ECLI:NL:RBROT:2025:1787

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/10/691425 / JE RK 24-2720
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 16 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht. De zaak betreft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, die in een gezinshuis verblijven. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige vermoedens van kindermishandeling en een gebrek aan openheid van zaken van hun kant. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden, wat de kinderrechter heeft toegewezen, maar voor een kortere periode van drie maanden. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de ouders moeten samenwerken met de gecertificeerde instelling en dat er veiligheidsafspraken moeten worden gemaakt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling op 16 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/691425 / JE RK 24-2720
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. Alderlieste, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. Alderlieste, kantoorhoudende te Rotterdam,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad van 19 december 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • de raadsrapportage van 24 december 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het verweerschrift van mr. Alderlieste namens de ouders van 14 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, mw. [persoon A] ;
- een vertegenwoordiger van de GI, mw. [persoon B] .
1.3.
Aangezien de ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Engelse en de Poolse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van mw. A. Glinka, tolk in de Poolse taal, en mw. N. Atanasova, tolk in de Engelse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 oktober 2024 [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 januari 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 november 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten in een gezinshuis, verlengd tot 23 januari 2025. Tevens heeft de kinderrechter bij deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 23 januari 2025 en daarbij bepaald dat deze met ingang van 5 november 2024 geldt voor een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden.
De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. De Raad maakt zich grote zorgen om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De voornaamste zorg is het fysieke geweld van de ouders naar [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] toe. [voornaam minderjarige 2] heeft daarover aan de Raad verteld en de ouders hebben eenmalig toegegeven geweld gebruikt te hebben, maar ontkennen dit nu. Duidelijk is geworden dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] lange tijd in angst hebben geleefd en bang waren voor de reactie van de ouders. Daardoor kwamen zij niet aan hun eigen ontwikkeling toe. Een andere zorg is de relatie van de ouders. De moeder lijkt bang te zijn voor de vader en zijn reactie waardoor zij informatie voor hem achterhoudt. Ook is het problematisch dat de ouders de gedragsproblemen van [voornaam minderjarige 2] ontkennen, ondanks dat hier hulpverlening voor is ingezet. Gedurende de voorlopige ondertoezichtstelling is er geen samenwerking tussen de GI en de ouders tot stand gekomen. Het lijkt alsof de ouders weinig inzicht hebben in hun functioneren en de gevolgen hiervan voor de kinderen. Hierdoor weet de Raad niet of de ouders bereid zijn tot verandering en of zij leerbaar zijn. De Raad heeft voorafgaand aan de zitting het verweerschrift van de ouders ontvangen. De Raad is blij verrast hierin te lezen dat de ouders achter de ondertoezichtstelling staan en erkennen dat er problemen zijn waaraan gewerkt moet worden. De Raad vindt een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ook noodzakelijk. Het wijkteam is al anderhalf jaar bij het gezin betrokken, maar dit heeft niet tot verandering geleid. Ook is het de vraag of de moeder opgewassen is tegen de vader en of de ouders daadwerkelijk openstaan voor hulpverlening. Hierop moet eerst meer zicht komen voordat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] terug naar huis kunnen. Daarnaast moet systemische hulpverlening ingezet worden waarbij er oog is voor de onderlinge verhoudingen en de hechting van de kinderen. Vooral de problematiek van [voornaam minderjarige 2] staat op de voorgrond, maar ook [voornaam minderjarige 1] laat opvallend gedrag zien en dit moet onderzocht worden. Van belang is daarvoor dat de ouders samenwerken met de GI. De Raad was er niet van op de hoogte dat de oom en tante bereid zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op te vangen. De GI zal hier onderzoek naar doen. Hiervoor is eerst een screening nodig en dit kost tijd. Desgevraagd kan de Raad zich vinden in een toewijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur en wel voor de duur van vier maanden.
4.2.
De GI ondersteunt ter zitting het verzoek van de Raad en licht dit als volgt toe. Het is de afgelopen periode niet gelukt om met de ouders in contact te komen en in gesprek te gaan. De ouders gaven aan geen tijd te hebben. De GI wil rekening houden met de werktijden van de ouders, maar de ouders moeten ook zelf tijd vrijmaken in het belang van hun kinderen. De ouders zijn erg ontkennend als het gaat om de problematiek van de kinderen. Tevens lijkt het erop dat veel informatie voor de vader is achtergehouden en het is daarom belangrijk dat de ouders allebei betrokken worden. Ter zitting blijkt dat de ouders niet op de hoogte waren van het feit dat [voornaam minderjarige 2] niet naar zijn oude school kan terugkeren door zijn ingewikkelde gedrag. Belangrijk is dat de oorzaak van dit gedrag wordt onderzocht. Ook bij het gezinshuis laat [voornaam minderjarige 2] dit gedrag zien waardoor hij hier niet kan blijven. Door de gezinsouders wordt gezien dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] veel aan elkaar hebben, maar dat zij elkaar ook in de weg zitten. Het kan mogelijk helpend zijn als zij kort uit elkaar gaan zodat zij apart van elkaar onderzocht kunnen worden zodat bezien kan worden welke hulpverlening ingezet moet worden. Als vervolgplek heeft de GI voor [voornaam minderjarige 2] een gespecialiseerd gezinshuis op het oog waar hij geobserveerd kan worden. [voornaam minderjarige 2] is hiervan op de hoogte. Er is hier plek voor [voornaam minderjarige 2] , maar de gedragswetenschapper moet nog onderzoeken of de plek passend is. Bekend is geworden dat [voornaam minderjarige 1] langer bij het gezinshuis kan blijven, waardoor het vervoer naar school nu snel geregeld kan worden. Daarnaast zal de GI onderzoek doen naar de mogelijkheid van een netwerkplaatsing. De GI is net als de Raad blij verrast met het verweerschrift van de ouders. De ouders erkennen dat eerder dingen verkeerd zijn gegaan en zij zijn nu bereid om met de GI samen te werken in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De GI wil graag met de ouders fysiek in gesprek gaan met behulp van een tolk, om zo miscommunicatie te voorkomen. Ook kan de GI dan gelijk veiligheidsafspraken met de ouders maken, zodat er omgang tussen hen en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] kan plaatsvinden. Deze veiligheidsafspraken zijn nodig in verband met het lopende politieonderzoek. Dat onderzoek moet eerst afgemaakt worden voordat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] terug naar huis kunnen. Desgevraagd kan de GI zich vinden in een kortere verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing om vinger aan de pols te houden. De GI stelt voor om de machtiging voor de duur van drie maanden toe te wijzen en het verzoek voor het overige aan te houden. Drie maanden zijn nodig om onderzoek te kunnen doen naar de mogelijkheid van een plaatsing bij de oom en tante en om hierover gesprekken te voeren met de ouders en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
4.3.
Door en namens de ouders wordt ter zitting kenbaar gemaakt dat zij geen verweer voeren tegen de ondertoezichtstelling. Wel voeren de ouders verweer tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en zij verzoeken afwijzing hiervan. Ter zitting blijkt dat de Raad en de GI de bereidheid bij de ouders zien om te veranderen. Deze bereidheid was er bij de ouders eerder niet, maar door het Raadsrapport zijn de ouders met hun neus op de feiten gedrukt en zijn hun ogen geopend. De ouders ontkennen dat sprake was van huiselijk geweld, maar erkennen wel dat bepaalde dingen niet goed zijn gegaan. De ouders zijn niet perfect en hebben de kinderen opgevoed zoals zij dachten dat dit het beste was. De ouders zijn daarom bereid te veranderen en staan open voor hulpverlening om te bezien wat er nodig is om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een veilige thuishaven te bieden. De ouders zien graag dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] snel weer bij de moeder komen wonen onder toezicht van de GI. De zorgen zijn vooral gericht op de vader en de vader is bereid alleen onder begeleiding omgang met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te hebben wanneer zij dan de moeder verblijven. Er zijn zorgen over de thuissituatie bij de moeder, maar deze zijn onvoldoende om een uithuisplaatsing te rechtvaardigen. Wanneer de kinderrechter van oordeel is dat de kinderen niet naar de moeder kunnen terugkeren, dan wordt verzocht [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] de oom en tante te plaatsen. Zij zullen ervoor zorgen dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar school gaan en zij zullen hen de veiligheid bieden die zij nodig hebben. Ook kunnen zij onderling afspraken maken met de ouders over de contactmomenten met de kinderen. Dit kan eventueel ook onder begeleiding. Indien de kinderrechter hiermee niet akkoord gaat, dan verzoekt de advocaat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor een kortere periode toe te wijzen, bij voorkeur voor drie maanden. De ouders verzoeken met klem [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet apart van elkaar te plaatsen, omdat de gehele situatie al belastend genoeg is voor hen. Ook zien de ouders graag dat zo snel mogelijk hulpverlening voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt ingezet, nu zij apart gedrag vertonen sinds de uithuisplaatsing. Desgevraagd geven de ouders aan het beeld dat de GI over de samenwerking schetst niet te herkennen. De ouders willen wel degelijk samenwerken met de GI en de ouders zijn bereid hun werkschema hiervoor aan te passen. De vader heeft de jeugdbeschermer meermaals gebeld, maar zij neemt niet op en zoekt vervolgens geen contact met de ouders. Hierdoor zijn de ouders nergens van op de hoogte, anders dan het geval was bij de eerdere jeugdbeschermer. Zo horen de ouders eerst ter zitting dat [voornaam minderjarige 2] niet naar zijn oude school kan terugkeren. Ook gaan de ouders graag met de GI in gesprek om te horen aan welke voorwaarden zij moeten voldoen voor een terugplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Desgevraagd is mr. Alderlieste bereid de ouders te ondersteunen in het contact met de GI.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
Er bestaan grote zorgen over de ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben in hun leven al veel meegemaakt en vertonen allebei opvallend gedrag. [voornaam minderjarige 2] laat ernstige gedragsproblemen zien, terwijl [voornaam minderjarige 1] teruggetrokken is en moeilijker contact maakt. Onbekend is waar dit gedrag vandaan komt. De moeder lijkt de gedragsproblemen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onvoldoende te (h)erkennen en de moeder heeft informatie hierover voor de vader achtergehouden. Daarnaast bestaan er ernstige vermoedens van kindermishandeling. Er zijn signalen dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met regelmaat door de vader zijn geslagen en een enkele keer door de moeder. Echter, de verhalen van de kinderen en de ouders staan haaks op elkaar. De ouders hebben eerder erkend dat sprake is gweest van fysiek geweld, maar hebben dit na de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] vervolgens ontkend. Door Veilig Thuis is aangifte gedaan tegen de ouders en het politieonderzoek loopt nog. Doordat de ouders de zorgen niet herkennen en tot op heden geen openheid van zaken hebben gegeven, zijn de ouders op dit moment onvoldoende bereid en in staat om in het vrijwillig kader de ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] weg te nemen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is. In het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling is de samenwerking met de GI niet voldoende van de grond gekomen. Het contact verloopt niet goed. Positief is dat de ouders in het verweerschrift en ter zitting aangeven bepaalde zorgen te erkennen en mee te willen werken met de GI en openstaan voor hulpverlening. Op dit moment is echter niet duidelijk is of de ouders voldoende inzicht hebben in de problematiek en of zij voldoende bereid en in staat zijn om te veranderen en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te bieden wat zij nodig hebben. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het belangrijk is dat een jeugdbeschermer bij het gezin betrokken blijft die de regie voert en die de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen als voor de ouders kan inzetten.
5.3.
De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, te weten tot 16 januari 2026.
5.4.
Nu er nog geen sprake is van voldoende samenwerking tussen de ouders en de GI en de ouders tot nu toe geen openheid van zaken hebben gegeven, waardoor er onvoldoende zicht is op de thuissituatie, is de kinderrechter van oordeel dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op dit moment niet naar de moeder kunnen terugkeren. De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen voor de duur van drie maanden. Dit is voor een kortere periode dan verzocht om de vinger aan de pols te houden. De aankomende periode is het van belang dat de ouders samenwerken met de GI en zij fysiek en met de hulp van een tolk met elkaar in gesprek gegaan. Mr. Alderlieste heeft aangegeven de ouders daarbij te willen ondersteunen. Hieruit moet blijken wat zich in de thuissituatie heeft afgespeeld en welke hulpverlening ingezet moet worden om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Verder is het belangrijk dat veiligheidsafspraken met de ouders worden gemaakt, zodat zij omgang met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] kunnen hebben en er zicht kan komen op de interactie en de mogelijkheden van ouders om aan te sluiten bij de behoeften van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Daarnaast is het zaak dat de resultaten van het politieonderzoek afgewacht worden en dat in de tussentijd de GI onderzoekt of het wenselijk is dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] samen geplaatst blijven en of een plaatsing in het netwerk, te weten bij de oom en tante, mogelijk is.
5.5.
De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen tot 16 april 2025 en de beslissing op het overig verzochte aanhouden.
5.6.
De Raad wordt verzocht om een week vóór de hierna vermelde zittingsdatum een briefrapportage (met afschrift aan de GI, de ouders en mr. Alderlieste) te overleggen over de dan actuele stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht van gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 16 januari 2025 tot 16 januari 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 16 januari 2025 tot 16 april 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de ouders en mr. Alderlieste in deze zaak zal plaatsvinden op
16 april 2025 om 13:30uur in het
gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
6.5.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. G.M. Paling, kinderrechter;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de ouders en mr. Alderlieste;
6.7.
verzoekt de Raad uiterlijk
een weekvoor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de GI, de ouders en mr. Alderlieste) de verzochte rapportage te doen toekomen;
6.8.
gelast de oproeping van [voornaam minderjarige 1] tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 0202 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. van Ringelesteijn als griffier, en op schrift gesteld op 30 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.