ECLI:NL:RBROT:2025:1858

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
C/10/691840 / JE RK 24-2787
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 januari 2025, wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige verlengd. De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2012, die momenteel bij haar zus, de pleegmoeder, verblijft. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een periode van zes maanden. De moeder van de minderjarige, die de Spaanse taal machtig is, was aanwezig tijdens de zitting, samen met haar advocaat. De vader en de pleegmoeder waren niet aanwezig, maar waren wel opgeroepen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en vastgesteld dat er zorgen zijn over de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder, die van invloed zijn op de minderjarige. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat een terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet aan de orde is, gezien de recente spanningen en het gebrek aan vertrouwen van de minderjarige in haar moeder. De kinderrechter heeft besloten dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/691840 / JE RK 24-2787
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. L.A.E. Timmer, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats],
[naam pleegmoeder],
de zus en tevens pleegmoeder van [minderjarige], hierna te noemen: [naam pleegmoeder], wonende in [woonplaats].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 30 december 2024, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2].
1.3.
De vader en [naam pleegmoeder] zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en [naam pleegmoeder] wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Spaanse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 3], tolk in de Spaanse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft bij [naam pleegmoeder].
2.3.
Bij beschikking van 7 augustus 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 9 augustus 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 9 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van zes maanden en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. [minderjarige] woont al een jaar bij haar zus [naam pleegmoeder]. Sinds juli 2024 is het (begeleide) contact tussen de moeder en [minderjarige] weer langzaam opgebouwd. Omdat de GI merkte dat dit positief verliep, was het voornemen om toe te werken naar onbegeleide en meer frequente contactmomenten. Op 27 december 2024 heeft via Whatsapp echter een discussie tussen de moeder en [naam pleegmoeder] plaatsgevonden. De moeder zou naar [naam pleegmoeder] een bericht hebben verstuurd, waarin zij zegt alleen de contactmomenten met [minderjarige] na te komen, omdat de GI dit van haar verwacht. [naam pleegmoeder] heeft deze berichten vervolgens aan [minderjarige] laten lezen, waardoor zij het vertrouwen in de moeder is verloren en geen contact meer met haar wil. Ook zegt [minderjarige] het vertrouwen in de GI te zijn verloren, nu de GI niet direct actie onderneemt als zij haar zorgen over haar broertje en zusje uit, wanneer zij weer bij de moeder zullen wonen. De moeder wil graag contact met [minderjarige], maar vindt het lastig dat [minderjarige] zelfbepalend gedrag vertoont. Ook richting de GI en op school vertoont [minderjarige] dat gedrag. De GI vermoedt dat de spanningen die tussen de moeder en [naam pleegmoeder] bestaan invloed hebben op [minderjarige]. [naam pleegmoeder] doet haar best om goed voor [minderjarige] te zorgen. Zij staat open voor hulpverlening en volgt trainingen vanuit Pleegzorg. [naam pleegmoeder] lijkt echter veel gebeurtenissen uit het verleden niet te hebben verwerkt, waardoor zij [minderjarige] belast met volwassen zaken. Sinds de discussie die tussen de moeder en [naam pleegmoeder] heeft plaatsgevonden, heeft de GI besloten om de situatie voor een korte periode te laten rusten en de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] te pauzeren. Het is van belang dat het traject MST Child Abuse and Neglect (hierna: MST-CAN) vanuit de Viersprong wordt afgerond, zodat vervolgens kan worden bekeken op welke manier het contact tussen de moeder en [minderjarige] het beste kan worden hersteld. Hierbij is het van belang dat de relatie tussen de moeder en [naam pleegmoeder] ook verbetert. Samen met de Viersprong moet worden onderzocht of de inzet van Functional Family Therapy (hierna: FFT) hiertoe helpend kan zijn. Ook moet de aankomende periode duidelijkheid komen over het perspectief van [minderjarige], zodat de moeder en [minderjarige] meer rust krijgen. Hiervoor staan al verschillende gesprekken gepland. In de tussentijd is het van belang dat het verblijf van [minderjarige] bij [naam pleegmoeder] wordt gecontinueerd.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de GI. De moeder heeft veel verdriet over wat er in het verleden tussen haar en [naam pleegmoeder] heeft plaatsgevonden. Zij vermoedt dat dit ook invloed heeft op [minderjarige]. De moeder hoopt dat [minderjarige] in de toekomst positief contact met haar kan hebben en dat [minderjarige] haar broertje en zusje vaker kan zien. Het is goed dat er op dit moment even rust is, maar het contactherstel moet niet te lang op zich laten wachten. Het is van belang dat de GI de aankomende periode betrokken blijft, om te onderzoeken hoe het contact tussen de moeder en [minderjarige] het beste kan worden hersteld. Hierbij is het ook van belang dat hulpverlening wordt ingezet, gericht op het verbeteren van de relatie tussen de moeder en [naam pleegmoeder].

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er op dit moment sprake is van een situatie waarin een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet aan de orde is. Hoewel de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] het afgelopen jaar zijn opgebouwd en positief verliepen, zijn deze door een voorval op 27 december 2024 gestagneerd. Voordat een eventuele terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder overwogen kan worden, dient eerst het contact tussen haar en de moeder te worden hersteld. Hierbij is het van belang dat niet alleen hulpverlening gericht op [minderjarige] en de moeder wordt ingezet, maar ook hulpverlening gericht op het verbeteren van de relatie tussen de moeder en [naam pleegmoeder]. Met de Viersprong zal door de GI worden onderzocht of FFT hierbij zinvol kan zijn. Verder is het noodzakelijk dat - voor zover dat mogelijk is - wordt bezien waar het perspectief van [minderjarige] ligt. Bekeken moet worden of een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in de toekomst nog mogelijk is, of dat zij beter bij [naam pleegmoeder] of op een andere plek kan opgroeien. Het is van belang dat zij zowel op korte als lange termijn rust krijgt en zich niet bezig hoeft te houden met volwassen zaken. Het is in dit verband positief te benoemen dat de moeder en [naam pleegmoeder] de afgelopen periode hard hun best hebben gedaan om aan de inzet van hulpverlening mee te werken.
5.2.
Gelet op het voorgaande, en het gegeven dat geen verweer wordt gevoerd tegen het verzoek van de GI, is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg daarom verlengen voor de duur van zes maanden.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 9 augustus 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 7 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.