam slachtoffer 2] hadden daarbij geladen vuurwapens op zak. Wat niet is komen vast te staan, is de reden waarom deze drugsoverdracht plotsklaps is ontaard in een nietsontziende schietpartij over en weer. De verdachte en [voornaam slachtoffer 2] hebben van korte afstand in elkaars richting geschoten tot hun wapens leeg waren. [voornaam slachtoffer 1] is daarbij door het schieten van de verdachte om het leven gekomen. De verdachte en [voornaam slachtoffer 2] hebben beiden (lichte) schotverwondingen opgelopen.
Doodslag is een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht, omdat inbreuk wordt gemaakt op het meest fundamentele recht van de mens: het recht op leven. Doodslag wordt door de samenleving als schokkend ervaren, maar bovenal heeft de verdachte hiermee de familie en vrienden van [voornaam slachtoffer 1] een dierbare ontnomen en onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. De rechtbank realiseert zich dat geen straf ooit recht zal kunnen doen aan het persoonlijke leed van de nabestaanden.
Het toepassen van grof vuurwapengeweld zoals de verdachte heeft gedaan zorgt, te meer wanneer sprake is van een dodelijke afloop, voor gevoelens van angst en onrust in de maatschappij. De schietpartij vond plaats op klaarlichte dag, midden in een woonwijk. Meerdere personen hebben de schoten gehoord en het slachtoffer gezien. Het incident heeft een grote indruk gemaakt op de gemeenschap.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) van 21 oktober 2025 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Redelijke termijn
De verdachte moet binnen een redelijke termijn worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 26 maart 2023, omdat de verdachte toen in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna 2 jaar en 9 maanden verstreken. De redelijke termijn in deze zaak is 16 maanden, waardoor er sprake is van een overschrijding van ongeveer 17 maanden. De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van de verdachte rekening bij de strafbepaling.
Oplegging straf
Gelet op de ernst van de strafbare feiten, is een gevangenisstraf noodzakelijk. Het opleggen van een ander soort straf is niet passend. Bij het bepalen van die strafsoort en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat de verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
In strafverminderende zin neemt de rechtbank mee dat de feiten inmiddels bijna drie jaar geleden hebben plaatsgevonden en dat de verdachte zich aan de voorwaarden heeft gehouden die aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zijn verbonden.
De verdachte heeft, net als [voornaam slachtoffer 2] , tijdens het zeer heftige en chaotische vuurgevecht gedacht dat hij de kelder niet levend zou verlaten. Invoelbaar is dan ook dat het handelen van de verdachte tijdens de confrontatie deels was ingegeven door de overtuiging dat hij mogelijk zou sterven. Hoewel dit zijn acties niet kan rechtvaardigen, leidt het wel tot de conclusie dat het handelen van de verdachte - tot op zekere hoogte - anders moet worden gewogen dan in zaken van doodslag doorgaans het geval is.
Ten slotte wordt ermee rekening gehouden dat het strafmaximum voor doodslag ten tijde van de bewezenverklaarde feiten (nog) was bepaald op 15 jaar gevangenisstraf in plaats van het thans geldende strafmaximum van 25 jaar.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest opgelegd.

5.Voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 6 februari 2024 geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
Tijdens de inhoudelijke behandeling van 28 mei 2024 heeft de officier van justitie bij requisitoir aan de rechtbank verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte per direct op te heffen en onmiddellijk een beslissing te nemen over dat verzoek. De rechtbank heeft dit verzoek ter zitting afgewezen. Het verzoek is daarna niet door de officier van justitie herhaald.
De rechtbank stelt vast dat de schorsing van de voorlopige hechtenis in beginsel ten einde komt na het wijzen van deze uitspraak. De rechtbank zal echter op grond van de actuele situatie beoordelen of dit aflopen van de schorsing van de voorlopige hechtenis nog steeds noodzakelijk is of dat hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis is aangewezen. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte. [9]
Enerzijds komt met dit veroordelend vonnis een groter gewicht toe aan de gronden die aan het bevel voorlopige hechtenis ten grondslag liggen. Dat geldt in het bijzonder voor de grond van de geschokte rechtsorde, die zich in beginsel moeilijk verhoudt tot een schorsing van de voorlopige hechtenis. Desondanks is er destijds voor gekozen om de voorlopige hechtenis te schorsen, mede omdat op dat moment nog geen inhoudelijke zittingsdatum bekend was en omdat [voornaam slachtoffer 2] ook reeds was geschorst en de rechtbank beide verdachten - gelet op hun vergelijkbare verklaringen - gelijk wilde behandelen in de aanloop naar de inhoudelijke behandeling.
Inmiddels is het zo dat de voorlopige hechtenis van de verdachte al geruime tijd is geschorst en de verdachte zich sindsdien aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Hierdoor wordt beperking van het recidivegevaar, hetgeen ook ten grondslag ligt aan de voorlopige hechtenis, gerealiseerd. De rechtbank wil de verdachte daarnaast de gelegenheid geven om in zijn leven orde op zaken te stellen, voorafgaand aan de aanvang van zijn gevangenisstraf.
Met in het achterhoofd het uitgangspunt dat de voorlopige hechtenis als ingrijpend dwangmiddel terughoudend moet worden toegepast, ziet de rechtbank gelet op het voorgaande aanleiding om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen onder dezelfde voorwaarden.

6.Vordering van de benadeelde partijen

Vorderingen benadeelde partij
De nabestaanden van [voornaam slachtoffer 1] hebben zich als benadeelde partij gesteld:
[benadeelde 1] (moeder [voornaam slachtoffer 1] )
Materiële schade – € 4.475,-
Affectieschade – € 20.000,-
Nader te onderbouwen schade – € 10.000,-
[benadeelde 2] (vader [voornaam slachtoffer 1] )
Materiële schade – € 4.475,-
Affectieschade – € 20.000,-
Nader te onderbouwen schade – € 10.000,-
[benadeelde 4] (partner [voornaam slachtoffer 1] )
Materiële schade – € 565,61,-
Shockschade – € 30.000,-
Affectieschade – € 20.000,-
Daarnaast heeft [voornaam slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gesteld als slachtoffer van feit 2. Hij vordert een bedrag van - € 7.500,- aan immateriële schade.
Alle partijen hebben gevorderd dat hun vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt toegepast.
Standpunt van de officier van justitie
De vorderingen van de benadeelde partijen kunnen allen - met uitzondering van de kosten die zijn gevorderd voor de nader te onderbouwen schade - volledig worden toegewezen met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De benadeelde partij [voornaam slachtoffer 2] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op artikel 3:40 BW: er is sprake van een rechtshandeling die in strijd is met de openbare orde en de goede zeden. Ook moet worden gekeken naar 6:101 BW: het eigen aandeel van [voornaam slachtoffer 2] in de ontstane schade. Ten aanzien van de andere vorderingen zijn de bedragen die gevorderd worden in lijn met de jurisprudentie.
Oordeel van de rechtbank
Vordering [voornaam slachtoffer 2]
Het door [voornaam slachtoffer 2] indienen van de vordering tot vergoeding van de geleden schade is geen rechtshandeling die strijdig is met de openbare orde dan wel de goede zeden. Hij heeft als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit immers rechtstreeks immateriële schade geleden, bestaande uit lichamelijk letsel. Weliswaar heeft [voornaam slachtoffer 2] ook op de verdachte geschoten, maar dat maakt nog niet dat het vragen van een vergoeding van door de benadeelde partij geleden schade te gelden heeft als strijdig met de fundamentele normen van het ongeschreven recht.
De door [voornaam slachtoffer 2] geleden schade wordt naar billijkheid begroot op € 2.500,-. Hierbij is in het bijzonder rekening gehouden met de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, en de aard en ernst van het letsel. Verder is bij de begroting rekening gehouden met bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De verdachte heeft echter door het toedoen van [voornaam slachtoffer 2] zelf ook letsel opgelopen. De rechtbank begroot ook dit letsel op € 2.500,-. Beide partijen hebben een aandeel in het ontstaan van het letsel en hebben met de totstandkoming van dit vonnis een identieke vordering op elkaar. Mede gelet op de praktische gevolgen hiervan, zal de rechtbank de vordering van [voornaam slachtoffer 2] daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Vorderingen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (de ouders van [voornaam slachtoffer 1] )
Materiële en nader te onderbouwen schade
De rechtbank verklaart de ouders van [voornaam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in hun vordering tot vergoeding van de materiële schade, omdat (de hoogte van) het schadebedrag onvoldoende is onderbouwd. De vordering betreft de vergoeding van kosten vanwege het eerder afbreken van een reis naar Saoedi-Arabië. Uit de ter onderbouwing overgelegde stukken volgt echter niet welke kosten daarmee gemoeid waren en of deze kosten anders ook gemaakt zouden zijn.
De rechtbank verklaart de nader te onderbouwen schade - in overeenkomst met hetgeen is verzocht door de advocaat van de benadeelde partijen - ook niet-ontvankelijk wegens een gebrek aan onderbouwing.
Affectieschade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Op grond van artikel 6:108 lid 3 en 4 onder c van het Burgerlijk Wetboek komen de ouders van een kind in aanmerking voor vergoeding van zulke schade. De rechtbank is van oordeel dat de door de ouders van [voornaam slachtoffer 1] gevorderde affectieschade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Conform artikel 1 Besluit Vergoeding Affectieschade zullen de vorderingen van beide ouders tot het bedrag van € 17.500,- worden toegewezen. Voor het overige worden de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
Vordering [benadeelde 4] (de echtgenote van [voornaam slachtoffer 1] )
Materiële schade
Het materiële deel van de vordering betreft de zorgkosten die de echtgenote heeft gemaakt in verband met de bij haar vastgestelde PTSS. Deze vordering is voldoende onderbouwd met facturen en deze schade heeft een rechtstreeks verband met het onder 1 bewezenverklaarde feit. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
Affectieschade
Ook de gevorderde affectieschade zal worden toegewezen. Als echtgenote van het slachtoffer heeft zij op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 onder a van het Burgerlijk Wetboek recht op vergoeding van deze schade en deze schade is het rechtstreekse gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Conform artikel 1 Besluit Vergoeding Affectieschade zal dit deel van de vordering geheel worden toegewezen.
Shockschade
Met betrekking tot de gevorderde shockschade stelt de rechtbank vast dat de echtgenote van [voornaam slachtoffer 1] vrijwel gelijk na het schietincident is geconfronteerd met het lichaam van haar man. Daarnaast staat voldoende vast dat deze confrontatie bij haar een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht. Ook staat - mede gelet op de als gevolg van het incident bij haar gestelde PTSS-diagnose - voldoende vast dat bij de echtgenote van [voornaam slachtoffer 1] sprake is van geestelijk letsel dat in rechte kan worden vastgesteld.
De rechtbank begroot deze schade naar billijkheid op € 10.000,-. Bij deze begroting is rekening gehouden met bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De vordering wordt tot dit bedrag toegewezen. Het restant van dit onderdeel van de vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Voor zover onderdelen van de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn verklaard, kunnen deze bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank wijst de wettelijke rente voor alle toegewezen vorderingen toe vanaf 26 maart 2023.
De rechtbank veroordeelt de verdachte in de proceskosten die de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hebben gemaakt en die zij bij de tenuitvoerlegging nog zullen maken, omdat de vorderingen van deze benadeelde partijen grotendeels zijn toegewezen. Deze kosten worden tot vandaag begroot op € 0.
De rechtbank bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij [voornaam slachtoffer 2] met betrekking tot de vordering benadeelde partij die is ingesteld door [voornaam slachtoffer 2] ieder de eigen proceskosten dragen.
De rechtbank legt aan de verdachte met betrekking tot de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4] de schadevergoedingsmaatregel op. Dit betekent dat de verdachte de schadevergoeding aan de staat moet betalen en de staat het bedrag uitkeert aan de benadeelde partijen.
Als dwangmiddel kan gijzeling worden toegepast. De gijzelingstermijnen zijn als volgt:
[benadeelde 1] – maximaal 122 dagen;
[benadeelde 2] – maximaal 122 dagen;
[benadeelde 4] – maximaal 187 dagen.
De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

7.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf is gebaseerd op de artikelen 36f, 45, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissingen

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte de feiten zoals hiervoor zijn omschreven, heeft gepleegd;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de voornoemde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
Gevangenisstraf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 7 jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Voorlopige hechtenis
Schorst het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde 3]
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 3] en de verdachte, met betrekking tot de vordering van [benadeelde 3] , ieder de eigen proceskosten dragen;
[benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte, aan de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1), te betalen een bedrag van €
17.500,-, bestaande uit immateriële schade, en de wettelijke rente hierover vanaf 26 maart 2023 tot de dag van volledige betaling.
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op vandaag begroot op € 0 en in de nog te maken kosten voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis;
legt aan de verdachte voor feit 1
de maatregel tot schadevergoedingop, wat inhoudt dat de verdachte de verplichting heeft om ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] aan de staat
€ 17.500,-te betalen, en de wettelijke rente vanaf 26 maart 2023 tot aan de dag van de gehele betaling. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
122 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij de schade aan de benadeelde partij of aan de staat heeft vergoed.
[benadeelde 2]
veroordeelt de verdachte, aan de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 1), te betalen een bedrag van €
17.500,-, bestaande uit immateriële schade, en de wettelijke rente hierover vanaf 26 maart 2023 tot de dag van volledige betaling.
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op vandaag begroot op € 0 en in de nog te maken kosten voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis;
legt aan de verdachte voor feit 1
de maatregel tot schadevergoedingop, wat inhoudt dat de verdachte de verplichting heeft om ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] aan de staat
€ 17.500,-te betalen, en de wettelijke rente vanaf 26 maart 2023 tot aan de dag van de gehele betaling. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
122 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij de schade aan de benadeelde partij of aan de staat heeft vergoed.
[benadeelde 4]
veroordeelt de verdachte, aan de benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 1), te betalen een bedrag van €
30.565,61, bestaande uit € 565,61 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade, en de wettelijke rente hierover vanaf 26 maart 2023 tot de dag van volledige betaling.
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op vandaag begroot op € 0 en in de nog te maken kosten voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis;
legt aan de verdachte voor feit 1
de maatregel tot schadevergoedingop, wat inhoudt dat de verdachte de verplichting heeft om ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 4] aan de staat
€ 30.565,61te betalen, en de wettelijke rente vanaf 26 maart 2023 tot aan de dag van de gehele betaling. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
187 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij de schade aan de benadeelde partij of aan de staat heeft vergoed.

9.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
J.H. Janssen, voorzitter,
en W.J. de Veld en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 15 december 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De exacte vindplaatsen van de bewijsmiddelen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot. Als wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het zaaksdossier.
2.Verklaard tijdens de zitting van 28 mei 2024.
3.Pagina 24 van het FO-dossier (TGO DUYL [nummer proces-verbaal 1] ).
4.Pagina 30 e.v. van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier ( [nummer proces-verbaal 2] ).
5.Pagina 32 e.v. van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier ( [nummer proces-verbaal 3] ).
6.Pagina 375 e.v. van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier ( [nummer proces-verbaal 4] ).
7.Pagina 360 e.v. van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier ( [nummer proces-verbaal 5] ).
8.Pagina 85 e.v. van de doorgenummerde bijlagen van het forensisch dossier ( [dossiernummer] , aanvraag 002).
9.Hoge Raad, 24 juni 2025: ECLI:NL:HR:2025:987 [ECLI:NL:HR:2025:987, Hoge Raad, 24/01513].