ECLI:NL:RBROT:2025:2211

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
11483638 VV EXPL 25-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering op basis van vaststellingsovereenkomst in kort geding met werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en haar werkgever, Aboriginal Business B.V. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O. Arslan, vorderde betaling van een bedrag van € 4.323,46 aan salaris en vakantiegeld, dat volgens haar op basis van een vaststellingsovereenkomst verschuldigd was. De werkgever, Aboriginal, is niet verschenen op de zitting en er is verstek verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, aangezien zij afhankelijk is van de betalingen voor haar levensonderhoud.

De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van het salaris en vakantiegeld toegewezen, omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond leek. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat Aboriginal wettelijke verhoging moet betalen over het te laat betaalde salaris en vakantiegeld, maar niet volledig, omdat het maximum nog niet was bereikt. De wettelijke rente over de verhoging is toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.

Verder heeft de kantonrechter de werkgever veroordeeld om binnen zeven dagen gecorrigeerde loonstroken te verstrekken, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 5.000,-. De proceskosten zijn voor rekening van Aboriginal, die in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11483638 VV EXPL 25-21
datum uitspraak: 20 februari 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. O. Arslan,
tegen
Aboriginal Business B.V.,
vestigingsplaats: Nieuwerkerk aan den IJssel,
gedaagde,
die niet is verschenen.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘Aboriginal’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 20 januari 2025, met bijlagen.
1.2.
Op 13 februari 2025 heeft de kantonrechter de zaak tijdens een zitting met [eiser] en haar gemachtigde besproken. Aboriginal is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?
2.1.
[eiser] werkte op basis van een arbeidsovereenkomst bij Aboriginal. [eiser] en Aboriginal hebben deze overeenkomst in december 2024 met een vaststellingsovereenkomst beëindigd. [eiser] stelt dat Aboriginal op basis van die vaststellingsovereenkomst € 4.323,46 aan haar moest betalen, maar dat niet heeft gedaan. Zij eist daarom dat Aboriginal wordt veroordeeld om dat bedrag aan haar te betalen, met de maximale wettelijke verhoging van € 2.161,73. Ze eist ook wettelijke rente over het salaris en de verhoging. Daarnaast eist ze dat Aboriginal wordt veroordeeld om loonstroken af te geven.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij haar eis
2.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eiser] volgt dat deze spoed aanwezig is. Zij is namelijk voor haar levensonderhoud afhankelijk van de betalingen van Aboriginal.
Aboriginal moet het salaris en vakantiegeld van € 4.323,46 betalen, met rente
2.3.
Uit de dagvaarding volgt dat [eiser] € 4.323,46 aan salaris en vakantiegeld eist, met rente. Deze eis wijst de kantonrechter toe, omdat die niet onrechtmatig of ongegrond lijkt (artikel 139 Rv).
Aboriginal moet wettelijke verhoging betalen, met rente
2.4.
Aboriginal heeft het salaris en het vakantiegeld te laat betaald. Daarom moet zij wettelijke verhoging daarover betalen (artikel 7:625 BW). [eiser] eist de maximale wettelijke verhoging van 50%. Die eis wordt niet volledig toegewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat het maximum nog niet is bereikt voor het salaris van juli tot en met oktober 2024 en het vakantiegeld. Uit de vaststellingsovereenkomst volgt namelijk dat Aboriginal dit uiterlijk 5 januari 2025 zal betalen (artikel 2.1 en 3). De kantonrechter oordeelt dat die datum geldt als de (nader overeengekomen) dag waarop betaald had moeten worden, zodat ook pas vanaf dat moment de wettelijke verhoging moet worden berekend. Het maximum wordt dan op 19 februari 2025 bereikt. Op het moment van de zitting (13 februari 2025) kon dus nog niet worden vastgesteld of Aboriginal de wettelijke verhoging helemaal verschuldigd zal worden. Daarom wordt dat deel van de verhoging toegewezen zoals in de beslissing staat.
2.5.
[eiser] eist de wettelijke rente over de verhoging vanaf 5 januari 2025. Wettelijke rente over wettelijke verhoging is echter pas verschuldigd nadat Aboriginal in gebreke is gesteld (artikel 6:119 en 6:82 BW). [1] [eiser] heeft niet gesteld dat dit is gebeurd. Dit blijkt ook niet uit de dagvaarding. De rente over de verhoging wordt daarom toegewezen vanaf veertien dagen nadat dit vonnis betekend.
Aboriginal moet loonstroken afgeven
2.6.
[eiser] eist dat Aboriginal wordt veroordeeld om loonstroken te verstrekken. Uit de dagvaarding blijkt dat het gaat om gecorrigeerde loonstroken voor juli tot en met oktober 2024 en om de loonstroken van november en december 2024. Deze eis lijkt niet ongegrond of onrechtmatig (artikel 7:626 BW) en wordt daarom toegewezen.
2.7.
[eiser] vraagt om Aboriginal te veroordelen om dit binnen drie dagen te doen. Dat vindt de kantonrechter te kort, omdat het gaat om loonstroken voor zes maanden, waaronder vier correctieloonstroken. Ze stelt deze termijn vast op zeven dagen.
2.8.
De kantonrechter stelt de dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 5.000,-.
Aboriginal moet de proceskosten betalen
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van Aboriginal, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Aboriginal aan [eiser] moet betalen op € 144,47 aan dagvaardingskosten, € 257,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,-aan nakosten. Dat is in totaal € 1.079,47. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Aboriginal om binnen drie dagen nadat dit vonnis is betekend aan [eiser] te betalen:
€ 5.913,46 aan salaris, vakantiegeld en wettelijke verhoging;
de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over € 1.143,46, berekend vanaf 5 januari 2025, tot het wettelijke maximum van 50%;
de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW
i) over € 4.323,46 vanaf 5 januari 2025;
ii) over € 1.590,- en de wettelijke verhoging zoals bedoeld onder b. vanaf 14 dagen na de dag dat dit vonnis is betekend;
steeds tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt Aboriginal om binnen zeven dagen nadat dit vonnis is betekend aan [eiser] gecorrigeerde loonstroken van juli tot en met oktober 2024 en loonstroken van november en december 2024 te verstrekken en bepaalt dat Aboriginal aan [eiser] een dwangsom is verschuldigd van € 100,- per dag dat zij dit nalaat, met een maximum van € 5.000,-;
3.3.
veroordeelt Aboriginal in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.079,47;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Gerechtshof Leeuwarden 9 oktober 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9673