ECLI:NL:RBROT:2025:3184

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/10/692196 / JE RK 25-31
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 11 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) die verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar. Tijdens de mondelinge behandeling is echter besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode van drie maanden te verlengen, gezien de zorgen over de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft. De moeder en vader hebben hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de moeder zich verzet tegen de ondertoezichtstelling en de vader de terugplaatsing van de kinderen bij de moeder wenst. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beschikking direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 14 februari 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 14 mei 2025. De GI is verzocht om voor de volgende zitting op 2 mei 2025 te rapporteren over de stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/692196 / JE RK 25-31
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboortpelaats], hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboortpelaats], hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1].
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • het gezinsplan van de GI van 14 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 1].
1.3.
Aangezien de moeder en de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Poolse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 2], tolk in de Poolse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op een woongroep.
2.3.
Bij beschikking van 2 februari 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 14 februari 2025.
2.4.
Bij beschikking van 12 november 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 14 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI wijzigt het verzoek tijdens de mondelinge behandeling, in die zin dat wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden en de beslissing op het overig verzochte aan te houden. Er bestaan nog steeds zorgen over de thuissituatie, de opvoedvaardigheden en de verslavingsproblematiek van de moeder. Tijdens de bezoekmomenten met de moeder is gesignaleerd dat zij er vermoeid uitzag, naar alcohol rook en haar handen trilden. Daarbij zegt de moeder de geplande bezoekmomenten vaak af, wat bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor frustratie zorgt. Om de frustratie bij hen te beperken, heeft de GI besloten de laatste twee videobelmomenten met de moeder te annuleren. Ook het contact tussen de vader en de kinderen staat stil, nu de moeder hiervoor geen toestemming meer geeft. Dit is niet in het belang van de kinderen, nu de bezoekmomenten positief verliepen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de vader erg missen. De bestaande zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ertoe geleid dat een KSCD-onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit KSCD-onderzoek is inmiddels afgerond. De onderzoeksresultaten zullen met de GI worden gedeeld, nadat deze met de moeder zijn besproken en zij akkoord gaat met afgifte van het onderzoeksrapport. Aan de hand van de resultaten van het KSCD-onderzoek zal een gesprek met de hulpverleners plaatsvinden, zodat een duidelijk beleid kan worden gemaakt. De betrokkenheid van de GI is het aankomende jaar nodig, om de regie te voeren en het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te volgen. De machtiging tot uithuisplaatsing kan, in afwachting van de onderzoeksresultaten vanuit het KSCD en het daarop te voeren beleid, voor een kortere periode worden verlengd. De handeling van het overig verzochte kan worden aangehouden.

4.De standpunten

4.1.
De moeder brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. De moeder wil dat de kinderen bij haar worden teruggeplaatst. Zij begrijpt niet waarvoor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig zijn, omdat voor haar geen hulpverlening wordt ingezet. Het is tot nu toe niet gelukt om voor de moeder een psycholoog te vinden die de Poolse taal spreekt. Wat betreft de bezoekmomenten zegt de GI die pas de avond van tevoren af, waardoor de moeder voor niets heeft vrij genomen van haar werk. De GI geeft aan dat de moeder tijdens de bezoekmomenten naar alcohol rook en dat haar handen trilden, maar er is maar één persoon die dat heeft gezegd. De moeder begrijpt dat het van belang is om de onderzoeksresultaten vanuit het KSCD af te wachten. Er is met haar een gesprek gepland om deze te bespreken. Dit gesprek had echter al eerder kunnen plaatsvinden. Over het antwoord op de vraag of de zij weer toestemming wil verlenen voor het contact tussen de vader en de kinderen, moet de moeder nog nadenken.
4.2.
De vader brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat hij wil dat de kinderen weer bij de moeder worden teruggeplaatst. Tijdens de bezoekmomenten geven de kinderen aan dat zij de moeder erg missen. Hoewel het op de woongroep goed met hen gaat, is het voor hen het beste om thuis te zijn. De vader hoopt dat de moeder weer toestemming zal verlenen voor het contact tussen hem en de kinderen.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er bestaan nog steeds zorgen over het gedrag en de uitspraken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Ook bestaan er nog steeds zorgen over de thuissituatie, de opvoedvaardigheden en de verslavingsproblematiek van de moeder. Zij zegt de bezoekmomenten vaak op het laatste moment af, waardoor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gefrustreerd raken. Een ander zorgpunt is de ambivalente houding van de moeder ten opzichte van het goedkeuren van contact tussen de vader en de kinderen, wat niet in hun belang is. Het KSCD-onderzoek dat heeft plaatsgevonden om meer zicht te krijgen op de problematiek van de kinderen en de mogelijkheden van de moeder om aan te sluiten bij hun behoeften en te onderzoeken welke hulpverlening passend is, is inmiddels afgerond. Wanneer de GI over de onderzoeksresultaten beschikt, zal worden bekeken welke vervolgstappen kunnen worden gezet. In de tussentijd is het van belang dat het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de woongroep wordt gecontinueerd. Daarbij is het noodzakelijk dat de GI bij het gezin betrokken blijft, om de regie te voeren en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te volgen.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar. [1]
5.3.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] In afwachting van de onderzoeksresultaten vanuit het KSCD en het daarop te voeren beleid van de GI, ziet de kinderrechter echter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor een kortere periode dan is verzocht. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarom verlengen voor de duur van drie maanden en de beslissing op het overig verzochte aanhouden.
5.4.
De GI wordt verzocht om uiterlijk
twee wekenvoor de hierna te noemen zittingsdatum de kinderrechter te rapporteren (met afschrift aan de moeder en de vader) over de stand van zaken en daarbij aan te geven of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 14 februari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 14 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt het verzoek voor het overig verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de moeder en de vader in deze zaak zal plaatsvinden op
2 mei 2025 om 15:00 uurin het
gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125;
6.5.
de zaak zal op genoemde tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. G.M. Paling, kinderrechter;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproeping van de GI en de moeder;
6.7.
verzoekt de GI uiterlijk
twee wekenvoor de voornoemde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder en de vader) de verzochte informatie te doen toekomen;
6.8.
gelast de oproeping van de vader als informant tegen voornoemde zittingsdatum en tijdstip;
6.9.
gelast de oproeping van [minderjarige 1] tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 19 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.