ECLI:NL:RBROT:2025:3046

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
ROT-24-8033
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een maatregel op grond van de Participatiewet in het kader van een proefplaatsing

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen een maatregel opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser, die samen met zijn partner en kinderen in Achthuizen woont, ontving sinds 12 april 2017 een bijstandsuitkering. In het kader van zijn re-integratie werd eiser een proefplaatsing aangeboden bij bakkerij Jackery in Stellendam, die op 3 januari 2024 zou beginnen. Eiser verscheen echter niet op de eerste werkdag en heeft zich ook niet afgemeld. Dit leidde tot een korting van € 750,- op zijn uitkering voor de maanden april en mei 2024, zoals vastgelegd in het primaire besluit van 7 maart 2024.

Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend, maar het college bleef bij het primaire besluit. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 behandeld. Eiser voerde aan dat de aangeboden proefplaatsing niet passend was, omdat hij niet op tijd op de werkplek kon komen met het openbaar vervoer en geen auto tot zijn beschikking had. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had aangetoond dat de proefplaatsing passend was, aangezien eiser niet tijdig op de werkplek kon komen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de maatregel niet kon worden opgelegd. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

De rechtbank concludeert dat het college niet heeft voldaan aan de verplichting om te onderzoeken of de aangeboden proefplaatsing voor eiser bereikbaar was. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel niet kon worden opgelegd, omdat de werkplek niet passend was voor eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door het college bij het opleggen van maatregelen op grond van de Participatiewet.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8033

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. M. Kaplan,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee, verweerder,
gemachtigden: R. Achakbar en S. Noordermeer.

Procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aan hem opgelegde maatregel op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 7 maart 2024 heeft verweerder bij wijze van maatregel de uitkering van eiser en zijn partner over de maanden april en mei 2024 met € 750,- gekort (het primaire besluit).
1.2.
Met het besluit van 24 juli 2024 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Het geschil

2. Eiser en zijn partner wonen samen met hun kinderen in Achthuizen en ontvangen van verweerder sinds 12 april 2017 een bijstandsuitkering. In het kader van eisers
re-integratie op de arbeidsmarkt is op 12 december 2023 tussen eiser, verweerder en een vertegenwoordiger van bakkerij Jackery in Stellendam (Jackery) op locatie van de bakkerij de afspraak gemaakt dat eiser bij wijze van proefplaatsing vanaf 2 januari 2024 daar van maandag tot en met vrijdag zal gaan werken van 7.00 tot 15.00 uur. Met een e-mail van 20 december 2023 heeft de werkcoach aan eiser op zijn verzoek de werktijden (van maandag tot vrijdag van 7.00 tot 15.00 uur) en de verdiensten bij Jackery na de proefplaatsing teruggekoppeld. Met een e-mail van 29 december 2023 heeft de werkcoach aan eiser de proefplaatsingsovereenkomst toegestuurd, met daarin de werktijden (van maandag tot vrijdag van 7.00 tot 15.00 uur), en eiser bericht dat de startdatum op verzoek van Jackery is verplaatst naar 3 januari 2024 en dat eisers verzoek om een week later te mogen beginnen, niet kan worden gehonoreerd. Hierna is er geen contact meer geweest. Eiser is op 3 januari 2024 niet verschenen bij Jackery en heeft zich ook niet afgemeld. Eiser heeft aan zijn werkcoach per WhatsApp teruggekoppeld dat hij zich niet kon vinden in de mogelijkheid tot verlenging in het toegestuurde proefplaatsingscontract en dat hij in plaats daarvan een maand proeftijd wil. Telefonisch heeft eiser vervolgens nog toegelicht dat hij de geboden reiskostenvergoeding te laag vindt, hij niet kan beschikken over een auto en met openbaar vervoer niet om 7.00 uur in Stellendam kan zijn, dat het fout van hem was dat hij zich niet bij de werkgever had afgemeld en dat hij graag begeleiding wil bij het vinden van ander werk. Jackery heeft hierna aan de werkcoach teruggekoppeld niet meer met eiser verder te willen.
3. Op 1 februari 2024 heeft een gesprek tussen eiser en de werkcoach plaatsgevonden over het voornemen van verweerder om eiser een maatregel op te leggen wegens het niet verschijnen op de eerste werkdag bij Jackery. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen om de uitkering van eiser en zijn partner over april en mei 2024 met € 750,- te korten.
4. Per 1 april 2024 heeft de partner van eiser werk gevonden waarmee zij in april 2024 € 1.700,44 netto en in mei 2024 € 2.013,01 netto heeft verdiend. Vanwege deze inkomsten is de bijstandsuitkering van eiser en zijn partner herzien, zodat de maatregel alleen gedeeltelijk is uitgevoerd op de herziene uitkering over april 2024.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van 17 juni 2024 van de commissie bezwaarschriften Goeree-Overflakkee, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onder a, van de Pw. Door zonder bericht niet te verschijnen op de eerste werkdag heeft Jackery afgezien van voortzetting van de proefplaatsing van eiser. Er is niet gebleken van een geldige reden voor het niet verschijnen. Voor zover die er al zou zijn geweest, had het op de weg van eiser gelegen deze vooraf bij de werkcoach of de werkgever aan de orde te stellen in plaats van zonder enig bericht vooraf niet te verschijnen.
6. Eiser voert in beroep aan dat geen sprake was van een passend werkaanbod. Het was voor eiser onmogelijk om tijdig (om 7.00 uur) op het werk te zijn. Bovendien was de reistijd tot de werkplek meer dan 3 uur reizen per dag. Uit artikel 18, vierde lid, aanhef en onder d, van de Pw volgt, dat in dat geval het niet accepteren van het werkaanbod niet mag worden tegengeworpen. Anders dan verweerder veronderstelde, beschikte eiser niet over vervoer per auto. Dat eiser dit niet eerder aan de orde heeft gesteld, laat onverlet dat verweerder dit had moeten onderzoeken en eiser dus een niet passend werkaanbod heeft gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de opgelegde maatregel aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De relevante regels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Het besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan, op het bijstandverlenend orgaan rust.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is afdoende komen vast te staan dat verweerder in samenspraak met Jackery aan eiser op 12 december 2024 een concreet aanbod tot een proefplaatsing heeft gedaan en dat eiser dit aanbod toen heeft geaccepteerd. Niet in geschil is dat eiser, door vervolgens zonder bericht niet te verschijnen op de eerste dag van de proefplaatsing op 3 januari 2024, heeft geweigerd om daaraan deel te nemen.
10. De proefplaatsing betrof geen “gewone” baan, maar een door verweerder aan eiser aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Dit volgt uit de vermelding in de plaatsingsovereenkomst van verweerder als partij en uit de omstandigheid dat het te verrichten werk van eiser bij Jackery het karakter heeft van een leer- en werkervaringsplaats onder begeleiding van verweerder met behoud van uitkering. De omstandigheid dat bij goed functioneren tijdens de proefplaatsing een arbeidsovereenkomst in het vooruitzicht wordt gesteld, betekent niet dat de weigering deel te nemen aan een proefplaatsing kwalificeert als het niet accepteren van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw (het wetsartikel dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd). De weigering deel te nemen aan een proefplaatsing betreft het niet nakomen van de verplichting gebruik te maken van een aangeboden voorziening, waarvoor op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw een maatregel kan worden opgelegd. Zie de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 26 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:617.
11. Met zijn betoog dat de aangeboden proefplaatsing niet passend was, betoogt eiser dat hem niet kan worden verweten dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Dat zonder verwijt geen maatregel wordt opgelegd voor het schenden van een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, staat in artikel 18, negende lid, van de Pw.
11. De rechtbank komt tot het oordeel dat eisers betoog slaagt en licht dat hieronder toe.
12.1.
Vast staat dat de werkplek van de proefplaatsing in Stellendam vanaf eisers huisadres in Achthuizen per openbaar vervoer niet om 7.00 uur bereikbaar is. In zoverre is deze situatie anders dan de in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de CRvB van 1 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:AV1721. Uit het dossier volgt verder dat later beginnen, door de aard van het werk (een bakkerij), niet mogelijk was (gedingstuk B2). Zonder adequaat vervoer (bijvoorbeeld per auto) was de aangeboden proefplaatsing dus in absolute zin voor eiser niet passend.
12.2.
Uit het dossier blijkt niet dat verweerder voorafgaand aan het toewijzen aan eiser van de voorziening voldoende heeft onderzocht of en hoe eiser om 7.00 uur op de werkplek kon komen. Ter zitting heeft verweerder er nog op gewezen dat hem uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) is gebleken dat ten tijde van de proefplaatsing een auto op eisers naam geregistreerd stond en dat verweerder daarmee heeft aangenomen dat hij met de auto naar de werkplek kon komen. Eiser heeft zelf aangevoerd dat hij niet beschikt over een geldig Nederlands rijbewijs en dat hij daarom zijn auto niet mag gebruiken. Met alleen het onderzoek naar de gegevens van de RDW heeft verweerder nog niet aannemelijk gemaakt dat eiser van de op zijn naam geregistreerde auto gebruik kon maken voor vervoer naar de werkplek. Dat eiser tijdens de afspraak op 12 december 2023 mogelijk bevestigend heeft geantwoord op de vraag van de werkcoach of hij op tijd op het werk zou kunnen verschijnen, doet daar niet aan af. Dat eiser er op 12 december 2023 mogelijk niet over heeft nagedacht dat de werkplek niet om 07.00 uur bereikbaar was met het openbaar vervoer, kan hem niet worden tegengeworpen. Gelet op de lange reisduur en het vroege aanvangstijdstip had van verweerder verwacht mogen worden dat hij daar uitdrukkelijk en herleidbaar aandacht aan zou besteden. Dat dit is gebeurd, is niet gebleken. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat eiser beschikte over adequaat vervoer en de proefplaatsing passend was.
13. Nu zonder een afdoende motivering moet worden aangenomen dat de werkplek van de proefplaatsing voor eiser niet bereikbaar was en de voorziening om die reden al niet passend was, mocht verweerder eiser geen maatregel opleggen. De beroepsgrond slaagt. Wat eiser overigens heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien. In aanmerking genomen dat verweerder de verweten gedraging niet aannemelijk heeft gemaakt, is er geen ruimte voor het opleggen van een maatregel. Het primaire besluit wordt daarom herroepen.
15. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoeden (€ 51,-). Ook krijgt eiser een vergoeding voor de gemaakte proceskosten van verweerder. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.294,- in bezwaar (één punt voor het indienen van het bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1) en € 1.814,- in beroep (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en wegingsfactor 1), in totaal € 3.108,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € € 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van den Wildenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wetgeving en beleidsregels

Participatiewet
Artikel 18, vierde lid
Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
a. het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
(…)
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 18, vijfde lid
Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz Goeree-Overflakkee
Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende:
(…)
b. twee maanden bij de gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid onderdeel a, c, d, e en h, van de Participatiewet.
Artikel 19. Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot kennelijke onredelijkheid of onbillijkheid.