ECLI:NL:RBROT:2025:1849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
C/10/689756 / JE RK 24-2509
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp met kritische noot van de kinderrechter over hulpverlening

Op 21 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De kinderrechter heeft een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp, waarbij de noodzaak van deze maatregel werd besproken. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet verschenen tijdens de zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] momenteel afwisselend verblijft in een gesloten groep en bij zijn pleegmoeder, die zich bereid heeft verklaard om de zorg voor hem op zich te nemen, mits zij de juiste ondersteuning krijgt.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling de zorgen van de gecertificeerde instelling (GI) over mogelijke escalaties in de toekomst meegenomen, maar benadrukt dat gesloten jeugdhulp slechts als uiterste middel moet worden ingezet. De pleegmoeder heeft aangegeven dat [minderjarige] bij haar goed functioneert en dat zij de zorg voor hem kan dragen, mits zij ook tijd voor zichzelf krijgt. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de mogelijkheden voor aanvullende hulpverlening te onderzoeken, met name de inzet van Zorgboerderij Bernerboefjes, waar [minderjarige] een plek zou kunnen krijgen.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend voor de duur van twee maanden, tot 21 maart 2025, en heeft de GI verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting te rapporteren over de ontwikkelingen in de zaak. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat financiële overwegingen niet leidend mogen zijn bij de inzet van noodzakelijke hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/689756 / JE RK 24-2509
Datum uitspraak: 21 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. W.A. Berghuis, kantoorhoudende te Dordrecht.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J. van der Stel, kantoorhoudende te Schiedam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam pleegmoeder] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 25 november 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage van de GI van 10 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van [minderjarige] , mr. W.A. Berghuis;
  • de advocaat van de vader, mr. J. van der Stel (gevolmachtigd door de vader);
  • de pleegmoeder;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2] .
1.3.
De vader en de moeder zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft op 14 januari 2025 op Bergse Bos met [minderjarige] , in het (telefonisch) bijzijn van zijn advocaat, over het verzoek gesproken. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft afwisselend op een gesloten groep van Bergse Bos Horizon en bij de pleegmoeder.
2.3.
Bij beschikking van 13 november 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 8 december 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 8 juni 2025.
2.4.
Bij beschikking van 20 november 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 18 december 2024. Het overig verzochte is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 25 november 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 25 januari 2025. Het overig verzochte is aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht een spoedmachtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van vier weken. De G1 heeft tevens verzocht om aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 8 december 2025. Over de verzochte periode van vier weken is bij beschikking van 20 november 2024 reeds beslist. Aansluitend hierop heeft de kinderrechter bij beschikking van 25 november 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend voor de duur van twee maanden. Er resteert dus nog een beslissing op het resterende gedeelte van het verzoek tot verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 8 december 2025.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. Vorige week heeft voor [minderjarige] een behandeloverleg op Bergse Bos plaatsgevonden. Tijdens dit behandeloverleg is besproken dat het voor [minderjarige] passend zou zijn om zijn verblijf bij de pleegmoeder te combineren met een andere plek, waar [minderjarige] dagbesteding kan krijgen en eventueel kan overnachten. In dit kader is ook de mogelijke inzet van hulpverlening vanuit de Zorgboerderij Bernerboefjes besproken, maar het inkoopbeleid van de gemeente vertraagt dit. De Zorgboerderij Bernerboefjes zou volgens de gedragswetenschapper van iHub wellicht niet over het juiste keurmerk beschikken, om voor financiering vanuit de gemeente in aanmerking te komen. Financiering zou dan langs andere weg moeten geschieden. De GI heeft tijd nodig om verder onderzoek te doen naar de mogelijke inzet van hulpverlening vanuit Zorgboerderij Bernerboefjes, alsook andere passende hulpverlening, die naast de inzet van de pleegmoeder zou kunnen worden ingezet. In de tussentijd is het echter wel van belang dat het verblijf van [minderjarige] op de gesloten groep van Bergse Bos wordt gecontinueerd. [minderjarige] heeft intensieve zorg en begeleiding nodig. Op de gesloten groep van Bergse Bos krijgt [minderjarige] de nodige duidelijkheid, structuur en kaders geboden. Wanneer hij te snel weer volledig bij de pleegmoeder gaat verblijven - zonder dat hierbij aanvullende hulpverlening wordt ingezet - bestaat bovendien het risico dat de situatie in de toekomst opnieuw escaleert.

4.De standpunten

4.1.
Namens [minderjarige] wordt tijdens de mondelinge behandeling verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen, dan wel slechts voor een kortere periode toe te wijzen. Een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp wordt doorgaans enkel verleend als er echt geen minder ingrijpende mogelijkheden bestaan. In het geval van [minderjarige] is er echter wel een andere mogelijkheid. Hij verblijft iedere week in feite al meer dan de helft van de tijd bij de pleegmoeder. Bij de pleegmoeder krijgt hij op basis van duidelijke afspraken de ruimte en dit verloopt positief. De pleegmoeder geeft aan dat zij de volledige zorg voor [minderjarige] op zich wil en kan nemen, maar dat zij een dag en nacht per week tijd nodig heeft voor zichzelf om weer op te laden, zodat zij [minderjarige] op de juiste manier kan blijven benaderen. De pleegmoeder begrijpt dat het tijd kost om daartoe een goed plan te maken. Pleegmoeder geeft aan dat zij de zorg voor [minderjarige] in de tussentijd ook zonder de aanvullende hulpverlening op zich kan nemen, in overleg met Bergse Bos. Dat overleg verloopt naar wens. Het is in dit kader wel van belang dat de GI zich gaat inspannen om zo snel mogelijk aanvullende hulpverlening in te zetten. Bij Zorgboerderij Bernerboefjes zou [minderjarige] meteen geplaatst kunnen worden. Het is voor [minderjarige] het meest passend om één-op-één begeleiding te krijgen, op een veilige en stabiele plek waar de regels duidelijk zijn en waar hij niet te veel te maken heeft met wisselingen. Ook is het van belang dat voor de pleegmoeder een pleegzorgvergoeding wordt geregeld.
4.2.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De vader wil het beste voor [minderjarige] . Aan de hand van de overgelegde stukken en het contact dat de vader met [minderjarige] heeft, denkt hij dat [minderjarige] het beste bij de pleegmoeder kan verblijven. Hier krijgt hij rust en stabiliteit.
4.3.
De pleegmoeder verzoekt tijdens de mondelinge behandeling om het verzoek van de GI af te wijzen, dan wel voor een kortere periode toe te wijzen. De pleegmoeder maakt zich zorgen om het verblijf van [minderjarige] op de gesloten groep van Bergse Bos. Hij is inmiddels al drie keer van de groep weggelopen, waaronder een keer naar Den Haag. Ook heeft hij vorige week samen met een vriendje iets gestolen. Het is voor [minderjarige] beter om weer volledig bij de pleegmoeder te verblijven. [minderjarige] verblijft op dit moment al een groot deel van de week bij de pleegmoeder. Wanneer [minderjarige] bij de pleegmoeder verblijft is hij rustig en heeft hij focus. Hij krijgt inmiddels bij Horses&Co één-op-één begeleiding, zit op zwemmen en boksen en het lukt hem steeds beter met zijn emoties om te gaan. Daarnaast verloopt de inzet van therapie voor [minderjarige] positief. Hoewel de pleegmoeder graag de volledige zorg voor [minderjarige] op zich neemt, heeft zij hierbij wel de juiste begeleiding nodig. Het is van belang dat de pleegmoeder eens per week tijd heeft voor zichzelf om weer op te laden. Zij heeft gemerkt dat daardoor de zorg voor en opvoeding van [minderjarige] ook beter verloopt. De pleegmoeder heeft in dit kader voorgesteld om de hulpverlening vanuit Zorgboerderij Bernerboefjes in te zetten. Zij is vorige week samen met een hulpverlener van Horses&Co naar de Zorgboerderij Bernerboefjes geweest. Zij hebben voor [minderjarige] , een echte dierenvriend, direct een plek beschikbaar, maar volgens de GI heeft de Zorgboerderij Bernerboefjes niet het juiste keurmerk om voor financiering vanuit de gemeente in aanmerking te komen. De pleegmoeder is hierover gefrustreerd. Zij heeft het gevoel dat de GI onvoldoende onderzoek doet naar andere mogelijkheden van financiering van deze plek en hoopt dat dit onderzoek alsnog kan worden gedaan. De pleegmoeder begrijpt op zich best dat dit tijd kost maar inmiddels wacht zij al een flinke tijd. Desgevraagd door de kinderrechter bevestigt pleegmoeder dat zij momenteel geen pleegzorgvergoeding ontvangt, omdat de pleegzorg langs een andere weg is geregeld dan via de GI. Mocht de kinderrechter van oordeel zijn dat [minderjarige] op dit moment nog niet volledig bij de pleegmoeder kan verblijven, hoopt de pleegmoeder dat [minderjarige] wel vaker bij de pleegmoeder kan verblijven.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] sinds de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp is verleend een groot deel van de week bij de pleegmoeder verblijft. De overige dagen verblijft [minderjarige] op de gesloten groep van Bergse Bos. Dit geschiedt in overleg tussen Bergse Bos en de pleegmoeder. De dagen waarop [minderjarige] bij de pleegmoeder verblijft, verlopen overwegend positief. [minderjarige] krijgt hier - begrensd door duidelijke regels - de vrijheid om naar buiten te gaan en bijvoorbeeld met vriendjes te spelen. Daarnaast geeft de één-op-één behandeling vanuit Horses&Co hem rust en verloopt de inzet van therapie voor [minderjarige] positief. Het gaat met [minderjarige] , na het eerdere incident, beter. Het lukt hem steeds beter de rust te bewaren en zijn emoties de baas te zijn. De pleegmoeder heeft aangegeven dat [minderjarige] weer volledig bij haar kan verblijven, maar dat het belangrijk is dat zij ook gelegenheid heeft om zelf bij te tanken en op te laden, zodat zij vervolgens weer de volle inzet kan leveren in de zorg voor en opvoeding van [minderjarige] . De pleegmoeder is trots op de positieve ontwikkeling die [minderjarige] doormaakt. De GI heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben om te onderzoeken welke rol de pleegmoeder kan hebben en welke verdere hulpverlening voor [minderjarige] naast de inzet van de pleegmoeder kan worden ingezet, voordat [minderjarige] weer volledig bij de pleegmoeder kan verblijven. Op de gesloten groep van Bergse Bos krijgt hij volgens de GI de nodige duidelijkheid, structuur en kaders geboden. Daarnaast zou hiermee worden voorkomen dat te snel stappen worden gezet die maken dat de situatie in de toekomst opnieuw kan escaleren.
5.2.
[minderjarige] heeft helaas veel negatieve ervaringen meegemaakt in zijn nog jonge leven. Thuis wonen bij (een van) zijn ouders is niet mogelijk gebleken, contact met zijn jongere broertje en zusjes is lastig regelmatig te organiseren en eerder verbleef [minderjarige] al langere tijd bij Bergse Bos. De kinderrechter begrijpt op zich het standpunt van de GI, in haar zorgen over mogelijke escalaties of wat dies meer zij in de toekomst. Voorkomen moet immers worden dat [minderjarige] nog meer negatieve ervaringen moet doormaken. Het is echter een kinderrecht, zo ook vastgelegd in de internationale verdragen, dat kinderen die uit huis zijn geplaatst waar dat maar mogelijk is in een gezinssetting dienen te verblijven. Gesloten jeugdhulp dient slechts als een uiterste middel te worden ingezet. De pleegmoeder is al langere tijd een belangrijk persoon voor [minderjarige] . Onweersproken staat vast dat zij bereid en in staat is de complexe zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, mits zij daarbij op de juiste wijze wordt ondersteund, onder andere met respijtzorg, zodat zij tijdig kan opladen om weer door te kunnen. Verblijf bij de pleegmoeder sluit nadrukkelijk aan bij de wens van [minderjarige] , wanneer thuis wonen bij (een van) zijn ouders niet mogelijk is - hetgeen het geval is -. Hij is aan haar gehecht en voelt zich thuis. Ook zijn vader heeft, bij monde van zijn advocaat, laten weten achter deze plaatsing te staan. [minderjarige] heeft dus emotionele toestemming van (in ieder geval een van) zijn ouders bij de pleegmoeder te wonen.
5.3.
Voorgaande betekent dat in het belang van [minderjarige] zo spoedig mogelijk moet worden onderzocht welke (aanvullende) hulpverlening voor de situatie van [minderjarige] passend is, zodat hij zo snel mogelijk weer volledig bij de pleegmoeder kan verblijven. Door de pleegmoeder is daartoe de inzet van hulpverlening vanuit Zorgboerderij Bernerboefjes voorgesteld. Dit zou voor [minderjarige] een passende plek zijn, nu hij immers veel van dieren houdt en goed functioneert in een dergelijke setting. Bij Zorgboerderij Bernerboefjes zou bovendien direct een plek voor [minderjarige] beschikbaar zijn. Desgevraagd is het de GI, naar de kinderrechter begrijpt, vanwege met name financiële overwegingen, nog niet gelukt om een plaatsing van [minderjarige] bij Zorgboerderij Bernerboefjes te realiseren. Er is helaas al de nodige tijd verstreken om te onderzoeken of plaatsing bij betreffende zorgboerderij tot de mogelijkheden zou behoren, zowel qua zorgvraag van [minderjarige] als vanwege de verschillende financieringsstromen.
5.4.
Hoewel de kinderrechter de belemmeringen waarmee de GI in de dagelijkse praktijk te maken krijgt erkent, onderstreept zij dat financiële overwegingen - gelet op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) - bij de inzet van noodzakelijke hulpverlening van een kind niet leidend dienen te zijn. Het belang van het kind dient volgens dit artikel namelijk een eerste overweging te vormen bij dergelijke beslissingen. Het Comité voor de rechten van het kind legt dit in paragraaf 40 van Algemeen commentaar no. 14 als volgt uit:

Om de belangen van het kind als eerste overweging te beschouwen moet men zich bewust zijn van de positie die de belangen van het kind moeten innemen bij alle maatregelen. Daarnaast moet de bereidheid bestaan in alle omstandigheden prioriteit te geven aan deze belangen, maar met name wanneer de maatregel ontegenzeggelijk gevolgen heeft voor de betreffende kinderen.’
5.5.
Het is in het belang van [minderjarige] dat, los van financiële overwegingen, wordt onderzocht welke aanvullende hulpverlening voor [minderjarige] passend is, zodat hij zo snel mogelijk weer volledig bij de pleegmoeder kan verblijven. De GI heeft hiertoe vanuit haar wettelijke taak een uitdrukkelijke inspanningsverplichting. Temeer nu er een plek beschikbaar is, de pleegmoeder en Horses&Co de plek geschikt vinden voor [minderjarige] , [minderjarige] zelf graag aldaar zou willen meedraaien, hiermee tevens de noodzakelijke respijtzorg voor de pleegmoeder verder kan worden gerealiseerd en
niet te vergeten de bijzondere omstandigheid dat [minderjarige] boft met de enorme inzet van de pleegmoeder die hem, nota bene nog zonder pleegzorgvergoeding, een thuis biedt, is de kinderrechter van oordeel dat de GI de mogelijkheden van plaatsing bij Zorgboerderij Bernerboefjes per ommegaande dient te onderzoeken. Financiële overwegingen dienen naar het oordeel van de kinderrechter hier niet aan in de weg te staan, dit uiteraard temeer gezien het feit van algemene bekendheid dat plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp - waar [minderjarige] thans verblijft - een enorme kostenpost betekent.
Ten overvloede: Bij dit alles is de kinderrechter van oordeel dat het realiseren van een pleegzorgvergoeding voor pleegmoeder eveneens noodzakelijk is; het kan toch niet zo zijn dat pleegmoeder naast alle inzet qua zorg, verzorging, heen en weer rijden et cetera voor [minderjarige] , daartoe geen vergoeding ontvangt.
5.6.
De kinderrechter acht het zonder meer in het belang van [minderjarige] , dat achter het onderzoek van de GI druk wordt gezet. Bovendien is het de kinderrechter ter zitting gebleken dat de samenwerking tussen de pleegmoeder en de GI verbetering behoeft. Dit is ter zitting ook als zodanig besproken. [minderjarige] is een jonge knul die al meer dan genoeg heeft meegemaakt en volledig afhankelijk is van de zorg en inzet van de volwassenen om hem heen. Hij heeft slechts één jeugd waarin hij zich kan ontwikkelen tot een gelukkige, stabiele volwassene. [minderjarige] heeft er recht op dat hij op een fijne plek kan opgroeien, zoveel als mogelijk in een gezinssetting. De pleegmoeder kan en wil hem die plek bieden en zowel ouders als [minderjarige] hebben aangegeven dat - nu het thuis bij ouders niet kan - verblijf bij de pleegmoeder de beste plek is. Dit dient echter goed geregeld te worden. De pleegmoeder dient te worden ondersteund, zowel qua hulpverlening voor [minderjarige] als qua respijtzorg zodat zij voldoende energie houdt om de zorg voor en opvoeding van [minderjarige] te blijven volhouden. Dit kost nog tijd, zoals hiervoor ook beschreven en ter zitting besproken.
5.7.
De kinderrechter is op dit moment nog van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en dat deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Ook is de kinderrechter van oordeel dat niet is gebleken dat er op dit moment minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen (artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet). Hetgeen hierboven is overwogen dient daarbij echter uitdrukkelijk te worden meegenomen. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlenen voor een kortere duur dan is verzocht. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlenen tot 21 maart 2025 en het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum.
5.8.
De GI wordt verzocht omuiterlijk twee weken voor de hierna te noemen zittingsdatumde kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden, mr. W.A. Berghuis en mr. J. van der Stel) te rapporteren over de laatste ontwikkelingen en daarbij aan te geven of het resterende gedeelte van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.Indien het verzoek van de GI wordt gehandhaafd, wordt de GI tevens verzocht om hierbij een nieuwe instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper te overleggen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 21 januari 2025 tot 21 maart 2025;
en alvorens verder te beslissen:
6.2.
houdt de behandeling voor het overig verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbenden, mr. W.A. Berghuis en mr. J. van der Stel zal plaatsvinden op
5 maart 2025 te 9:30 uur, in het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100 / 125;
6.3.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M.P.G. Rietbergen;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden, mr. W.A. Berghuis en mr. J. van der Stel;
6.5.
gelast de oproeping van de pleegmoeder tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
6.6.
gelast de oproeping van [minderjarige] voor een kindgesprek op een nader te bepalen locatie, datum en tijdstip;
6.7.
verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor de genoemde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden, mr. W.A. Berghuis en mr. J. van der Stel) de in punt 5.8 verzochte briefrapportage en instemmingsverklaring te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 29 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.