Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen [eiseres] en [gedaagde 1] c.s. De zaak betreft een familiegeschil over de overdracht van aandelen in een familiebedrijf. [eiseres], de zus van [gedaagde 2] en [gedaagde 3], eist een afschrift van de akte van aandelenoverdracht van [persoon B] aan [gedaagde 1] uit 1989, omdat zij meent dat deze akte haar rechten kan onderbouwen. [gedaagde 1] c.s. betwisten echter het bestaan van deze akte en stellen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de aandelen rechtstreeks van [persoon B] hebben verkregen. Tijdens de zitting op 20 januari 2025 is [eiseres] met haar advocaat en partner aanwezig, terwijl [gedaagde 1] c.s. ook met hun advocaat aanwezig zijn. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van de gevorderde akte. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] af, omdat zij niet heeft aangetoond dat de akte bestaat en de gedaagden hebben gemotiveerd betwist dat deze akte bestaat. De rechtbank legt uit dat de stelplicht en bewijslast bij [eiseres] ligt en dat zij niet heeft voldaan aan deze verplichtingen. De rechtbank veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.726,00, en wijst de wettelijke rente toe over deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.