ECLI:NL:RBROT:2025:1856

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
C/10/691573 / JE RK 24-2751
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingszorgen

Op 24 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor zes maanden. De Raad verzocht om deze maatregelen vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van de minderjarige, die zelfbepalend gedrag vertoont en niet naar school gaat. Er zijn ook beschuldigingen van mishandeling en seksueel misbruik door de vader, waarnaar een politieonderzoek loopt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van de buurvrouw, met wie de minderjarige een sterke band heeft, niet helpend is en dat de emotionele en fysieke veiligheid van de minderjarige bij de ouders momenteel niet gewaarborgd kan worden.

Tijdens de zitting waren de ouders, de bijzondere curator en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad en de GI gehoord en geconcludeerd dat de regie van de GI noodzakelijk is om de situatie van de minderjarige te verbeteren. De kinderrechter heeft de bijzondere curator herbenoemd en benadrukt dat de GI moet onderzoeken onder welke voorwaarden de minderjarige weer bij de moeder kan worden teruggeplaatst. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft de beschikking op 24 januari 2025 uitgesproken en op schrift gesteld op 7 februari 2025. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/691573 / JE RK 24-2751
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. E. Janse, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats],
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Dordrecht,
[naam 1],
hierna te noemen: de bijzondere curator, kantoorhoudende te [plaatsnaam].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 23 december 2024, ontvangen op diezelfde datum;
  • het raadsrapport van 16 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • de geboorteakte van [minderjarige], ontvangen op 16 januari 2025;
  • het bijzonderhedenformulier, ontvangen op 16 januari 2025;
  • het e-mailbericht van [minderjarige] van 16 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader;
  • de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 2];
  • een vertegenwoordiger van de GI, [naam 3];
  • de bijzondere curator;
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft bij [naam opvang].
2.3.
Bij beschikking van 4 november 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 4 februari 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 2 december 2024 en het overig verzochte aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van 8 november 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 4 februari 2025. Bij diezelfde beschikking is tevens [naam 1] benoemd als bijzondere curator voor [minderjarige], voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. De Raad verzoekt tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. Er bestaan zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige]. Er is sprake van een ernstig verstoorde relatie tussen haar en de ouders. [minderjarige] vertoont zelfbepalend gedrag en gaat niet naar school. Daarbij geeft [minderjarige] aan dat in het verleden sprake is geweest van mishandeling en seksueel misbruik door de vader. Hiernaar loopt een politieonderzoek. Een ander zorgpunt is het sociale netwerk van [minderjarige]. Zij heeft een sterke band opgebouwd met de buurvrouw en wil graag bij de buurvrouw wonen. Volgens pleegzorg bestaan er echter contra-indicaties, die maken dat het verblijf van [minderjarige] bij de buurvrouw niet verstandig is. Bovendien lijkt de betrokkenheid van de buurvrouw de verstoorde relatie tussen [minderjarige] en de ouders de vergroten, nu [minderjarige] de ouders steeds meer afwijst en de ouders de betrokkenheid van de buurvrouw zien als oorzaak van de zorgen over [minderjarige]. Gelet op de bestaande zorgen, is de betrokkenheid van de GI de aankomende periode noodzakelijk. Het is van belang dat procesdiagnostiek plaatsvindt, zodat kan worden onderzocht wat er in het verleden heeft plaatsgevonden en welke hulpverlening passend is. Ook is het van belang dat systeemgerichte therapie, zoals Multi Dimensionale Familietherapie (hierna: MDFT) wordt ingezet - en eventueel een gezinsopname voor de moeder en [minderjarige] - zodat meer zicht komt op de onderlinge relaties tussen de moeder, de vader en [minderjarige]. Daarbij adviseert de Raad om voor ouders intensieve opvoedondersteuning in te zetten. Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is nog niet mogelijk, omdat de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] op dit moment onvoldoende kan worden gewaarborgd. Het is beter dat [minderjarige] de aankomende periode op een neutrale plek verblijft. Zij is daarom aangemeld voor een verblijf op een overbruggingsplek van Prokino.

4.De standpunten

4.1.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. [minderjarige] is een leuk kind en heeft een groot talent voor topsport. Er zijn echter zorgen over haar ontwikkeling. [minderjarige] heeft een pittige persoonlijkheid. Zij vertoont zelfbepalend en opstandig gedrag. Daarbij is er sprake van een ernstig verstoorde relatie tussen [minderjarige], de vader en de moeder. De afgelopen periode heeft de GI zich vooral gericht op het verbeteren van de relatie tussen [minderjarige] en de moeder, omdat voor het verbeteren van de relatie tussen de vader en [minderjarige] eerst het politieonderzoek naar de beschuldigingen van mishandeling en seksueel misbruik moet worden afgerond. Sinds de betrokkenheid van de GI en de uithuisplaatsing van [minderjarige], heeft de moeder positieve stappen gezet. Het is van belang dat de komende periode verder onderzoek wordt verricht en verdere hulpverlening wordt ingezet. Voor de inzet van MDFT bestaat echter een wachtlijst, waardoor hiermee pas in mei of april 2025 kan worden gestart. Ook voor een gezinsopname van de moeder en [minderjarige] bestaat een wachtlijst. De GI heeft ter overbrugging naar andere hulpverlening gezocht, maar die is tot op heden niet gevonden. Totdat passende hulpverlening kan worden ingezet, is een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet verstandig. Daarbij heeft de moeder aangegeven dat [minderjarige] pas bij haar kan worden teruggeplaatst, wanneer zij voor hen beiden een passende woning heeft gevonden. De GI is voornemens om de aankomende zes maanden te onderzoeken op welke manier en met welke hulpverlening [minderjarige] weer bij de moeder kan worden teruggeplaatst. [minderjarige] heeft aangegeven dat zij in de tussentijd graag bij de buurvrouw wil wonen. De GI heeft deze mogelijkheid onderzocht, maar is - samen met Pleegzorg - van mening dat de buurvrouw niet in staat is om zich in het belang van [minderjarige] op te stellen. Het is beter dat [minderjarige] de aankomende tijd op een neutrale plek verblijft. Volgende week kan zij terecht op een overbruggingsplek van Prokino. Vanuit daar kan eventueel worden bekeken of er ruimte bestaat om [minderjarige] - met duidelijke afspraken - meer vrijheden te geven. Het lijkt de GI goed om [naam 1] te herbenoemen als bijzondere curator voor [minderjarige].
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad. [minderjarige] is lief, sociaal en staat altijd voor iedereen klaar. Maar zij heeft ook een sterke wil en dat is soms lastig. De moeder vermoedt dat de ouders in het verleden te weinig regels en grenzen hebben gesteld, omdat [minderjarige] veel ziek is geweest en de ouders geneigd waren om hierin te compenseren. De afgelopen periode zijn positieve stappen gezet. Het lukt de moeder beter om [minderjarige] te vertrouwen en om haar af en toe wat meer vrijheden te geven, bijvoorbeeld om samen met een vriendin naar de manege te gaan. Ook kunnen [minderjarige] en de moeder inmiddels weer normaal met elkaar in gesprek. Ondanks de positieve stappen die zijn gezet, erkent de moeder dat er nog veel moet verbeteren. Zij begrijpt daarom het verzoek van de Raad en is blij dat de GI duidelijk is over wat er de aankomende periode zal gebeuren. Wel vindt de moeder het lastig om [minderjarige] vanuit de overbruggingsplek van Prokino, al is het met duidelijke afspraken, meer vrijheden te geven ten aanzien van het contact met de buurvrouw. De moeder vreest dat zowel [minderjarige] als de buurvrouw zich hieraan niet zullen houden, omdat [minderjarige] hierover nu ook niet altijd eerlijk is. [minderjarige] mag de buurvrouw in de toekomst nog wel zien, maar op dit moment is dit niet verstandig. Voor nu is het van belang dat de moeder zo snel mogelijk een eigen woning vindt, zodat er binnen de aankomende zes maanden ruimte bestaat om [minderjarige] bij de moeder terug te plaatsen. In de tussentijd, maar ook daarna, kan de betrokkenheid van de GI helpend zijn.
4.3.
De vader brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat hij zich afzijdig houdt, totdat het politieonderzoek is afgerond. Hij vindt het lastig dat dit lang duurt, maar begrijpt dit wel. De vader hoopt dat de relatie tussen hem en [minderjarige] in de toekomst nog kan worden hersteld en is bereid om overal aan mee te werken.
4.4.
De bijzondere curator brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. [minderjarige] is een lieve meid, maar vertoont ook zelfbepalend gedrag. Zij idealiseert de buurvrouw en noemt de dochter van de buurvrouw haar beste vriendin. Op dit moment is [minderjarige] uit huis geplaatst en wordt zij van hen weggehouden, wat voor haar erg zwaar is. Daarnaast moet zij weer naar school en wordt voor haar therapie ingezet. Om [minderjarige] aan het inzetten van hulpverlening te laten meewerken, is het van belang dat zij hier iets voor terug krijgt, zodat zij het gevoel heeft dat er ook naar haar wordt geluisterd. De bijzondere curator begrijpt dat het op dit moment niet mogelijk is om [minderjarige] bij de buurvrouw uit huis te plaatsen. Echter, met duidelijke afspraken kan worden bekeken of [minderjarige] iets meer vrijheden kan krijgen. Wanneer deze afspraken niet worden gemaakt, vreest de bijzondere curator dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] de aankomende zes maanden geen positief effect zal hebben.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er bestaan zorgen om haar zelfbepalende gedrag en haar schoolverzuim. Ook bestaan er zorgen om de ernstig verstoorde relatie tussen [minderjarige] en de ouders en de beschuldigingen van mishandeling en seksueel misbruik door de vader, waarnaar nog een politieonderzoek loopt. De betrokkenheid van de buurvrouw is bij het wegnemen van de bestaande zorgen niet helpend. [minderjarige] heeft met de buurvrouw een sterke band opgebouwd en lijkt zich hierdoor steeds meer af te zetten tegen de ouders. Daarnaast brengt de betrokkenheid van de buurvrouw voor de ouders extra spanningen met zich mee, omdat zij deze betrokkenheid zien als oorzaak van de bestaande zorgen over [minderjarige]. Gelet op de bestaande zorgen acht de kinderrechter het van belang dat de GI de regie blijft voeren, zodat kan worden onderzocht wat in het verleden heeft plaatsgevonden en welke hulpverlening nodig is. Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is nog niet aan de orde, omdat de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] bij haar op dit moment onvoldoende kan worden gewaarborgd. De aankomende periode dient te worden onderzocht onder welke voorwaarden en met welke hulpverlening [minderjarige] weer kan worden teruggeplaatst bij de moeder. In de tussentijd is het van belang dat [minderjarige] op een neutrale plek verblijft. Gebleken is dat zij volgende week op een overbruggingsplek van Prokino terecht kan. Zodra zij op deze plek verblijft, zal door de GI in overleg met de bijzondere curator en de advocaat van de moeder, worden bekeken of er ruimte bestaat om [minderjarige] met duidelijke afspraken meer vrijheden te geven.
5.2.
Gelet op het voorgaande, en het gegeven dat tegen het verzoek van de Raad geen verweer is gevoerd, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen voor de duur van zes maanden. Daarbij gaat de kinderrechter ervan uit dat de machtiging wordt gebruikt, zolang hiertoe een noodzaak bestaat. Indien de moeder eerder een geschikte woning heeft gevonden en [minderjarige] volgens de GI op een verantwoorde manier bij de moeder kan worden teruggeplaatst, dient de GI hiertoe de nodige stappen te ondernemen.
5.3.
De kinderrechter ziet aanleiding om de bijzondere curator voor [minderjarige] opnieuw te benoemen nu aan de gronden hiervoor, zoals vermeld in de beschikking van 8 november 2024, nog steeds wordt voldaan.
5.4.
[naam 1] heeft zich bereid verklaard de herbenoeming tot bijzondere curator voor [minderjarige] te aanvaarden. De kinderrechter herbenoemt haar daarom als bijzondere curator voor [minderjarige], met als opdracht [minderjarige] in en buiten rechte te vertegenwoordigen, met [minderjarige] te spreken en al het nodige te doen wat in haar belang is.
5.5.
De herbenoeming tot bijzondere curator geldt voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 24 januari 2026.
5.6.
In het geval dat de GI een verlengingsverzoek van de maatregelen indient, wordt de bijzondere curator verzocht de kinderrechter te rapporteren.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland tot 24 januari 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 24 juli 2025;
6.3.
herbenoemt tot bijzondere curator voor [minderjarige]: [naam 1];
6.4.
bepaalt dat de herbenoeming tot bijzondere curator geldt voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 24 januari 2026;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 7 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.